gepubliceerd op 17 december 2010
Uittreksel uit arrest nr. 111/2010 van 14 oktober 2010 Rolnummer 4816 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 103 en 113 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de (...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
Uittreksel uit arrest nr. 111/2010 van 14 oktober 2010 Rolnummer 4816 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 103 (oud) en 113 van de wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Charleroi.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 18 november 2009 in zake het openbaar ministerie tegen « Ryanair Ltd », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 26 november 2009, heeft de Correctionele Rechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt het (vroegere) artikel 103 van de wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het niet op precieze, duidelijke en voorspelbare wijze bepaalt wanneer iemand te kwader trouw handelt, en dus niet op precieze, duidelijke en voorspelbare wijze bepaalt wanneer een inbreuk op de bepalingen die door het (vroegere) artikel 103 van de voormelde wet worden beoogd, strafrechtelijk wordt bestraft ? »;2. « Schendt het (vroegere) artikel 103 van de wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het (vroegere) artikel 103 van de voormelde wet voorziet in een strafsanctie voor een inbreuk op het (vroegere) artikel 94 van die wet, terwijl dat laatste niet duidelijk en precies bepaalt welke daden verboden zijn ? »; 3. « Schendt artikel 113 van de wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument het gelijkheidsbeginsel (artikelen 10 en 11 van de Grondwet), in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 6.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het niet voorziet in de waarborgen die zijn bepaald in de wet op het politieambt wanneer de bevoegde inspecteurs die daartoe door de minister zijn aangesteld, overgaan tot het opstellen van processen-verbaal, terwijl die waarborgen, die zijn afgeleid uit de wet op het politieambt en meer bepaald uit de artikelen 1, 44/6 en 44/11, wel gelden voor de federale, de lokale, de spoorweg- en de scheepvaartpolitie ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Zoals het van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil, vóór de wijziging ervan bij de wet van 5 juni 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/06/2007 pub. 21/06/2007 numac 2007011259 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument type wet prom. 05/06/2007 pub. 18/03/2008 numac 2008000233 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling sluiten, bepaalt artikel 103 van de wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, die werd opgeheven bij de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming : « Met geldboete van 500 tot 20 000 frank worden gestraft, zij die te kwader trouw de bepalingen van deze wet overtreden, met uitzondering van die welke bedoeld zijn in de artikelen 102, 104 en 105 en met uitzondering van de inbreuken bedoeld in de artikelen 30, 93 en 97 ».
B.1.2. Zoals het van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil, vóór de wijziging ervan bij de wet van 5 juni 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/06/2007 pub. 21/06/2007 numac 2007011259 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument type wet prom. 05/06/2007 pub. 18/03/2008 numac 2008000233 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling sluiten, bepaalt artikel 94 van de voormelde wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten : « Verboden is elke met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad, waardoor een verkoper de belangen van een of meer consumenten schaadt of kan schaden ».
B.1.3. Zoals het van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil, bepaalt artikel 113 van de voormelde wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten : « § 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, zijn de door de Minister aangestelde ambtenaren bevoegd om de in de artikelen 102 tot 105 vermelde inbreuken op te sporen en vast te stellen. De processen-verbaal welke door die ambtenaren worden opgesteld, hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. § 2. In de uitoefening van hun ambt mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren : 1. tijdens de gewone openings- of werkuren binnentreden in de werkplaatsen, gebouwen, belendende binnenplaatsen en besloten ruimten waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben;2. alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste vordering ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor hun opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan afschrift nemen;3. tegen ontvangstbewijs, beslag leggen op de onder punt 2 opgesomde documenten, noodzakelijk voor het bewijs van een inbreuk of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen;4. monsters nemen op de wijze en onder de voorwaarden door de Koning bepaald;5. indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van een inbreuk, in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de rechter bij de politierechtbank;de bezoeken in bewoonde lokalen moeten tussen acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden. § 3. In de uitoefening van hun ambt kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren de bijstand van de gemeentepolitie of van de rijkswacht vorderen. § 4. De gemachtigde ambtenaren oefenen de hun door dit artikel verleende bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur. § 5. De inbreuken bedoeld in artikel 102, tweede lid, kunnen worden opgespoord en vastgesteld zowel door de ambtenaren bedoeld in § 1 als door die bedoeld in artikel 11 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten. § 6. Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 101, wordt het in § 1 bedoeld proces-verbaal aan de procureur des Konings pas toegezonden, wanneer aan de waarschuwing geen gevolg is gegeven. Wanneer toepassing wordt gemaakt van artikel 116, wordt het proces-verbaal aan de procureur des Konings pas toegezonden, wanneer de overtreder niet op het voorstel tot minnelijke schikking is ingegaan ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie van de Vlaamse Regering B.2.1. De vennootschap Ryanair betwist de ontvankelijkheid van de memorie in tussenkomst ingediend door « de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering », op grond van het feit dat enkel de Vlaamse Regering, en niet de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest, memories kan indienen.
Het is juist dat in het stelsel van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, zoals blijkt uit artikel 85, eerste lid, ervan, wat de Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreft, niet de daarmee overeenstemmende rechtspersonen voor het Hof tussenkomen, maar uitsluitend de in de bijzondere wet daartoe aangewezen organen, te weten respectievelijk de Ministerraad, de onderscheiden Regeringen en de voorzitters van de wetgevende vergaderingen.
Al verklaart de Vlaamse Regering in de aanhef van haar memorie in tussenkomst op te treden als vertegenwoordigend orgaan van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaamse Gewest, toch blijkt dat die memorie werd opgemaakt en ingediend uitsluitend op grond van een beslissing van de Vlaamse Regering en zonder dat ter zake enig ander orgaan is opgetreden.
B.2.2. De exceptie wordt verworpen.
B.2.3. De vennootschap Ryanair is overigens van mening dat de memorie van de Vlaamse Regering onontvankelijk moet worden verklaard doordat zij artikel 62, tweede lid, 2°, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten schendt, dat bepaalt dat de gemeenschaps- en gewestregeringen, in hun akten en verklaringen, hun bestuurstaal gebruiken.
Krachtens die bepaling diende de Vlaamse Regering haar memorie in tussenkomst in het Nederlands te redigeren. Het Hof wijst erop dat die memorie uitsluitend in het Nederlands is geredigeerd, maar dat de Vlaamse Regering, ter staving van haar argumentatie, een passage heeft geciteerd uit de Handelingen van de Senaat, met het betoog, in het Frans, van een senator.
Het citeren, in de oorspronkelijke versie ervan, van een uittreksel uit een parlementair stuk waarvan geen officiële vertaling bestaat, vormt geen schending van artikel 62, tweede, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten.
B.2.4. De exceptie wordt verworpen.
Ten aanzien van de eerste twee prejudiciële vragen B.3. Met zijn eerste twee prejudiciële vragen ondervraagt de verwijzende rechter het Hof over de bestaanbaarheid van artikel 103 van de in het geding zijnde wet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 94 ervan, met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.4.1. De artikelen 12 en 14 van de Grondwet bepalen : «
Art. 12.De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter, dat moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uren ». «
Art. 14.Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet ».
Vermits de in het geding zijnde bepalingen niet worden bekritiseerd in zoverre zij een straf invoeren, maar enkel in zoverre zij bepaalde gedragingen strafbaar stellen, is artikel 14 van de Grondwet vreemd aan de eerste twee vragen die door de verwijzende rechter worden gesteld.
B.4.2. Artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. 2. Dit artikel staat niet in de weg aan het vonnis en de straf van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten, hetwelk ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen welke door de beschaafde volken worden erkend ». B.4.3. Door aan de wetgevende macht de bevoegdheid te verlenen om te bepalen in welke gevallen en in welke vorm strafvervolging mogelijk is, waarborgt artikel 12, tweede lid, van de Grondwet aan elke burger dat geen enkele gedraging strafbaar zal worden gesteld dan krachtens regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.
B.4.4. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken gaat bovendien uit van de idee dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is. Het eist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat, enerzijds, diegene die een gedrag aanneemt, vooraf op afdoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag zal zijn en, anderzijds, aan de rechter geen al te grote beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten.
Het wettigheidsbeginsel in strafzaken staat evenwel niet eraan in de weg dat de wet aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wetten, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.
Aan het vereiste dat een misdrijf duidelijk moet worden omschreven in de wet is voldaan wanneer de rechtzoekende, op basis van de bewoordingen van de relevante bepaling en, indien nodig, met behulp van de interpretatie daarvan door de rechtscolleges, kan weten welke handelingen en welke verzuimen zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen.
B.4.5. Enkel bij het onderzoek van een specifieke strafbepaling is het mogelijk om, rekening houdend met de elementen eigen aan de misdrijven die zij wil bestraffen, te bepalen of de door de wetgever gehanteerde algemene bewoordingen zo vaag zijn dat ze het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel zouden schenden.
Wat het begrip « kwade trouw » betreft B.5.1. De verwijzende rechter wenst in de eerste plaats van het Hof te vernemen of het begrip « kwade trouw », dat in artikel 103 van de in het geding zijnde wet wordt gebruikt om het morele bestanddeel van de inbreuk te definiëren, aan de vereisten van voorzienbaarheid van de strafwet voldoet.
B.5.2. Het is juist dat de definitie van het morele bestanddeel dat door de in het geding zijnde bepaling wordt beoogd, aanleiding zou kunnen geven tot interpretatiemoeilijkheden. Niettemin dient rekening te worden gehouden met de toelichting die daarover werd gegeven tijdens de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde wet. Daarin wordt immers het volgende gepreciseerd : « Er is sprake van kwade trouw wanneer, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden waarin de daden werden gesteld, de dader ervan geen enkele twijfel [...] kan hebben over het delictuele karakter ervan.
De kwade trouw veronderstelt geen bijzondere bedoeling : het volstaat dat de betrokkene met kennis van zaken en ten nadele van zijn concurrenten of van de verbruikers de wet overtreedt » (Parl. St., Senaat, 1984-1985, nr. 947/1, p. 51).
B.5.3. In de interpretatie die het Hof van Cassatie aan die bepaling geeft, kiest het voor een soortgelijke interpretatie van het begrip « kwade trouw » (Cass., 19 oktober 1983, Arr. Cass., 1983-1984, I, p. 186; Cass., 26 oktober 1988, Arr. Cass., 1988-1989, I, p. 231).
Dat is overigens de strekking die dat begrip krijgt in de omgangstaal en volgens de gewone betekenis, zodat de rechtsonderhorige redelijkerwijs in staat is de draagwijdte ervan te bepalen. Dat geldt des te meer wanneer de adressaten van de strafbaarstelling, zoals te dezen, personen zijn die beroepsmatig handelen en over goede informatie beschikken of kunnen beschikken ten aanzien van de wenselijkheid van hun gedragingen.
B.5.4. Een tekst met algemene draagwijdte kan niet worden verweten geen preciezere definitie van het vereiste opzet te geven. Zoals het hem toekomt wanneer hij over de ernst van de aan hem voorgelegde feiten moet oordelen, zal de rechter het bestaan van dat opzet moeten beoordelen, niet op grond van subjectieve opvattingen die de toepassing van de in het geding zijnde bepaling onvoorzienbaar zouden maken, maar door de objectieve bestanddelen in overweging te nemen en met de specifieke omstandigheden van elke zaak en met de in het strafrecht geldende beperkende interpretatie rekening te houden.
B.6. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Wat betreft het begrip « daad die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken » B.7.1. De verwijzende rechter wenst eveneens van het Hof te vernemen of het begrip « daad die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken » voldoet aan de vereiste van voorzienbaarheid die is opgelegd bij artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, en bij artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
In zoverre, krachtens artikel 103 van de in het geding zijnde wet, het te kwader trouw stellen van een daad die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken en die de belangen van één of meer consumenten schaadt of kan schaden, uit hoofde van een verkoper, een strafbaar feit vormt, dienen de waarborgen afgeleid uit artikel 12 van de Grondwet en uit artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens op die bepaling te worden toegepast.
B.7.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde wet werd in verband met het begrip « daad die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken » benadrukt dat dit « deel uitmaakt [e] van onze rechtspraktijk » en dat er over dat begrip « heel wat rechtspraak [bestond] », althans in de relatie tussen handelaars (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 1240/20, p. 134). Verder werd nog gepreciseerd : « De schending van een wettelijke of van om het even welke reglementaire beschikking, deze wet inbegrepen, is dus een daad die door dit artikel verboden wordt, van zodra zij aan de overtreder een economisch voordeel biedt ten nadele van degenen die deze beschikking respecteren.
Er moet op gewezen worden dat, zoals in het verleden, de algemene verbodsclausule van dit artikel door zijn aanvullende aard [...] ook [zal kunnen worden aangewend] voor gevallen die niet uitdrukkelijk elders in de wet beoogd worden of die niet volledig in het kader van de praktijken, die door deze wet gereglementeerd of verboden worden, passen » (Parl. St., Senaat, 1984-1985, nr. 947/1, p. 46).
Met betrekking tot het verbod van zulke handelwijzen tegenover consumenten werd opgemerkt : « Het begrip ' eerlijke handelsgebruiken ' werd evenwel vaak genoeg beschreven in rechtspraak en rechtsleer. Mocht men dit vervangen door het begrip misleidende of oneerlijke praktijken, dan zou er geen enkel houvast meer zijn. Niets belet dat er zich met betrekking tot de handelingen die strijdig zijn met de eerlijke gebruiken en de belangen van de consumenten kunnen schaden, een even rijke jurisprudentie zal ontwikkelen als degene die zich ontwikkeld heeft met betrekking tot artikel 54 van de huidige wet » (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 1240/20, p. 134).
En : « Dit artikel, dat een belangrijke vernieuwing is, vormt het equivalent van artikel 74 en maakt het mogelijk elke daad te verbieden die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken en die de economische belangen, in de ruimste betekenis van het woord, van een of meerdere consumenten zou kunnen schaden.
De elementen van de commentaar bij artikel 74 kunnen grotendeels op dit artikel toegepast worden. Er werd van deze daden geen enkele lijst opgesteld.
De rechtspraak zal ze geleidelijk definiëren » (Parl. St., Senaat, 1984-1985, nr. 947/1, p 46).
B.7.3. Een met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad kan voortvloeien zowel uit een schending van de wet in ruime zin als uit het stellen van een daad die strijdig is met de algemene zorgvuldigheidsnorm.
Volgens het Hof van Cassatie dient die daad te worden beschouwd als een gebrek aan loyauteit die een beroepsbeoefenaar moet hebben ten aanzien van de consumenten (Cass., 17 oktober 1997, Arr. Cass., 1997, nr. 414). In dat opzicht kan de rechter rekening houden met de specifieke situatie van bepaalde categorieën van consumenten en met de noodzaak ze meer te beschermen (Cass., 12 oktober 2000, Arr. Cass., 2000, nr. 544).
B.8.1. De aard van de te beschermen rechtsgoederen, met name die van de consument, kan de wetgever ertoe aanzetten deze maximaal te beschermen. Door de complexiteit van de problematiek van de oneerlijke handelspraktijken kunnen specifieke wettelijke voorschriften niet steeds een adequate bescherming waarborgen.
Bij de beoordeling van die verplichting in het licht van het wettigheidsbeginsel in strafzaken, moet voor ogen worden gehouden dat ze is gericht tot personen die beroepsmatig handelen en over goede informatie beschikken of kunnen beschikken ten aanzien van de wenselijkheid van hun gedragingen, zodat mag worden verwacht dat ze steeds de nodige waakzaamheid aan de dag leggen bij het onderkennen van de commerciële daden die de exploitatie van hun onderneming met zich brengt.
B.8.2. Het begrip « eerlijke handelsgebruiken » is vaak het voorwerp geweest van een uitgebreide rechtspraak. Bovendien is tijdens de parlementaire voorbereiding herhaaldelijk erop gewezen dat de wetgever naar die rechtspraak wilde verwijzen. De in het geding zijnde wet neemt aldus een begrip van een vroegere wetgeving over dat in de rechtspraak derwijze is gepreciseerd dat het voor de rechtsonderhorige voldoende duidelijk is om zijn gedrag erop af te stemmen.
B.9. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.10. Met zijn derde prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof in hoofdzaak zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 113 van de in het geding zijnde wet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat de waarborgen die zijn opgenomen in de artikelen 1, 44/6 en 44/11 van de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten op het politieambt, niet van toepassing zijn op de door de Minister aangestelde ambtenaren wanneer zij, krachtens de in het geding zijnde bepaling, processen-verbaal opstellen.
B.11.1. Artikel 1 van de voormelde wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten bepaalt : « De politiediensten vervullen hun opdrachten onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de overheden die daartoe door of krachtens de wet worden aangewezen.
Bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij.
Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken zij slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald ».
B.11.2. Artikel 44/6 van dezelfde wet bepaalt : « Bij de uitvoering van hun opdrachten van gerechtelijke politie delen de politiediensten de inlichtingen en gegevens bedoeld in artikel 44/1, eerste lid, aan de bevoegde gerechtelijke overheden mee, overeenkomstig wat is bepaald bij de artikelen 28bis, 28ter, 55 en 56 van het Wetboek van Strafvordering ».
B.11.3. Artikel 44/11 van dezelfde wet bepaalt : « Elke politieambtenaar die willens en wetens inlichtingen en gegevens die van belang zijn voor de uitoefening van de strafvordering of de handhaving van de openbare orde achterhoudt en nalaat door te zenden aan de algemene nationale gegevensbank overeenkomstig artikel 44/4, derde lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van één maand tot zes maanden en een geldboete van zesentwintig tot vijfhonderd frank of met één van die straffen alleen.
De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op dit misdrijf ».
B.12.1. Overeenkomstig artikel 113, § 1, van de in het geding zijnde wet, zijn zowel de officieren van gerechtelijke politie als de door de Minister aangestelde ambtenaren bevoegd om in die aangelegenheid processen-verbaal op te stellen. De inbreuken op de wetgeving op de handelspraktijken worden dus door twee verschillende diensten opgespoord. Het is niet onredelijk dat de ene, die meer gespecialiseerd is dan de andere, gemachtigd is een grotere verscheidenheid van maatregelen te nemen en bijgevolg een meer uitgebreide beoordelingsbevoegdheid bezit.
B.12.2. Overigens, om een ongelijke toepassing van de wet te voorkomen, bepaalt artikel 113, § 4 van de in het geding zijnde wet dat de aangestelde ambtenaren hun taak uitoefenen onder het toezicht van de procureur-generaal.
De aangestelde ambtenaren vallen weliswaar niet binnen het toepassingsgebied van de strafbaarstelling van artikel 44/11 van de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten. Zij worden echter gestraft met een analoge sanctie krachtens artikel 241 van het Strafwetboek.
B.12.3. Ten slotte, gelet op het zeer technische karakter van de in het geding zijnde wetgeving en op de daarmee samenhangende moeilijkheid om de inbreuken op die wetgeving vast te stellen, is het niet onredelijk dat aan de processen-verbaal die door de aangestelde ambtenaren worden opgesteld, een bijzondere wettelijke bewijswaarde is toegekend, die een uitzondering vormt op de algemene regel dat een proces-verbaal geldt als loutere inlichting.
B.13. Het onderzoek van de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens leidt niet tot een andere conclusie.
B.14. De derde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - De artikelen 94 en 103 van de wet van 14 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument schenden niet artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. - Artikel 113 van dezelfde wet schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2010.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.