Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 januari 2013

Uittreksel uit arrest nr. 140/2012 van 14 november 2012 Rolnummer : 5279 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 17 van afdeling 2bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van he(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2012207280
pub.
18/01/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 140/2012 van 14 november 2012 Rolnummer : 5279 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 17 van afdeling 2bis (« Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder ») van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Schilde.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 26 december 2011 in zake de nv « Master Carwash » tegen de nv « Quick Restaurants », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 december 2011, heeft de Vrederechter van het kanton Schilde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 17 Handelshuurwet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet inzoverre kapitaalvennootschappen enkel de huurweigering op grond van artikel 16, I, 1° van de Handelshuurwet kunnen inroepen in de mate zij hun hoofdzetel naar het gehuurde goed willen overbrengen of hun hoofdzetel wensen uit te breiden, indien deze in een naburig goed is gevestigd, terwijl personenvennootschappen ongebreideld gebruik kunnen maken van artikel 16, I, 1° Handelshuurwet en de kapitaalvennootschappen derhalve ongelijk behandeld worden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 17 van afdeling 2bis (« Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder ») van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek (hierna : Handelshuurwet).

Artikel 17 bepaalt : « Is de verhuurder een kapitaalvennootschap, dan is de in artikel 16 [.I], 1°, bedoelde weigering van hernieuwing slechts geoorloofd ten einde de hoofdzetel van het bedrijf van de verhuurder naar het gehuurde goed over te brengen of ten einde die hoofdzetel van het bedrijf uit te breiden, indien hij in een naburig goed is gevestigd ».

B.1.2. Artikel 16.I, 1°, van de Handelshuurwet bepaalt : « De verhuurder kan de hernieuwing van de huur weigeren om een van de volgende redenen : 1° Zijn wil om persoonlijk en werkelijk het verhuurde goed in gebruik te nemen, of het op die wijze te doen in gebruik nemen door zijn afstammelingen, zijn aangenomen kinderen of zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, door zijn echtgenoot, door diens afstammelingen, bloedverwanten in de opgaande lijn of aangenomen kinderen, of het te doen in gebruik nemen door een personenvennootschap waarvan de werkende vennoten of de vennoten die ten minste drie vierden van het kapitaal bezitten, in dezelfde betrekking van bloedverwantschap, aanverwantschap of aanneming staan tot de verhuurder of zijn echtgenoot ». B.1.3. Artikel 16.IV van de Handelshuurwet bepaalt : « Buiten de hierboven bedoelde gevallen kan de verhuurder de hernieuwing weigeren mits hij aan de huurder een vergoeding wegens uitzetting uitkeert, gelijk aan drie jaar huur, eventueel verhoogd met een bedrag, toereikend om de veroorzaakte schade geheel te vergoeden ».

B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 17 van de Handelshuurwet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre verhuurders-kapitaalvennootschappen enkel de hernieuwing van de handelshuur kunnen weigeren wanneer zij hun hoofdzetel naar het gehuurde goed willen overbrengen of hun hoofdzetel wensen uit te breiden, indien die in een naburig goed is gelegen, terwijl verhuurders-personenvennootschappen niet aan die beperking zijn onderworpen en een hernieuwing van de huur kunnen weigeren om het verhuurde goed persoonlijk en werkelijk in gebruik te nemen, om welke reden ook.

B.3.1. Volgens de Ministerraad zou de verwijzende rechter de te vergelijken categorieën van vennootschappen beperken tot de bvba, enerzijds, en de nv, anderzijds, waarbij zou dienen te worden vastgesteld dat die niet te vergelijken zijn, aangezien er tussen beide wezenlijke verschilpunten bestaan, die verband houden met het doel waarop de wetgever zich ter zake heeft gebaseerd.

B.3.2. Niettegenstaande in het verwijzingsvonnis voornamelijk sprake is van de vergelijking tussen een bvba, enerzijds, en de nv, anderzijds, volgt uit de prejudiciële vraag dat zij betrekking heeft op het verschil in behandeling tussen kapitaalvennootschappen en personenvennootschappen, zoals het ook uit artikel 17 van de Handelshuurwet voortvloeit.

Bovendien laat de vaststelling dat er tussen beide categorieën van vennootschappen aanzienlijke verschilpunten bestaan, niet toe te besluiten dat die twee categorieën van verhuurders niet kunnen worden vergeleken. Het Hof dient daarentegen te onderzoeken of de gevolgen die, voor de verhuurder, zijn verbonden aan de aard van de vennootschap, redelijk verantwoord zijn ten opzichte van het doel van de wetgever.

B.4. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de aard van de vennootschap : een personenvennootschap of een kapitaalvennootschap.

B.5. Uit de parlementaire voorbereiding van de Handelshuurwet blijkt dat de wetgever de huurder van een handelszaak een zekere stabiliteit wilde verzekeren en tegelijkertijd een evenwicht wilde vinden tussen de belangen van de huurder en die van de verhuurder.

Er werd uiteengezet dat de opzet van de wet beantwoordde « aan het streven om de gewettigde economische en sociale belangen van de Middenstand te vrijwaren tegen de onvastheid en de aanleidingen tot misbruiken die gepaard gaan met het stelsel van de volledige vrijheid van de huurovereenkomsten » en dat het « [doel] drievoudig [was] : 1° aan de handeldrijvende huurder waarborgen van duur en initiatief te verschaffen; 2° hem de hernieuwing van de huurovereenkomst te verzekeren wanneer de eigenaar geen gegronde redenen heeft om anders over de plaatsen te beschikken en, bij gelijk aanbod, de voorkeur ten opzichte van elk opbiedend [e] derde; 3° te zijnen bate verschillende vergoedingen in te voeren als waarborg hetzij tegen ontduiking van de wet, hetzij tegen ongeoorloofde mededinging of toeëigening van cliëntele bij gelegenheid van het verstrijken van een huurovereenkomst, hetzij, ten slotte, tegen verrijking zonder oorzaak » (Parl. St., Kamer, 1947-1948, nr. 20, pp. 2, 4 en 5).

Er werd onderstreept dat « een evenwicht gevonden [moest] worden tussen de bescherming van de handelszaak, in de ruime zin genomen, en de eerbiediging van de wettige belangen van de eigenaars » en dat het betaamde « de tegenover elkaar staande belangen te verzoenen » (Parl.

St., Senaat, 1948-1949, nr. 384, pp. 2 en 3).

Wat betreft de beperking van de mogelijkheid, voor verhuurders-kapitaalvennootschappen, om een hernieuwing van de huur te weigeren wegens een « persoonlijke ingebruikname », werd aangegeven dat met de artikelen 15 en 17 tot 20 van de Handelshuurwet wordt getracht te voorkomen dat de uitoefening van het recht van terugname aanleiding zou geven tot misbruiken, speculatie zou bevorderen of kapitaalvennootschappen die handelszaken met talrijke filialen uitbaten, in staat zou stellen om het aantal filialen uit te breiden ten koste van gevestigde kleinhandelaars (Parl. St., Kamer, 1946-1947, nr. 27, p. 8; ibid., 1950-1951, nr. 207, p. 9; Senaat, 1948-1949, nr. 384, p. 9).

B.6.1. Tegenover het recht van de huurder op de huurhernieuwing (artikelen 13 en 14 van de Handelshuurwet), staat het recht van de verhuurder om de hernieuwing te weigeren; in dat verband heeft de verhuurder de keuze tussen artikel 16.I (in principe zonder betaling van een uitzettingsvergoeding) en artikel 16.IV van de Handelshuurwet (mits betaling van een uitzettingsvergoeding). De beperking van artikel 17 van de Handelshuurwet geldt enkel ten aanzien van de in artikel 16.I, 1°, bedoelde weigering van hernieuwing.

Derhalve heeft een kapitaalvennootschap steeds de mogelijkheid de huurhernieuwing te weigeren, mits toepassing van artikel 16.IV, en dienvolgens mits betaling van een uitzettingsvergoeding.

B.6.2. Het verschil in behandeling is pertinent en redelijk verantwoord ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel, dat in B.5 is omschreven : - enerzijds omdat men, door - overeenkomstig artikel 17 - het recht om de huurhernieuwing te weigeren, te beperken tot de gevallen waarbij de verhuurder-kapitaalvennootschap zijn hoofdzetel naar het verhuurde goed verplaatst of uitbreidt, wanneer die hoofdzetel in een naburig goed is gevestigd, verhindert dat de verhuurder-kapitaalvennootschap zijn recht zou misbruiken; - anderzijds omdat de weigeringsgronden van artikel 16 van de Handelshuurwet niet van dwingend recht zijn, zodat de verhuurder-kapitaalvennootschap steeds de mogelijkheid heeft om, in de huurovereenkomst, één of meer van die weigeringsgronden uit te sluiten.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 17 van afdeling 2bis (« Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder ») van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 14 november 2012.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt

^