Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 februari 2013

Uittreksel uit arrest nr. 162/2012 van 20 december 2012 Rolnummer : 5301 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Charleroi. samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013200903
pub.
20/02/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 162/2012 van 20 december 2012 Rolnummer : 5301 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Charleroi.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van rechter J.-P. Snappe, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 26 januari 2012 in zake A.H. en K.R. tegen de nv « Axa Belgium » en anderen, in aanwezigheid van Mr. Eric Herinne, schuldbemiddelaar, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 februari 2012, heeft de Arbeidsrechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1) Schendt artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het van toepassing is zowel op de dader van het misdrijf (of ' de dader van een als misdrijf omschreven feit ') als op de persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door de persoon voor wie hij overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek moet instaan, terwijl daardoor twee categorieën van personen die zich in essentieel verschillende situaties bevinden, op dezelfde wijze worden behandeld, zonder redelijke verantwoording ? 2) Schendt artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het enkel van toepassing is op de schadevergoeding toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, wanneer zij verschuldigd is door de dader van het misdrijf, terwijl in dat geval twee categorieën van personen die zich in dezelfde slachtoffersituatie bevinden, verschillend zouden worden behandeld, naargelang het herstel verschuldigd is door de dader zelf van het misdrijf of door de persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de dader van het misdrijf, en zulks zonder dat dat verschil in behandeling redelijk wordt verantwoord ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 1675/13 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « § 1. Indien de maatregelen voorzien in artikel 1675/12, § 1, niet volstaan om de in artikel 1675/3, derde lid, genoemde doelstelling te bereiken, kan de rechter, op vraag van de schuldenaar, besluiten tot elke andere gedeeltelijke kwijtschelding van schulden, zelfs van kapitaal onder de volgende voorwaarden : - alle goederen die voor beslag in aanmerking komen, worden te gelde gemaakt op initiatief van de schuldbemiddelaar. De verdeling heeft plaats met inachtname van de gelijkheid van de schuldeisers onverminderd de wettige redenen van voorrang; - na de tegeldemaking van de voor beslag vatbare goederen maakt het saldo, nog verschuldigd door de schuldenaar, het voorwerp uit van een aanzuiveringsregeling met inachtname van de gelijkheid van de schuldeisers, behalve wat de lopende onderhoudsverplichtingen betreft, bedoeld in artikel 1412, eerste lid.

Onverminderd artikel 1675/15, § 2, kan de kwijtschelding van schulden maar verkregen worden als de schuldenaar de door de rechter opgelegde aanzuiveringsregeling heeft nageleefd, en behoudens terugkeer van de schuldenaar tot beter fortuin vóór het einde van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling. § 2. Het vonnis duidt de looptijd van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan, die ligt tussen drie en vijf jaar. Artikel 51 is niet van toepassing. § 3. De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden : - de onderhoudsgelden die niet vervallen zijn op de dag van de uitspraak houdende vaststelling van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling; - de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf; - de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van het faillissement. § 4. In afwijking van de voorgaande paragraaf kan de rechter kwijtschelding verlenen voor de schulden van een gefailleerde die overblijven na een faillissement waarvan de sluiting is uitgesproken met toepassing van de wet van 18 april 1851 op het faillissement, de bankbreuk en de opschorting van betaling. Deze kwijtschelding kan niet worden verleend aan de gefailleerde die veroordeeld werd wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk. § 5. Met inachtneming van artikel 1675/3, derde lid, kan de rechter wanneer hij de regeling opstelt, bij bijzonder gemotiveerde beslissing afwijken van de artikelen 1409 tot 1412, zonder dat de inkomsten waarover de verzoeker beschikt minder kunnen bedragen dan de bedragen bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie. § 6. Wanneer de rechter de regeling opstelt, moet hij toezien op de prioritaire betaling van de schulden, die het recht van de verzoeker en zijn gezin om een menswaardig leven te leiden in het gedrang brengen ».

B.2. Via twee prejudiciële vragen, die samen worden onderzocht wegens de samenhang ervan, ondervraagt de verwijzende rechter het Hof over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het al dan niet van toepassing is op zowel de dader van het misdrijf of van het als misdrijf omschreven feit als de persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door die dader voor wie hij overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek moet instaan. In de eerste interpretatie zou de in het geding zijnde bepaling personen die zich in wezenlijk verschillende situaties bevinden, namelijk de dader van het misdrijf of van het als misdrijf omschreven feit en de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, op dezelfde manier behandelen. In de tweede interpretatie zou zij een verschil in behandeling tussen twee categorieën van slachtoffers van een misdrijf of van een als misdrijf omschreven feit creëren.

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 1675/13 blijkt dat de wetgever strenge voorwaarden heeft gesteld aan de kwijtschelding van de schulden in hoofdsom : « In principe gebeurt de gerechtelijke aanzuiveringsregeling zonder kwijtschelding van schulden in hoofdsom.

Bovendien kan de rechter, op verzoek van de schuldenaar, een grotere kwijtschelding van schulden beslissen dan deze bedoeld bij het vorig artikel, inzonderheid op de hoofdsom, maar mits naleving van heel strenge voorwaarden en modaliteiten, inzonderheid de tegeldemaking van alle goederen waarop beslag kan worden gelegd, conform de regels betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging.

Het spreekt voor zich dat deze maatregel slechts zal worden beslist indien de rechter deze onontbeerlijk acht in bijzonder ernstige toestanden van overmatige schuldenlast, waarin de schuldenaar niet over voldoende middelen beschikt om zijn schuldeisers terug te betalen » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, p. 44).

B.4. Wanneer de wetgever een categorie van personen wil beschermen om hen « opnieuw in het economisch en sociaal stelsel [...] [op te nemen] door hen de mogelijkheid te geven een nieuwe start te nemen » (Parl.

St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, p. 45) en hij daartoe toestaat dat een gerechtelijke aanzuiveringsregeling een kwijtschelding van schulden bevat, behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid de categorieën van schuldeisers aan te wijzen aan wie die kwijtschelding van schulden niet kan worden opgelegd. Hij mag daardoor evenwel geen onverantwoorde verschillen in behandeling teweegbrengen.

B.5. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp waarin wordt uitgelegd om welke redenen de schuldenaar die « kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkt » geen verzoekschrift kan indienen om een collectieve aanzuiveringsregeling te verkrijgen, wordt ook het volgende gepreciseerd : « De overmatige schuldenlast kan ook het gevolg zijn van schulden, ontstaan ten gevolge van delictuele, quasi-delictuele of contractuele aansprakelijkheid. Vooraleer toegang te verlenen tot de procedure van collectieve aanzuiveringsregeling van de schulden, zal de rechter nagaan of de fout al dan niet opzettelijk is of zo zwaar dat zij ontoelaatbaar zou zijn, of de schade die het gevolg is van de fout een bepaalde waarschijnlijkheid vertoont. Zoals men ziet, is het begrip van goede trouw niet bijzonder geschikt voor deze kwesties » (Parl.

St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, pp. 17 en 18).

B.6. Die bezorgdheid is evenwel niet op bijzondere wijze tot uiting gebracht in de bepalingen betreffende de toelaatbaarheid van het verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling.

De persoon die een collectieve schuldenregeling aanvraagt, kan zulks, naar luid van artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek, slechts verkrijgen « voor zover hij niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd ». De wetgever heeft de toelaatbaarheid van het verzoekschrift niet uitdrukkelijk afhankelijk gemaakt van de voorwaarde dat de schulden niet te wijten zijn aan een opzettelijke of een zware fout.

B.7. Die bezorgdheid is terug te vinden in artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, dat de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, uitsluit van de collectieve schuldenregeling, uitsluiting die wordt verantwoord door de overweging dat de kwijtschelding van die schulden bijzonder onbillijk zou zijn (Parl.

St., Senaat, 1997-1998, nr. 1-929/5, p. 46).

B.8. De oorspronkelijke tekst van het ontwerp dat de wet van 5 juli 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/07/1998 pub. 31/07/1998 numac 1998011215 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen sluiten zou worden, waarbij artikel 1675/13 in het Gerechtelijk Wetboek werd ingevoerd, bepaalde dat de rechter geen kwijtschelding van schuld kan toekennen voor « schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad ».

De woorden « onrechtmatige daad » zijn vervangen door « misdrijf » als gevolg van een amendement dat werd gemotiveerd met de bekommernis om « een legistieke correctie in § 3 » aan te brengen, omdat de term « misdrijf » een ondubbelzinnig strafrechtelijk begrip is. Bovendien, « ten gronde is het burgerrechtelijk begrip ' onrechtmatige daad ' veel ruimer dan het voorgestelde penale begrip ' misdrijf ' » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/11, pp. 83-84).

B.9. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever de term « misdrijf » heeft verkozen boven de woorden « onrechtmatige daad » om de bij de in het geding zijnde bepaling voorgeschreven uitsluiting te beperken tot de schulden die ontstaan zijn uit een strafrechtelijk misdrijf. Vanwege die doelstelling, en rekening houdend met het feit dat de rechter die kennisneemt van de collectieve schuldenregeling, niet bevoegd is om in strafzaken uitspraak te doen, is het niet onbestaanbaar met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie de in het geding zijnde bepaling in die zin te interpreteren dat zij enkel van toepassing is wanneer de vergoeding van een lichamelijke schade is verschuldigd als gevolg van een strafrechtelijke veroordeling.

Dat is derhalve niet het geval wanneer de schuld voortvloeit uit de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vader en de moeder voor hun minderjarige kind.

B.10. Het is juist dat de wetgever, door geen kwijtschelding toe te staan van schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door de dader van een misdrijf of van een als misdrijf omschreven feit dat bewezen is verklaard door een straf- of jeugdgerecht, de slachtoffers verschillend behandelt naargelang de schade die zij lijden voortvloeit uit een beslissing van de straf- of jeugdrechter ten aanzien van de dader van het misdrijf of van het als misdrijf omschreven feit, dan wel uit een beslissing die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid vaststelt van de persoon die op grond van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk aansprakelijk is voor die dader.

B.11. Dat verschil in behandeling berust niettemin op een criterium dat pertinent is in het licht van het doel van de wetgever, zoals gepreciseerd in B.8. Bovendien heeft het geen onevenredige gevolgen.

Naar luid van artikel 1675/13, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek staat het immers aan de arbeidsrechtbank te « beslissen » of de schuld moet worden kwijtgescholden. Hoewel artikel 1675/13, § 3, haar verbiedt kwijtschelding toe te kennen voor de schuld van de dader van een misdrijf of van een als misdrijf omschreven feit dat door de straf- of jeugdrechter werd vastgesteld, verplicht het haar niet kwijtschelding toe te kennen wanneer de schuld voortvloeit uit artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek, vermits zij in dat geval over een beslissingsmacht beschikt.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In die zin geïnterpreteerd dat het van toepassing is op de dader van het misdrijf of van het als misdrijf omschreven feit maar niet op de persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door die dader voor wie hij overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek moet instaan, schendt artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 20 december 2012.

De griffier, F. Meersschaut De wnd. voorzitter, J.-P. Snappe

^