gepubliceerd op 16 september 2013
Uittreksel uit arrest nr. 99/2013 van 9 juli 2013 Rolnummer 5475 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, ingesteld Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters (...)
Uittreksel uit arrest nr. 99/2013 van 9 juli 2013 Rolnummer 5475 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011165 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, ingesteld door Michel Dussart en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters L. Lavrysen, A. Alen, E. Derycke en P. Nihoul, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 september 2012 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 september 2012, hebben Michel Dussart, wonende te 1410 Waterloo, Clos de Bérine 42, de vzw « Réflexions immobilières », met maatschappelijke zetel te 1380 Lasne, rue Péchère 2, en het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars, met zetel te 1000 Brussel, Luxemburgstraat 16/B, ingevolge het arrest van het Hof nr. 192/2011 van 15 december 2011 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 2012), beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011165 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. (...) II. In rechte (...) B.1. De artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011165 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (hierna : WMPC) bepalen : «
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° onderneming : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen;2° beoefenaar van een vrij beroep : elke onderneming die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van koophandel en die onderworpen is aan een bij wet opgericht tuchtorgaan; [...]
Art. 3.[...] § 2. Deze wet is niet van toepassing op de beoefenaars van een vrij beroep, de tandartsen en de kinesisten ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid ratione temporis B.2.1. Het beroep tot vernietiging is ingediend op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, dat bepaalt : « Voor de Ministerraad, voor de Regering van een Gemeenschap of van een Gewest, voor de voorzitters van de wetgevende vergaderingen op verzoek van twee derde van hun leden of voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang staat een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, verklaard heeft dat die wet, dat decreet of die in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel een van de in artikel 1 bedoelde regels of artikelen van de Grondwet schendt. De termijn gaat respectievelijk in op de datum van de kennisgeving van het door het Hof gewezen arrest aan, al naar het geval, de Eerste Minister en de voorzitters van de Regeringen en aan de voorzitters van de wetgevende vergaderingen, of op de datum van de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad ».
B.2.2. In zijn arrest nr. 192/2011 van 15 december 2011 heeft het Hof geoordeeld dat de in B.1 weergegeven bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden in zoverre zij als gevolg hebben dat de beoefenaars van een vrij beroep van het toepassingsgebied van die wet zijn uitgesloten.
Dat arrest is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 2012.
Het Hof had reeds hetzelfde geoordeeld in zijn arrest nr. 55/2011 van 6 april 2011, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 juni 2011.
B.2.3. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid ratione temporis van het beroep, waarbij hij betoogt dat de termijn van zes maanden die is bepaald in artikel 4, tweede lid, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten loopt vanaf de bekendmaking of de kennisgeving van het eerste door het Hof gewezen arrest en slechts één enkele keer loopt omdat anders een rechtsonzekerheid wordt gecreëerd indien een nieuwe termijn kan worden geopend telkens wanneer het Hof zich vervolgens uitspreekt over een prejudiciële vraag met hetzelfde onderwerp.
B.2.4. Artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten is een algemene bepaling die de openstelling van een nieuwe termijn niet beperkt tot het geval dat het Hof voor het eerst heeft geoordeeld dat een wetskrachtige norm de regels schendt die het moet doen naleven.
De bijzondere wetgever heeft willen beletten dat bepalingen in de rechtsorde behouden blijven wanneer het Hof op prejudiciële vraag heeft verklaard dat zij strijdig zijn met de voormelde regels (zie Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-897/1, p. 6). Het ligt in de lijn van die doelstelling het Hof te kunnen vragen dat het een einde aan de rechtsonzekerheid maakt, binnen zes maanden na de kennisgeving van elk arrest van het Hof waarbij zulk een schending wordt vastgesteld.
B.2.5. Het beroep is ontvankelijk ratione temporis.
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.3.1. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekende partijen om de vernietiging te vorderen van artikel 2, 1° en 2°, van de voormelde wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011165 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten, waarbij hij doet gelden dat die vernietiging, die de wet de omschrijving van haar toepassingsgebied zou ontnemen, voor de verzoekende partijen zonder belang zou zijn.
B.3.2. Artikel 2, 1° en 2°, van de bestreden wet definieert de begrippen « onderneming » en « beoefenaar van een vrij beroep ».
Aangezien de exceptie van onontvankelijkheid die is afgeleid uit de ontstentenis van belang betrekking heeft op de draagwijdte die aan de bestreden bepaling dient te worden gegeven, valt het onderzoek van de ontvankelijkheid samen met het onderzoek van de grond van de zaak.
Ten gronde B.4.1. De WMPC is, net zoals de richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 « betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad » (hierna : de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken) waarop zij grotendeels steunt, van toepassing op « ondernemingen ».
Het begrip « onderneming » in de zin van het recht van de Europese Unie omvat ook de beoefenaars van een vrij beroep (HvJ, 12 september 2000, C-180/98-C-184/98, Pavlov e.a., punt 77; 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a., punten 45-49).
B.4.2. In tegenstelling tot voormelde richtlijn, sluit artikel 3, § 2, van de WMPC evenwel de beoefenaars van een vrij beroep, alsook de tandartsen en de kinesisten, uit van haar toepassingsgebied. De « beoefenaar van een vrij beroep » wordt door artikel 2, 2°, van de WMPC gedefinieerd als « elke onderneming die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van koophandel en die onderworpen is aan een bij wet opgericht tuchtorgaan ».
B.4.3. De beoefenaars van een vrij beroep zijn daarentegen wel onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 20/11/2002 numac 2002009820 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen sluiten betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen (hierna : WVB), voor zover zij vallen onder de andersluidende definitie van « vrij beroep » in artikel 2, 1°, van die wet, zijnde « elke zelfstandige beroepsactiviteit die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel of ambachtsbedrijvigheid is, zoals bedoeld in de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister en die niet wordt bedoeld in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van de landbouwbedrijvigheden en de veeteelt ».
B.5. Het beroep, ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten ingevolge het arrest nr. 192/2011 van 15 december 2011, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 2012, heeft betrekking op de uitsluiting van de beoefenaars van vrije beroepen uit het toepassingsgebied van de WMPC. B.6.1. Volgens een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is een onderneming « elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd » (HvJ, 23 april 1991, C-41/90, Höfner en Elser, punt 21; 16 november 1995, C-244/94, Fédération française des sociétés d'assurances e.a., punt 14; 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a., punt 46).
Een « economische activiteit » is volgens het Hof van Justitie « iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt » (HvJ, 16 juni 1987, 118/85, Commissie t.
Italië, punt 7; 18 juni 1998, C-35/96, Commissie t. Italië, punt 36; 19 februari 2002, C-309/99, Wouters e.a., punt 47).
B.6.2. Artikel 2, 1°, van de WMPC definieert de « onderneming » als « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen ». Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat dit begrip moet worden opgevat in dezelfde zin als het begrip « onderneming » in het nationale en het Europese mededingingsrecht, behoudens voor wat betreft de beoefenaars van vrije beroepen, de tandartsen en de kinesisten (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-2340/001, p. 14).
Artikel 2, 6°, van de WMPC definieert het begrip « dienst » als « elke prestatie verricht door een onderneming in het kader van haar professionele activiteit of in uitvoering van haar statutair doel ».
B.7. Ten aanzien van de bescherming van de consument bevinden de beoefenaars van een vrij beroep en de andere ondernemingen zich in voldoende vergelijkbare situaties, aangezien zij beiden in de eerste plaats beogen beroepsmatig te voorzien in hun levensonderhoud. Beide categorieën streven hun economisch doel alleen of in een associatie in de rechtsvorm van een vennootschap na. Beide categorieën dragen de aan de uitoefening van die activiteiten verbonden financiële risico's, omdat zij in geval van een verschil tussen uitgaven en inkomsten zelf het tekort dienen te dragen.
Hoewel de beoefenaars van vrije beroepen zich doorgaans beperken of krachtens hun deontologische codes dienen te beperken tot het leveren van intellectuele diensten, komt het eveneens voor dat zij daden stellen die als daden van koophandel zijn aan te merken. Omgekeerd bestaat de duurzame economische activiteit van verscheidene ondernemingen die geen beoefenaars van een vrij beroep zijn, erin intellectuele diensten aan te bieden.
Ten aanzien van zowel de beoefenaars van een vrij beroep als de andere ondernemingen dient bijgevolg op gelijke wijze hun gedrag op de economische markten in juiste banen te worden geleid, dient de goede werking van het concurrentiespel te worden verzekerd, en dienen de belangen van de concurrenten en de afnemers van goederen en diensten te worden beschermd.
B.8. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedures voor verschillende rechtscolleges, is op zich niet discriminerend. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn, indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedures gepaard zou gaan met een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken partijen.
B.9. In de parlementaire voorbereiding wordt niet uiteengezet waarom het begrip « beoefenaar van een vrij beroep » wordt beperkt tot die vrije beroepen die zijn onderworpen aan een bij wet opgericht tuchtorgaan. Nochtans heeft die beperking als gevolg dat sommige beoefenaars van beroepen die traditioneel als vrij beroep worden beschouwd, toch zijn onderworpen aan de bepalingen van de WMPC en bijgevolg voor de voorzitter van de rechtbank van koophandel kunnen worden aangesproken met een vordering tot staking op grond van het algemene verbod op oneerlijke marktpraktijken, louter op grond van het gegeven dat voor hun beroepscategorie geen bij wet opgericht tuchtorgaan bestaat.
B.10. De beoefenaars van vrije beroepen hebben weliswaar een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid, beschikken over een eigen deontologie en worden gekenmerkt door een hoge graad van onafhankelijkheid en een op discretie steunende vertrouwensrelatie met de cliënt.
Zelfs in de mate waarin die kenmerken en waarden verschillen van die van de ondernemingen die niet onder de definitie van het « vrij beroep » vallen, verantwoorden zij niet dat voor bepaalde door beoefenaars van vrije beroepen verrichte daden niet dezelfde bescherming van de consument en van de concurrent bestaat als onder de WMPC. Er wordt niet aangetoond op welke wijze de algemene toepasselijkheid van de WMPC de voormelde kenmerken en waarden in het gedrang zou kunnen brengen.
Zoals ook blijkt uit artikel 3, lid 8, van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, doet de toepasselijkheid van de WMPC overigens geen afbreuk aan de vestigingsvoorwaarden, de vergunningsregelingen, de deontologische gedragscodes of andere specifieke voorschriften die op de vrije beroepen betrekking hebben om de voormelde kenmerken en waarden te waarborgen.
B.11. Artikel 2, 2°, van de bestreden wet is onlosmakelijk verbonden met artikel 3, § 2, en dient bijgevolg eveneens te worden vernietigd.
B.12. Het middel is gegrond.
Om die redenen, het Hof vernietigt de artikelen 2, 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011165 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 9 juli 2013.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, R. Henneuse