Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 juli 2015

Uittreksel uit arrest nr. 73/2015 van 28 mei 2015 Rolnummer : 5876 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Vrederechter van het kanton Florennes-Walc Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015203228
pub.
17/07/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 73/2015 van 28 mei 2015 Rolnummer : 5876 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Vrederechter van het kanton Florennes-Walcourt.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 12 maart 2014 in zake de Franse Gemeenschap tegen J.-M. G., in zijn hoedanigheid van wettelijk bewindvoerder over de goederen en de persoon van zijn minderjarige zoon D.G., en D.G., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 maart 2014, heeft de Vrederechter van het kanton Florennes-Walcourt de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, in die zin geïnterpreteerd dat enkel diegenen die optreden als slachtoffers van als misdrijf omschreven daden die zijn gepleegd door personen die de strafrechtelijke meerderjarigheid hebben bereikt, het voordeel genieten van de bepaling volgens welke de burgerlijke rechtsvordering niet kan verjaren vóór de strafvordering, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het tussen twee categorieën van slachtoffers een onderscheid teweegbrengt dat niet redelijk verantwoord is ? In het bevestigende geval [wordt het Grondwettelijk Hof verzocht] te onderzoeken of er een andere interpretatie bestaat die de in het geding zijnde norm bestaanbaar zou maken met die grondwetsbepalingen ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalt : « De burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf verjaart volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering tot vergoeding van schade. Zij kan echter niet verjaren vóór de strafvordering ».

Het Hof wordt verzocht de bestaanbaarheid van het voormelde artikel 26 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet na te gaan in zoverre het een verschil in behandeling tussen twee categorieën van slachtoffers van misdrijven zou doen ontstaan. Aldus zouden enkel diegenen die optreden als slachtoffers van misdrijven die zijn gepleegd door een persoon die de strafrechtelijke meerderjarigheid heeft bereikt, het voordeel genieten van de bepaling volgens welke de burgerlijke rechtsvordering niet kan verjaren vóór de strafvordering, terwijl de slachtoffers van misdrijven die door een minderjarige zijn gepleegd, de toepassing van dat beginsel niet zouden kunnen genieten.

B.2. Volgens de Ministerraad zou de prejudiciële vraag op een verkeerde interpretatie van de in het geding zijnde bepaling berusten aangezien artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering ook van toepassing zou zijn op de vordering die betrekking heeft op een minderjarige.

B.3. De door de verwijzende rechter in aanmerking genomen interpretatie van de bepalingen die hij ter toetsing aan het Hof voorlegt, wordt in de regel door het Hof in aanmerking genomen, tenzij zij kennelijk onjuist blijkt te zijn.

B.4. Artikel 28 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de artikelen die eraan voorafgaan, van toepassing zijn in alle door bijzondere wetten geregelde zaken.

Op grond van artikel 62 van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, gelden, behoudens afwijking, voor de in titel II, hoofdstuk III, van die wet bedoelde procedures - namelijk de maatregelen ter bescherming van de minderjarigen -, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele zaken, behoudens wanneer die toepassing zou indruisen tegen de algemene beginselen die het jeugdbeschermingsrecht beheersen.

B.5. Uit de voormelde bepalingen vloeit voort dat de prejudiciële vraag op een kennelijk onjuiste interpretatie van de in het geding zijnde bepaling is gebaseerd. Artikel 26 van de voorafgaande titel is immers ook van toepassing op de als misdrijf omschreven daden die door minderjarigen zijn gepleegd, zodat het in het eerste deel van de vraag aangeklaagde verschil in behandeling tussen de slachtoffers onbestaande is.

B.6. Het eerste deel van de prejudiciële vraag behoeft dan ook geen antwoord.

B.7. De verwijzende rechter verzoekt het Hof eveneens, indien het eerste deel van de prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, te onderzoeken of er een andere interpretatie van artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering bestaat die het bestaanbaar zou maken met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8. Rekening houdend met hetgeen in B.5 is vermeld, behoeft het tweede deel van de prejudiciële vraag geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 28 mei 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^