gepubliceerd op 05 februari 2016
Uittreksel uit arrest nr. 162/2015 van 19 november 2015 Rolnummer : 6052 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 1° en 3°, 6, 11 en 13 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 februari 2014 houdende wijziging van het de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 162/2015 van 19 november 2015 Rolnummer : 6052 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 1° en 3°, 6, 11 en 13 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 februari 2014 houdende wijziging van het
decreet van 2 maart 1999Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
02/03/1999
pub.
08/04/1999
numac
1999035415
bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
Decreet houdende het beleid en het beheer van de zeehavens
sluiten houdende het beleid en het beheer van de zeehavens, ingesteld door de nv « Rütgers Belgium ».
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 oktober 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 6 oktober 2014, heeft de nv « Rütgers Belgium », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. E. Van Hooydonck, advocaat bij de balie te Antwerpen, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 1° en 3°, 6, 11 en 13 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 februari 2014 houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/03/1999 pub. 08/04/1999 numac 1999035415 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 april 2014). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 februari 2014 houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/03/1999 pub. 08/04/1999 numac 1999035415 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (hierna : het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten) strekt ertoe « een aantal knelpunten waarmee de vier Vlaamse havenbedrijven en het Vlaamse Gewest geconfronteerd worden en die het gevolg zijn van onduidelijkheden in het Havendecreet, aan te pakken » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2013-2014, nr. 2336/1, p. 2).
B.1.2. Artikel 2, 2°, van het decreet van 2 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/03/1999 pub. 08/04/1999 numac 1999035415 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (hierna : het Havendecreet) definieerde de « havenbestuurlijke bevoegdheden » als volgt : « a) het beheer en de exploitatie van het openbaar en privaat havendomein; b) de vaststelling en inning van de havengelden;c) de verstrekking van de havengebonden diensten aan de havengebruikers evenals de regeling en de vaststelling van de gebruiksvoorwaarden ervan;d) de uitoefening van de bijzondere administratieve politie ». Het bestreden artikel 2, 1°, van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft de voormelde definitie vervangen door wat volgt : « a) het beheer en de exploitatie van het openbaar en privaat havendomein; b) de vaststelling en de inning van de havengelden in het havengebied;c) de vaststelling en de organisatie van de openbare havendiensten in het havengebied;d) de uitoefening van de bijzondere administratieve politie in het havengebied ». B.1.3. Artikel 2, 6°, van het Havendecreet definieerde het « havengebied van Gent » als « de havens en aanhorigheden gelegen aan of in de nabijheid van het Zeekanaal naar Gent ».
Het bestreden artikel 2, 3°, van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft de voormelde definitie aangevuld met de zinsnede « , en dit op het grondgebied van de stad Gent, de gemeente Evergem en de gemeente Zelzate ».
B.1.4. Artikel 15 van het Havendecreet bepaalde : « § 1. De in de havengebieden gevorderde havengelden van welke aard ook worden bij uitsluiting van alle andere overheden geïnd door en komen ten goede aan het havenbedrijf. § 2. De tarieven worden door het havenbedrijf vastgesteld ».
Het bestreden artikel 6 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft artikel 15 van het Havendecreet vervangen door wat volgt : « § 1. De algemene havengelden vormen de retributie die de havenbedrijven van de havengebruikers kunnen vorderen als tegenprestatie voor het recht om het betrokken havengebied binnen te varen, het door te varen, er aan te meren of er te verblijven.
De algemene havengelden komen uitsluitend toe aan de havenbedrijven en de havenbedrijven zijn binnen hun havengebied als enige bevoegd voor het vaststellen en het innen of laten innen van de algemene havengelden. § 2. Naast de algemene havengelden, kunnen de havenbedrijven ook bijzondere havengelden vaststellen en innen of laten innen voor infrastructuur of specifieke diensten die de havenbedrijven aan de havengebruikers aanbieden. § 3. De havenbedrijven maken de algemene en bijzondere havengelden op transparante wijze bekend.
De havengelden worden autonoom door de havenbedrijven vastgesteld, in redelijke verhouding tot de waarde van de in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2 vermelde tegenprestaties ».
B.1.5. Het bestreden artikel 11 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft in het Havendecreet een artikel 19novies ingevoegd, dat bepaalt : « § 1. Met behoud van de toepassing van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, worden de havenbedrijven als gebiedsbeheerder van de in artikel 2, 5°, 6°, 7° en 8°, vermelde havengebieden betrokken bij het beleid en de beleidsvoorbereiding van andere overheden. Met name wordt aan de havenbedrijven voor het havengebied waarvoor zij bevoegd zijn, een adviserende bevoegdheid toegekend betreffende alle onderzoeks- en besluitvormingstrajecten op plan- en projectniveau binnen de gemeenten op wier grondgebied het betrokken havengebied zich bevindt, die een impact kunnen hebben op de exploitatie van het havengebied. § 2. Met behoud van de toepassing van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, en met behoud van de bevoegdheden van andere overheden binnen het betrokken havengebied, kunnen de havenbedrijven als gebiedsbeheerder van de in artikel 2, 5°, 6°, 7° en 8°, vermelde havengebieden gebiedsgerichte initiatieven ontplooien ».
B.1.6. Het bestreden artikel 13 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft in het Havendecreet een artikel 19decies ingevoegd, dat bepaalt : « Het havenbedrijf, bevoegd voor het havengebied van Gent, is, ongeacht de rechtsvorm van dat havenbedrijf, bevoegd binnen het gehele havengebied van Gent, met inbegrip van die gedeelten van het havengebied die op het grondgebied van de gemeenten Evergem en Zelzate zijn gelegen ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.2.1. De verzoekende partij voert geen grieven aan tegen artikel 11 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten. Het beroep is bijgevolg niet ontvankelijk in zoverre het de vernietiging van die bepaling vordert.
B.2.2. De overige bestreden bepalingen hebben betrekking op de afbakening van het havengebied van Gent, op de bestuurlijke bevoegdheden van de havens en op de havengelden die de havenbedrijven kunnen vaststellen en van de havengebruikers kunnen vorderen.
Aangezien de verzoekende partij een bedrijf is dat, krachtens de bestreden bepalingen, in het havengebied van Gent is gelegen en bijgevolg onder de bestuurlijke bevoegdheden van het betrokken havenbedrijf ressorteert en dat in tal van geschillen met dat havenbedrijf is verwikkeld, met name inzake de heffing en invordering van havengelden voor het aanmeren van vaartuigen, zou zij rechtstreeks en ongunstig door die bepalingen kunnen worden geraakt. Die vaststelling volstaat opdat de verzoekende partij doet blijken van het vereiste belang bij de vernietiging van de artikelen 2, 1° en 3°, 6 en 13 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten.
Het Hof beperkt zijn onderzoek evenwel tot die onderdelen van de voormelde bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn aangevoerd.
B.2.3. Wanneer een verzoekende partij doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen, dient zij daarnaast niet te doen blijken van een belang bij de middelen die zij aanvoert.
Ten aanzien van het eerste en het tweede middel B.3. Volgens de verzoekende partij schenden de artikelen 2, 1°, en 6 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten de artikelen 170 en 173 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de havenbedrijven machtigen om algemene havengelden vast te stellen en te innen (eerste middel).
Volgens de verzoekende partij schenden dezelfde bepalingen de artikelen 33 en 173 van de Grondwet en artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de bevoegdheid tot het vaststellen van de zogenaamde retributie exclusief aan de havenbedrijven toekennen (tweede middel).
Gelet op hun onderlinge samenhang, worden beide middelen samen onderzocht.
B.4. Zowel artikel 170 van de Grondwet, wat de belastingen betreft, als artikel 173 van de Grondwet, wat de retributies betreft, waarborgen dat geen heffing wordt opgelegd zonder het optreden van de bevoegde vertegenwoordigende vergadering. De waarborg van het wettigheidsbeginsel heeft in beide gevallen evenwel niet dezelfde draagwijdte.
Inzake belastingen is elke delegatie die betrekking heeft op het bepalen van een van de essentiële elementen van de belasting in beginsel ongrondwettig.
Inzake retributies volstaat het dat de bevoegde wetgever de gevallen omschrijft die aanleiding kunnen geven tot het heffen van de retributie en kan het regelen van andere essentiële elementen, zoals het bedrag van de retributie, worden gedelegeerd.
B.5. Om de middelen te onderzoeken, dient het Hof te bepalen of de bestreden heffing een retributie of een belasting is.
De vaststelling dat de decreetgever de heffing een retributie noemt, volstaat op zich niet om haar daadwerkelijk als een retributie te kwalificeren.
Opdat een heffing kan worden gekwalificeerd als een retributie, is niet alleen vereist dat het gaat om de vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige individueel beschouwd, maar ook dat zij een louter vergoedend karakter heeft, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat de heffingsplichtige verschuldigd is.
B.6.1. Uit de bewoordingen van artikel 15, § 1, van het Havendecreet, zoals vervangen bij artikel 6 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten, blijkt dat de algemene havengelden bedoeld zijn « als tegenprestatie voor het recht om het betrokken havengebied binnen te varen, het door te varen, er aan te meren of er te verblijven ».
Die tegenprestatie is niet louter het verlenen van toegang tot het havengebied, maar omvat het daadwerkelijk faciliteren van die toegang en het waarborgen van een efficiënte en veilige ontsluiting van het openbaar en privaat havendomein waarvan het beheer en de exploitatie tot de bevoegdheid van het havenbedrijf behoort.
De algemene havengelden vormen derhalve de vergoeding van een dienst die het bevoegde havenbedrijf presteert ten voordele van de individuele gebruiker van het havengebied. De vaststelling dat delen van het havengebied tot het openbaar domein behoren, staat een dergelijke vergoeding niet in de weg. Het openbaar domein staat open voor gebruik door eenieder die de bestemming ervan in acht neemt en zich gedraagt naar de bepalingen die het gemeenschappelijk gebruik ervan regelen. In zoverre de ontsluiting van het openbaar domein een dienst uitmaakt, kan het aan een retributie ten behoeve van de dienstverlenende instantie worden onderworpen.
B.6.2. De heffingsplichtige is derhalve de individuele gebruiker van het havengebied, in het Havendecreet aangeduid als « havengebruiker », zijnde « elke actor wiens economische activiteit rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met het functioneren van de logistieke keten waarvan een haven het knooppunt is » (artikel 2, 14°).
In geval van een retributie, die een louter vergoedend karakter heeft, vermag de decreetgever redelijkerwijze, gelet op de specifieke en doorgaans technische aard van de betrokken aangelegenheid, de dienstverlenende instantie op te dragen de categorieën van bijdrageplichtigen nader te preciseren alsook, rekening houdend met de doelstelling van de betrokken retributie en met naleving van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en de toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen, welomschreven categorieën van gebruikers van de retributie vrij te stellen.
B.6.3. De decreetgever heeft het bedrag van de algemene havengelden niet bepaald. Dat mag krachtens artikel 15, § 3, tweede lid, van het Havendecreet autonoom door de havenbedrijven worden vastgesteld. Zij dienen de havengelden op transparante wijze bekend te maken (artikel 15, § 3, eerste lid).
De decreetgever heeft evenwel uitdrukkelijk bepaald dat het bedrag van de havengelden « in redelijke verhouding » tot de waarde van de voormelde tegenprestaties moet staan. Het komt derhalve de bevoegde rechter in voorkomend geval toe de evenredigheid van de opgelegde algemene havengelden te controleren.
B.7.1. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de algemene havengelden als een retributie moeten worden beschouwd, maar dat de wijze waarop een havenbedrijf gebruik maakt van de aan dat bedrijf verleende bevoegdheid om de havengelden vast te stellen door de bevoegde rechter onwettig kan worden bevonden, met name in zoverre het bedrag ervan niet in een redelijke verhouding zou staan tot de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst.
B.7.2. Aan de kwalificatie als retributie wordt geen afbreuk gedaan door de omstandigheid dat de havenbedrijven, naast de algemene havengelden, ook bijzondere havengelden kunnen vaststellen « voor infrastructuur of specifieke diensten die de havenbedrijven aan de havengebruikers aanbieden » (artikel 15, § 2, van het Havendecreet).
De vergoeding van bijzondere diensten of infrastructuur kan immers worden onderscheiden van de vergoeding van de algemene dienst die de ontsluiting van het havengebied behelst. Zoals in de parlementaire voorbereiding van het Havendecreet werd gepreciseerd, worden de bijzondere havengelden « enkel gevorderd van de gebruikers van bijzondere domeingoederen zoals droogdokken of van havengebonden diensten zoals loods- en sleepdiensten » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1998-1999, nr. 1144/1, p. 5). Daarenboven dienen ook de bijzondere havengelden « in redelijke verhouding » tot de waarde van de tegenprestaties te staan.
B.8.1. In het tweede middel wordt eveneens aangeklaagd dat de bestreden bepalingen aan de havenbedrijven de bevoegdheid toekennen om de havengelden vast te stellen.
B.8.2. Het havenbedrijf is een gedecentraliseerde openbare instelling die over ruime autonomie beschikt en die aan een bestuurlijk toezicht is onderworpen. Volgens artikel 2, 1°, van het Havendecreet is het havenbedrijf « elke publiekrechtelijke overheid die als taak heeft het beheer en de exploitatie van de in 5°, 6°, 7° en 8° van dit artikel bedoelde havengebieden en die de havenbestuurlijke bevoegdheden uitoefent overeenkomstig de bepalingen van dit decreet ».
B.8.3. Enerzijds, blijkt uit het onderzoek van het eerste middel dat de bij de artikelen 2, 1°, en 6 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten aan het bevoegde havenbedrijf toegekende bevoegdheid om een « reglement » inzake havengelden aan te nemen geen delegatie aan die instelling uitmaakt om haar eigen bevoegdheid te bepalen.
B.8.4. Anderzijds, vormt de bevoegdheid die aan het bevoegde havenbedrijf is toegekend om een « reglement » inzake havengelden aan te nemen, evenmin een delegatie aan een gedecentraliseerde openbare instelling van een algemene verordeningsbevoegdheid die krachtens de artikelen 20 en 78 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen enkel door de Vlaamse Regering kan worden uitgeoefend.
Artikel 33 van de Grondwet en artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten staan niet eraan in de weg dat de wetgever specifieke uitvoerende bevoegdheden toevertrouwt aan een gedecentraliseerde openbare instelling die aan een bestuurlijk toezicht en aan een rechterlijke toetsing is onderworpen.
B.8.5. Om het bestuurlijk toezicht te verzekeren, oefent een voltijdse gewestelijke havencommissaris binnen het kader van het Havendecreet controle uit op de havenbedrijven. De gewestelijke havencommissaris wordt benoemd en ontslagen door de Vlaamse Regering, die zijn statuut regelt. Ter ondersteuning van zijn controletaak stelt de Vlaamse Regering het nodige personeel ter beschikking van de gewestelijke havencommissaris (artikel 23, § 1, van het Havendecreet). De gewestelijke havencommissaris kan de uitvoering opschorten van alle beslissingen van de algemene vergadering en van de raad van bestuur die hij strijdig acht met het Havendecreet, met de wettelijke bepalingen inzake de financiering van haveninvesteringen, met de besluiten die genomen zijn ter uitvoering van dat decreet of met bepaalde overeenkomsten; de Vlaamse Regering kan de beslissingen vervolgens vernietigen (artikel 23, § 4). Daarnaast dienen het activiteitenverslag, het ondernemingsplan en het financieel meerjarenplan, alsmede het omstandige verslag van het college van commissarissen te worden meegedeeld aan de Vlaamse Regering (artikel 21, tweede lid).
B.8.6. De wijze waarop het havenbedrijf en de gewestelijke havencommissaris hun respectieve bevoegdheden uitoefenen, kan het voorwerp uitmaken van een rechterlijke controle.
B.8.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden bepalingen niet op discriminerende wijze afbreuk doen aan de waarborg dat een algemene verordeningsbevoegdheid niet aan gedecentraliseerde openbare instellingen kan worden toevertrouwd.
B.9. Het eerste en het tweede middel zijn niet gegrond.
Ten aanzien van het derde middel B.10. Volgens de verzoekende partij schendt artikel 6 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten het verdragsrechtelijk statuut van het kanaal Gent-Terneuzen, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de havenbedrijven op algemene wijze de bevoegdheid verleent om havengelden vast te stellen ongeacht het internationaalrechtelijk statuut van het voormelde kanaal. De verzoekende partij verwijst in de uiteenzetting van haar middel naar een aantal verdragen waaruit zou voortvloeien dat binnenschepen op het kanaal Gent-Terneuzen van doorvaartrechten moeten worden vrijgesteld en dat zeeschepen op hetzelfde kanaal aan geen enkele heffing kunnen worden onderworpen.
B.11. De Vlaamse Regering werpt op dat de aangevoerde verdragen directe werking ontberen en dat niet voldoende wordt verduidelijkt waarin de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is gelegen.
B.12.1. Het Hof, dat bevoegd is om te oordelen of een wettelijke norm de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, moet, wanneer het wordt ondervraagd over een schending van die bepalingen, in samenhang gelezen met een internationaal verdrag, niet nagaan of dat verdrag een rechtstreekse werking in de interne rechtsorde heeft, maar het moet oordelen of de wetgever niet op discriminerende wijze de internationale verbintenissen van België heeft miskend.
B.12.2. Volgens de verzoekende partij heeft de bestreden bepaling tot gevolg dat de schepen op het kanaal Gent-Terneuzen met miskenning van de internationale verbintenissen aan een heffing worden onderworpen, terwijl de schepen op andere maritieme toegangswegen, zoals de Schelde, geen soortgelijke heffing wordt opgelegd.
Weliswaar zet die partij daardoor op voldoende duidelijke wijze uiteen waarin de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet kan zijn gelegen, maar die eventuele schending vloeit niet voort uit de bestreden bepaling. Krachtens de bestreden bepaling komt het immers de havenbedrijven toe de havengelden vast te stellen. Zoals reeds is uiteengezet, dienen zij de categorieën van bijdrageplichtigen nader te preciseren alsook, rekening houdend met de doelstelling van de betrokken retributie en met naleving van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en de toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen, welomschreven categorieën van gebruikers van de retributie vrij te stellen en komt het de bevoegde rechter toe de wettigheid van de betrokken regeling te controleren.
B.13. Het derde middel is niet gegrond.
Ten aanzien van het vierde middel B.14. Volgens de verzoekende partij schenden de artikelen 2, 3°, en 13 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten de artikelen 33, tweede lid, 41, eerste lid, en 162, tweede lid, 1°, 2° en 3°, en vierde lid, van de Grondwet, alsook een aantal algemene beginselen en internationaalrechtelijke bepalingen, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de bestuurlijke bevoegdheden van het Havenbedrijf Gent uitstrekken tot buiten de gemeentegrenzen van de stad Gent, waardoor zij de lokale autonomie van de gemeenten Evergem en Zelzate op discriminerende wijze zouden aantasten.
B.15. Het bestreden artikel 2, 3°, van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft de definitie van het havengebied van Gent gepreciseerd. Dat havengebied omvat voortaan « de havens en aanhorigheden gelegen aan of in de nabijheid van het Zeekanaal naar Gent, en dit op het grondgebied van de stad Gent, de gemeente Evergem en de gemeente Zelzate », waarbij de gecursiveerde zinsnede de precisering betreft.
Het bestreden artikel 13 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten heeft in soortgelijke zin de territoriale bevoegdheid van het betrokken havenbedrijf verduidelijkt. Krachtens het in het Havendecreet ingevoegde artikel 19decies is het havenbedrijf, bevoegd voor het havengebied van Gent, ongeacht de rechtsvorm van dat havenbedrijf, bevoegd binnen het gehele havengebied van Gent, met inbegrip van die gedeelten van het havengebied die op het grondgebied van de gemeenten Evergem en Zelzate zijn gelegen.
B.16.1. Het beginsel van lokale autonomie veronderstelt dat de lokale overheden zich elke aangelegenheid kunnen toe-eigenen waarvan zij menen dat die tot hun belang behoort en ze kunnen regelen zoals zij dat opportuun achten. Dat beginsel doet echter geen afbreuk aan de bevoegdheid van de federale Staat, de gemeenschappen of de gewesten om te oordelen welk het meest geschikte niveau is om een aangelegenheid te regelen die hun toekomt. Aldus kunnen die overheden aan de lokale besturen de reglementering toevertrouwen van een aangelegenheid die beter op dat niveau kan worden geregeld. Zij kunnen tevens oordelen dat een aangelegenheid, daarentegen, beter zal worden geregeld op een meer algemeen bestuursniveau, met name op een eenvormige manier voor het gehele grondgebied waarvoor zij bevoegd zijn, of - zoals te dezen - voor een deel van het grondgebied.
B.16.2. De inbreuk op de bevoegdheid van de gemeenten en bijgevolg op het beginsel van de lokale autonomie die elk optreden, hetzij positief, hetzij negatief, van de federale Staat, de gemeenschappen of de gewesten inhoudt in een aangelegenheid die tot hun bevoegdheid behoort, zou enkel strijdig zijn met de in het middel vermelde bepalingen waarbij de bevoegdheid van de gemeenten wordt gewaarborgd voor alles wat van gemeentelijk belang is, wanneer ze kennelijk onevenredig is. Zulks zou bijvoorbeeld het geval zijn indien ze ertoe zou leiden dat aan de gemeenten het geheel of de essentie van hun bevoegdheden wordt ontzegd, of indien de beperking van de bevoegdheid niet zou kunnen worden verantwoord door het feit dat die beter zou worden uitgeoefend op een ander bevoegdheidsniveau.
B.16.3. De begrenzing van de havens behoort tot de bevoegdheid van de gewesten inzake het beheer van de havens. Wanneer een havengebied zich over meerdere gemeenten uitstrekt, vermag de decreetgever redelijkerwijze te oordelen dat het bestuur van dat havengebied beter zal worden geregeld op een meer algemeen bestuursniveau en vermag hij derhalve de havenbestuurlijke bevoegdheden te verlenen aan een orgaan dat de gemeentegrenzen overstijgt. Dat orgaan vervult in dat geval geen taken van gemeentelijk maar van gewestelijk belang.
De wijze waarop het betrokken orgaan wordt vorm gegeven en waarop het wordt samengesteld, is door de bestreden artikelen niet bepaald.
B.17. Het vierde middel is niet gegrond.
Ten aanzien van het vijfde middel B.18. Volgens de verzoekende partij schenden de artikelen 2, 3°, 6 en 13 van het decreet van 28 februari 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/02/2014 pub. 03/04/2014 numac 2014201702 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens sluiten artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het rechtszekerheidsbeginsel en het algemeen beginsel van het gezag van gewijsde van de arresten van de Raad van State, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij afbreuk doen aan door de Raad van State gewezen arresten en in zoverre zij ingrijpen in een bij de gewone rechter hangend geding.
B.19.1. Bij zijn arrest nr. 204.649 van 3 juni 2010 heeft de Raad van State het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2005Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 15/07/2005 pub. 29/07/2005 numac 2005035843 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning en financiering van de invoegbedrijven type besluit van de vlaamse regering prom. 15/07/2005 pub. 10/11/2005 numac 2005036341 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van artikelen 3, 5, 6 en 6bis, van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen type besluit van de vlaamse regering prom. 15/07/2005 pub. 23/08/2005 numac 2005035994 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 21 van het koninklijk besluit van 10 februari 1983 houdende aanmoedigingsmaatregelen voor het rationeel energiegebruik en tot opheffing van artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap, het Vlaams Energieagentschap type besluit van de vlaamse regering prom. 15/07/2005 pub. 14/10/2005 numac 2005036227 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 mei 2001 tot samenstelling van het managementcomité ter implementatie van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling, periode 2000-2006 type besluit van de vlaamse regering prom. 15/07/2005 pub. 14/10/2005 numac 2005036228 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 mei 2001 tot samenstelling van het comité van toezicht ter implementatie van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling, periode 2000-2006 sluiten houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan « afbakening zeehavengebied Gent - inrichting R4-oost en R4-west » vernietigd in zoverre het de opname van de « bedrijvenzone van VFT-Rütgers te Zelzate binnen het zeehavengebied » betreft. Naar het oordeel van de Raad van State was niet voldaan aan het vereiste dat een ruimtelijk uitvoeringsplan, zoals elke administratieve akte of reglement, moet steunen op « in rechte en in feite aanvaardbare motieven die moeten blijken, zo niet uit de beslissing zelf, dan toch uit het administratief dossier ».
B.19.2. De door de Raad van State vastgestelde onwettigheid heeft voor de verzoekende partij niet het onaantastbare recht doen ontstaan dat haar bedrijvenzone voor altijd buiten de afbakening van het voormelde zeehavengebied blijft. Het gezag van gewijsde verhindert niet dat de aangelegenheid die door een onwettige akte was geregeld, het voorwerp uitmaakt van een nieuwe regeling, zonder evenwel definitieve rechterlijke beslissingen in het gedrang te brengen.
Het komt de bevoegde overheid toe om, op grond van een deugdelijke motivering, het zeehavengebied in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan af te bakenen.
B.19.3. Hetgeen voorafgaat kan de decreetgever niet verhinderen de afbakening van de havengebieden decretaal te verankeren. Zoals reeds is vermeld, behoort de begrenzing van de havens tot de bevoegdheid van de gewesten inzake het beheer van de havens.
B.20.1. Bij zijn arrest nr. 214.028 van 21 juni 2011 heeft de Raad van State de artikelen 9 tot 32 van het tariefreglement (editie 2006) van het Havenbedrijf Gent vernietigd. De Raad van State was met name van oordeel dat het betrokken havenbedrijf niet beschikte over een beheersbevoegdheid met betrekking tot het kanaal Gent-Terneuzen en dat het gebruik van het wateroppervlak van het kanaal Gent-Terneuzen door de verzoekende partij de heffing van havengelden niet kon verantwoorden. Het havenbedrijf slaagde er niet in de Raad van State ervan te overtuigen dat de overige « diensten » een concrete en evenredige tegenprestatie uitmaakten voor de betrokken havengelden.
B.20.2. Het gezag van gewijsde van het arrest verhindert niet dat de decreetgever het havenbedrijf, bevoegd voor het havengebied van Gent, voor de toekomst de beheersbevoegdheid verleent die het havenbedrijf in het verleden ontbeerde en dat hij in een decretale grondslag voorziet voor de door de havenbedrijven vastgestelde havengelden.
B.20.3. In zoverre de grief betrekking heeft op nog hangende gedingen met betrekking tot reeds geheven havengelden, volstaat de vaststelling dat de decreetgever de bestreden bepalingen geen terugwerkende kracht heeft verleend zodat zij de uitkomst van die geschillen niet kunnen beïnvloeden.
De onmiddellijke werking van de bestreden bepalingen heeft redelijkerwijze tot gevolg dat zij van toepassing zijn op na de inwerkingtreding van die bepalingen geheven havengelden.
B.21. Het vijfde middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 november 2015.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen