gepubliceerd op 13 maart 2014
Uittreksel uit arrest nr. 148/2013 van 7 november 2013 Rolnummers : 5514 en 5523 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 227, § 2, van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 j Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, en de rechte(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 148/2013 van 7 november 2013 Rolnummers : 5514 en 5523 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 227, § 2, van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1977, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arresten van 31 oktober en 21 november 2012 in zake het openbaar ministerie en de minister van Financiën respectievelijk tegen L.L. en de nv « V.M.C. » en tegen G.A. en Y.Ö., waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 9 en 29 november 2012, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 227, § 2, van de algemene wet van 18 juli 1977Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1977 pub. 31/01/2013 numac 2013000049 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd op 18 juli 1977. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen [lees : de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1977] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de beklaagden, daders of medeplichtigen, aan wie een misdrijf inzake douane en accijnzen wordt verweten en die met een geldboete worden gestraft, die veroordeling steeds hoofdelijk uitgesproken zullen zien, terwijl de beklaagden, daders en medeplichtigen, aan wie een gemeenrechtelijk misdrijf wordt verweten en die met een geldboete worden gestraft, niet hoofdelijk kunnen worden veroordeeld maar een geldboete opgelegd zullen krijgen die door de rechter zal worden geïndividualiseerd ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5514 en 5523 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 227, § 2, van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1977 (hierna : « AWDA ») bepaalt : « De veroordelingen tot boete en tot kosten worden solidair tegen de overtreders en de medeplichtigen uitgesproken ».
B.2. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre ten aanzien van de beklaagden, daders of medeplichtigen aan wie een misdrijf inzake douane en accijnzen wordt verweten en die met een geldboete worden gestraft, die veroordeling steeds hoofdelijk zal worden uitgesproken, terwijl de beklaagden, daders en medeplichtigen aan wie een gemeenrechtelijk misdrijf wordt verweten en die met een geldboete worden gestraft, niet hoofdelijk kunnen worden veroordeeld maar een door de rechter geïndividualiseerde geldboete opgelegd zullen krijgen.
B.3. De hoofdelijke veroordeling tot de geldboete houdt bijgevolg in dat een geldboete wordt uitgesproken ten aanzien van de daders, de mededaders en de medeplichtigen van het misdrijf en dat ieder van hen ertoe kan worden gedwongen het geheel van die geldboete te betalen.
B.4. Artikel 39 van het Strafwetboek bepaalt : « Wanneer verscheidene personen wegens een zelfde misdrijf worden veroordeeld, wordt de geldboete uitgesproken tegen ieder van hen persoonlijk ».
Inzake geldboeten is dat artikel de toepassing van het beginsel van het individuele karakter van de straf, volgens hetwelk de straf in de regel individueel is en tegen elke veroordeelde moet worden uitgesproken.
B.5. De in het geding zijnde bepaling, die van dat beginsel afwijkt, maakt deel uit van de regelgeving over het invorderen van douane- en accijnsrechten, die ertoe strekt de omvang en frequentie van de fraude te bestrijden in deze bijzonder technische en grensoverschrijdende materie, die mede door een uitgebreide Europese regelgeving wordt beheerst. Het gegeven dat de wetgever in die specifieke aangelegenheid is afgeweken van het gemeen strafrecht, is op zich niet discriminerend.
Er moet evenwel worden nagegaan of de in het geding zijnde bepaling een onverantwoord verschil in behandeling teweegbrengt tussen, enerzijds, personen die worden vervolgd wegens inbreuken op de AWDA en, anderzijds, personen die worden vervolgd wegens inbreuken op andere strafbepalingen.
Teneinde « tegemoet te komen aan een aantal arresten van het Grondwettelijk Hof » (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-2310/001, p. 13) heeft de wetgever bij artikel 45 van de wet van 21 december 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2009 pub. 31/12/2009 numac 2009003773 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende fiscale en diverse bepalingen sluiten houdende fiscale en diverse bepalingen het vaste bedrag van « tienmaal de ontdoken accijnzen » in artikel 27, eerste lid, van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken vervangen door een geldboete van « vijf- tot tienmaal de ontdoken accijnzen », hetgeen de mogelijkheid biedt van een spreiding tussen de vroeger vastgestelde maximumstraf en een minimumstraf. Bovendien heeft de wetgever bij artikel 37 van dezelfde wet in de AWDA artikel 281-2 ingevoegd, dat de strafrechter toestaat om, wanneer er verzachtende omstandigheden bestaan, een geldboete op te leggen die lager is dan het wettelijke minimum.
Volgens de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 december 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2009 pub. 31/12/2009 numac 2009003773 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende fiscale en diverse bepalingen sluiten « [zal] enkel het invoegen van nieuwe wettelijke bepalingen voor het geheel van het douane- en accijnsrecht [...] de rechter toelaten om rekening te houden met verzachtende omstandigheden en een boete op te leggen die gelegen is tussen een minimum en een maximum ».
De parlementaire voorbereiding gaat verder als volgt : « Zulks is noodzakelijk met het oog op het behoud van de rechtszekerheid en om te voorkomen dat door het Grondwettelijk Hof gelijkaardige arresten worden geveld betreffende andere strafbepalingen die nog niet in vraag werden gesteld.
Het ontwerp heeft dus tot doel om, zoals aangegeven door het Hof, de grondwettelijkheid te herstellen en het principe van de evenredigheid toe te passen zonder daarbij het effectief en ontradend karakter van de bestraffing inzake douane en accijnzen aan te tasten » (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-2310/001, p. 17). « Wat het individualiseren van de vaste boetes betreft, wordt beoogd om de rechter de mogelijkheid te bieden de op te leggen boete te bepalen in functie van de feitelijke omstandigheden. Vermits de gestrengheid van de bestraffing inzake douane en accijnzen niet in vraag wordt gesteld door het Grondwettelijk Hof, werd besloten de bestaande 'vaste' boete als maximumboete te behouden en een minimumboete in te lassen in de betrokken artikelen.
Bij het bepalen van het niveau van de minimumgeldboete moet rekening worden gehouden met de Europese regelgeving die aan de lidstaten oplegt om sancties vast te stellen die effectief, proportioneel en afschrikkend moeten zijn en tevens van aard moeten zijn om de financiële belangen van de Europese Unie te beschermen en de fiscale fraude te bestrijden. [...] [...] De vork waarbinnen de op te leggen geldboete zich moet situeren, moet bijgevolg van die aard zijn dat enerzijds aan de rechter voldoende marge wordt gegeven om een geldboete te kunnen opleggen in verhouding tot de ernst en de grootte van de fiscale fraude en de ontdoken belastingen en anderzijds toch voldaan wordt aan het doeltreffend en afschrikkend karakter die een minimumgeldboete moet hebben » (ibid., pp. 18-19).
B.6. Vóór de voormelde wetswijziging kon de hoofdelijke veroordeling tot het betalen van de enige geldboete die inzake douane en accijnzen tegen de overtreders wordt uitgesproken, worden verantwoord door het feit dat die geldboete « het materiële feit van de overtreding treft en een zakelijk karakter heeft » (Cass., 8 november 2005, Arr. Cass., 2005, nr. 571).
Aangezien de geldboete, sedert die wetswijziging, ten aanzien van elke veroordeelde op geïndividualiseerde wijze wordt uitgesproken en aangezien de in de in het geding zijnde bepaling bedoelde hoofdelijkheid hem daarentegen de last kan laten dragen van straffen die ten laste van andere veroordeelden zijn uitgesproken, is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet redelijk verantwoord.
B.7. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 227, § 2, van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1977, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat de veroordelingen tot de geldboete steeds hoofdelijk tegen de overtreders en de medeplichtigen worden uitgesproken.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 7 november 2013.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels