gepubliceerd op 12 mei 2014
Uittreksel uit arrest nr. 40/2014 van 6 maart 2014 Rolnummer : 5607 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 40/2014 van 6 maart 2014 Rolnummer : 5607 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 27 februari 2013 in zake Jean-Marie Wellin tegen de nv « Belfius », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 maart 2013, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat ' al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen ' moet worden gelijkgesteld met de schulden van termijnen van renten, huren en interesten van geleende sommen, zonder dat daarom de toepassing van die bepaling op een vordering die andere elementen dan interesten of inkomsten omvat, zou zijn uitgesloten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een niet redelijk verantwoord onderscheid invoert onder de schuldenaars van periodieke schulden, meer specifiek die met betrekking tot de maandelijkse afbetalingen van een lening op afbetaling, ongeacht of zij al dan niet zijn vervallen vóór de opzegging van het krediet, in die zin geïnterpreteerd dat het uitsluitend van toepassing zou zijn op het gedeelte van de maandelijkse afbetalingen dat met de interesten overeenstemt ? Zo ja, bestaat er een andere interpretatie die de in het geding zijnde norm met die artikelen bestaanbaar zou maken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten;
Die van uitkeringen tot levensonderhoud;
Huren van huizen en pachten van landeigendommen;
Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen, Verjaren door verloop van vijf jaren ».
B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat de kortere verjaring waarin het voorziet, enkel van toepassing is op het gedeelte van de maandelijkse afbetalingen dat met de interesten van een lening op afbetaling overeenstemt, ongeacht of die maandelijkse afbetalingen al dan niet zijn vervallen vóór de opzegging van het krediet.
B.3. De kortere verjaring waarin artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek voorziet, wordt verantwoord door de bijzondere aard van de schuldvorderingen die zij beoogt : het gaat erom, wanneer de schuld betrekking heeft op de inkomsten die « bij het jaar of bij kortere termijnen » betaalbaar zijn, ofwel de kredietnemers te beschermen en de schuldeisers tot zorgvuldigheid aan te zetten, ofwel te vermijden dat het totaalbedrag van de periodieke schuldvorderingen voortdurend aangroeit. De kortere verjaring maakt het ook mogelijk de schuldenaars te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden die, na verloop van tijd, een aanzienlijke schuld zouden kunnen worden.
B.4. Net zoals een kapitaalschuld waarvan het bedrag reeds bij het begin is vastgesteld, en die in periodieke schijven betaalbaar is, en waarvan het bedrag niet verandert naarmate de tijd verstrijkt, vertonen de maandelijkse afbetalingen met betrekking tot de terugbetaling van een lening op afbetaling eveneens het kenmerk dat het ontleende kapitaal van een lening op afbetaling niet stijgt naarmate de tijd verstrijkt. Elke maandelijkse afbetaling, in het kader van een lening op afbetaling, heeft voor gevolg dat een deel van de kapitaalschuld wordt afbetaald, waardoor de te betalen interesten verminderen.
B.5. Het criterium waarop het in geding zijnde verschil in behandeling steunt, afgeleid uit het karakter van het gedeelte van het kapitaal of van het gedeelte van de interesten van de schuldvordering, is relevant ten aanzien van het doel van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, dat erin bestaat de schuldeiser tot zorgvuldigheid aan te zetten en tegelijk de schuldenaar te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden over een te lange periode.
Ten aanzien van dat doel vertonen de schulden betreffende het deel van de maandelijkse afbetalingen dat overeenstemt met de terugbetaling van het ontleende kapitaal geen gelijkenissen met de interesten bedoeld in artikel 2277, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, vermits die kapitaalschulden verminderen bij elke afbetaling, dan wel stagneren, bij gebrek aan enige afbetaling.
B.6. Daaruit volgt dat artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het enkel van toepassing is op het gedeelte van de maandelijkse afbetalingen van een lening op afbetaling dat met de interesten overeenstemt, onder schuldenaars van periodieke schulden geen onverantwoord verschil in behandeling invoert.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat de vijfjarige verjaring enkel van toepassing is op het gedeelte van de maandelijkse afbetalingen van een lening op afbetaling dat met de interesten overeenstemt.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 6 maart 2014.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels