gepubliceerd op 17 augustus 2010
Uittreksel uit arrest nr. 71/2010 van 23 juni 2010 Rolnummers 4770, 4771 en 4772 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 19, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 71/2010 van 23 juni 2010 Rolnummers 4770, 4771 en 4772 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 19, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arresten nrs. 195.816, 195.814 en 195.815 van 8 september 2009 in zake Christine Duruisseau tegen de Franse Gemeenschap, in aanwezigheid van Sylvianne Randolet, tussenkomende partij in de eerste zaak, en van Isabelle Peters, tussenkomende partij in de derde zaak, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 23 september 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 19, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het uitstel met vier maanden waarin het voorziet voor de aanvang van de verjaringstermijn voor de beroepen bij de Raad van State enkel ten goede kan komen aan de personen ten aanzien van wie de administratieve overheid gehouden is tot de betekening van een akte of een beslissing met individuele strekking en niet aan de personen die van die akte of die beslissing met individuele strekking kennis nemen naar aanleiding van een mededeling die hun wordt gedaan door de administratieve overheid zonder dat die mededeling voortvloeit uit een verplichting tot betekening ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4770, 4771 en 4772 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 19 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State bepaalt : « De [...] beroepen tot nietigverklaring [...] bedoeld bij de artikelen [...] 14 [...] kunnen voor de afdeling bestuursrechtspraak worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de Koning bepaald.
De verjaringstermijnen voor de beroepen bedoeld bij artikel 14, § 1, nemen alleen een aanvang op voorwaarde dat de betekening door de administratieve overheid van de akte of van de beslissing met individuele strekking het bestaan van die beroepen alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen vermeldt. Indien aan die verplichting niet wordt voldaan dan nemen de verjaringstermijnen een aanvang vier maanden nadat de betrokkene in kennis werd gesteld van de akte of van de beslissing met individuele strekking. [...] ».
Artikel 14, § 1, van dezelfde gecoördineerde wetten bepaalt : « De afdeling [bestuursrechtspraak van de Raad van State] doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen : 1° van de onderscheiden administratieve overheden;2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Grondwettelijk Hof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel. Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in 2° bedoelde akten en reglementen ».
Ter uitvoering van artikel 19, eerste lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten bepaalt artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 « tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State » : « De beroepen bedoeld in artikel 14, § § 1 en 3, van de gecoördineerde wetten verjaren zestig dagen nadat de bestreden akten, reglementen of beslissingen werden bekendgemaakt of betekend. Indien ze noch bekendgemaakt noch betekend dienen te worden, gaat de termijn in met de dag waarop de verzoeker er kennis heeft van gehad ».
B.2. Uit de feiten van de zaken en uit de motivering van de verwijzingsbeslissingen blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 19, tweede lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten, geïnterpreteerd in die zin dat het slechts van toepassing is op de verplichte betekening van een akte of van een beslissing met individuele strekking, doordat die wettelijke bepaling een verschil in behandeling zou maken tussen twee categorieën van personen die bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring wensen in te stellen tegen een administratieve akte met individuele strekking die hun wordt betekend zonder dat die betekening het bestaan van dat beroep alsook de vormvoorschriften en termijnen ervan vermeldt : enerzijds, diegenen aan wie de administratieve overheid een dergelijke akte betekent zonder dat zij daartoe gehouden is en, anderzijds, diegenen aan wie een administratieve overheid een dergelijke akte betekent omdat zij ertoe gehouden is.
Alleen de laatstgenoemden kunnen de verlenging van de beroepstermijn, waarin de in het geding zijnde bepaling voorziet, genieten.
B.3.1. De eerste zin van de in het geding zijnde bepaling, die werd ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 24 maart 1994 « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 », strekt ertoe de draagwijdte uit te breiden van de regel die is vervat in artikel 2, 4°, van de wet van 11 april 1994 « betreffende de openbaarheid van bestuur » (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1159/2, p. 1;ibid., nr. 1159/4, p. 1; ibid., nr. 1159/5, p. 4), die bepaalt : « Met het oog op een duidelijke en objectieve voorlichting van het publiek over het optreden van de federale administratieve overheden : [...] 4° vermeldt elk document waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking uitgaande van een federale administratieve overheid ter kennis wordt gebracht van een bestuurde, de eventuele beroepsmogelijkheden, de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen;bij ontstentenis neemt de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang ».
Die laatste bepaling past in een hervorming die een « fundamentele heroriëntatie in de relatie tussen burger en bestuur » beoogt (Parl.
St., Kamer, 1992-1993, nr. 1112/1, p. 1), en vormt een van de minimumverplichtingen die een « 'actieve openbaarheid' [moeten waarborgen die] [...] de aanzet [wil] geven tot een beter uitgebouwd informatiebeleid » (ibid., nr. 1112/13, p. 3).
In die omstandigheden strekt de eerste zin van de in het geding zijnde bepaling ertoe « de rechten van de verdediging van de bestuurde [...] voor de Raad van State [...] beter [te waarborgen] » (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1159/2, p. 2; ibid., nr. 1159/4, p. 2), aan wie hij een « aanvullende bescherming » biedt (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1112/2, pp. 9-10).
B.3.2. De tweede zin van de in het geding zijnde bepaling, die werd ingevoegd bij artikel 7, 1°, van de wet van 15 september 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/09/2006 pub. 06/10/2006 numac 2006000704 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen sluiten « tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen », heeft tot doel « de rechtszekerheid die vereist dat elke individuele akte op een bepaald ogenblik definitief wordt, te verzoenen met de terechte eis van rechtsbescherming » tegenover een « individuele, griefhoudende akte » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2479/001, p. 33). De in het geding zijnde bepaling verplicht de betrokken administratieve overheid melding te maken van « het bestaan van de mogelijkheid om bij de Raad van State beroep in te stellen en van de verplichting om dit beroep in te stellen bij aangetekende brief binnen zestig dagen na de kennisgeving » (ibid., p. 32).
B.4.1. De verlenging van de beroepstermijn waarin de tweede zin van de in het geding zijnde bepaling voorziet, is nauw verbonden met de verplichting die voortvloeit uit de eerste zin van die bepaling.
B.4.2. Uit artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 blijkt dat een persoon die de nietigverklaring wenst te vorderen van een administratieve akte met individuele strekking die niet moet worden bekendgemaakt en die de administratieve overheid hem niet moet betekenen, in principe over een termijn van zestig dagen beschikt vanaf de dag waarop hij van die akte kennisneemt, om een beroep tot nietigverklaring in te stellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Die bepaling stelt dus drie verschillende aanvangspunten vast voor de termijn van een beroep tot nietigverklaring voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State : de bekendmaking, de betekening en de kennisneming. Die begrippen vallen niet samen en die verschillende aanvangspunten staan los van elkaar, zodat zij elkaar niet wederzijds beïnvloeden wat betreft de aanvang van de beroepstermijn of het verstrijken ervan.
Zo blijkt, met betrekking tot de betekening en de kennisneming, uit de rechtspraak van de Raad van State dat, in geval van een door een tekst voorgeschreven betekening van de bestreden individuele akte aan de belanghebbende derde, een voorafgaande kennisneming van die akte door die derde, ongeacht of zij voortvloeit uit een vaststelling van de feiten of uit een mededeling van de overheid, niet leidt tot een aanvang van de beroepstermijn, die loopt vanaf de betekening van de akte. Op dezelfde wijze oordeelt de Raad van State, bij ontstentenis van een door een tekst voorgeschreven betekening, dat de mededeling van zulk een akte nadat van die akte werd kennisgenomen, geen wijziging van de termijn waarbinnen het beroep tot nietigverklaring moet worden ingesteld tot gevolg heeft.
B.5. Het in het geding zijnde artikel 19, tweede lid, beperkt zich ertoe te verwijzen naar normen die al dan niet wijzen van betekening vaststellen. Naar gelang van de door die verschillende normen uitgevaardigde regels van openbaarmaking, wordt die bepaling al dan niet toegepast.
Daaruit volgt dat het in het geding zijnde verschil in behandeling niet gelegen is in het voormelde artikel 19, tweede lid, maar in andere normen, te dezen in het decreet van 8 maart 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/03/2007 pub. 05/06/2007 numac 2007029052 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs sluiten « betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs », dat niet bepaalt dat de akte van voorlopige aanwijzing van de inspecteurs van het kleuteronderwijs aan de afgewezen kandidaten moet worden betekend.
B.6. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 19, tweede lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 23 juni 2010.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.