gepubliceerd op 11 juni 2010
Uittreksel uit arrest nr. 30/2010 van 30 maart 2010 Rolnummers 4563, 4592, 4608, 4613, 4625 en 4627/4589/4614/4618 en 4621/4619/4620, 4622, 4623, 4624 en 4628/4626/4673, 4674, 4675, 4678, 4682, 4683, 4706, 4707 en 4708 In zake : de beroepen Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters R(...)
Uittreksel uit arrest nr. 30/2010 van 30 maart 2010 Rolnummers 4563, 4592, 4608, 4613, 4625 en 4627/4589/4614/4618 en 4621/4619/4620, 4622, 4623, 4624 en 4628/4626/4673, 4674, 4675, 4678, 4682, 4683, 4706, 4707 en 4708 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, ingesteld door Marie-Noëlle Solvay en anderen, en de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 6 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter P. Martens, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. A. Onderwerp van de beroepen tot vernietiging en van de prejudiciële vragen 1. a) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 november 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 november 2008, heeft Marie-Noëlle Solvay, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 115, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van dat decreet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 juli 2008, tweede editie).b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 december 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 december 2008, is beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van dat decreet door de vzw « Le poumon vert de La Hulpe », met maatschappelijke zetel te 1310 Terhulpen, rue des Combattants 90, Jacques Solvay de la Hulpe, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 115, en Jean-Marie Solvay de la Hulpe, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 115.c) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 januari 2009, heeft de vzw « La Hulpe, Notre Village », met maatschappelijke zetel te 1310 Terhulpen, avenue Roi Baudouin 19, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 16 en 17 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008.d) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 januari 2009, heeft Alix Walsh, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 117, beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van dat decreet.e) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft André Philips, wonende te 1081 Brussel, Jetselaan 45, beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 16 en 17 van dat decreet.f) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft de vzw « De Vrienden van het Zoniënwoud », met maatschappelijke zetel te 1030 Brussel, Jan Blockxstraat 14, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4563, 4592, 4608, 4613, 4625 en 4627 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. 2. Bij arrest nr.188.742 van 11 december 2008 in zake de vzw « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) », Grégoire Stassin en André Gilliard tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de nv « Société Wallonne des Aéroports » (afgekort « SOWAER »), waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 december 2008, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 8 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, - in zoverre het het ministerieel besluit van 25 juli 2005 ' betreffende globale [vergunning] verstrekt aan NV SOWAER voor de luchthaven Charleroi-Brussels South (luchthavenstation (3 000 000 passagiers/jaar), voertuigenparkings (1 600 plaatsen op de begane grond en 1 000 plaatsen op de verdiepingen), toegangswegen tot die parkings, banen voor het verkeer van vliegtuigen, vliegtuigparkeerplaatsen verbonden aan het luchthavenstation, waterzuiveringsstation, technische gebouwen, oliepark (opslag van 2 430 m3 kerosine en 30 m3 brandstof voor wegverkeer) en opening van nieuwe gemeentewegen) ' bekrachtigt, - en in zoverre het uitsluit dat die vergunning, verstrekt door de Waalse Regering, zoals de andere door een administratieve overheid verstrekte vergunningen het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op het door een belanghebbende ingestelde beroep tot nietigverklaring, in het bijzonder wanneer dat beroep is ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels betreffende de verdeling van de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, - en de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, al dan niet met elkaar in samenhang gelezen, alsook die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1998, en met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4589 van de rol van het Hof. 3. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 januari 2009, hebben Paul Fastrez en Henriette Fastrez, wonende te 1040 Brussel, Legerlaan 73, beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 14 van dat decreet. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4614 van de rol van het Hof. 4. a) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 januari 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 6 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 door Jean-Pierre Olivier, wonende te 4470 Saint-Georges-sur-Meuse, rue du Château d'Eau 22, Pierre Deneye, wonende te 4470 Saint-Georges-sur-Meuse, rue Vingt Ponts 59/A, Paul Thiry, wonende te 4400 Flémalle, rue des Béguines 34, Antoine Boxus, wonende te 4460 Bierset, avenue de la Gare 92, en Willy Roua, wonende te 4460 Bierset, avenue de la Gare 83.b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft de Vlaamse Regering beroep tot vernietiging ingesteld van de woorden « Luik-Bierset » en van punt a) in artikel 1, 1°, en van artikel 6 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4618 en 4621 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. 5. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft de vzw « Inter-Environnement Wallonie », met maatschappelijke zetel te 5000 Namen, boulevard du Nord 6, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 4 en 18 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4619 van de rol van het Hof. 6. a) Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 27 januari 2009, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 18 van dat decreet, respectievelijk door de nv « Sartau », met maatschappelijke zetel te 4050 Chaudfontaine, rue de la Béole 52, door de vzw « Charleroi South Air Pur », met maatschappelijke zetel te 6120 Nalinnes, rue Pétrias 109, en Pierre Grymonprez, wonende te 6120 Nalinnes, rue des Sept Petites 24, door de nv « Agrebois », met maatschappelijke zetel te 1200 Brussel, de Broquevillelaan 99, en Yves de le Court, wonende te 1600 Sint-Pieters-Leeuw, Hoogstraat 151, en door Philippe Grisard de la Rochette, wonende te 4870 Trooz, rue Bay Bonnet 18.b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 januari 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van artikel 1, 4°, van dat decreet door Nicole Laloux, wonende te 4052 Beaufays, route de l'Abbaye 112, François Gevers, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 3, Annabelle Denoël-Gevers, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 41, Marc Traversin, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 4, Joseph Melard en Chantal Michiels, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Centenaire 18, Thierry Regout, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 27, René Canfin, wonende te 4632 Magnée-Fléron, rue Résidence Air Pur 32, Georges Lahaye en Jeanine Postelmans, wonende te 4632 Soumagne, rue du Centenaire 22, Christophe Dehousse en Christine Lahaye, wonende te 4632 Soumagne, rue du Centenaire 5, Jean-Marc Lesoinne, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue Nonfays 13, Jacques Teheux en Anne-Marie Larock, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 2, Bernadette Mestdag, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 25, Jean-François Seraffin en Françoise Mahoux, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 16, Ferdinand Wallraf en Mariel Jeanne, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 7, Agnès Fortemps, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 5, Georges Seraffin en Jeannine Melen, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 15A, en de vzw « Groupement Cerexhe-Heuseux/Beaufays », met maatschappelijke zetel te 4052 Beaufays (Chaudfontaine), rue des Grosses Pierres 55. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4620, 4622, 4623, 4624 en 4628 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. 7. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 4, 15 en 18 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 door de vzw « Action et Défense de l'Environnement de la vallée de la Senne et de ses Affluents », met maatschappelijke zetel te 1421 Eigenbrakel, rue du Try 40, de vzw « Réserves Naturelles RNOB », met maatschappelijke zetel te 5000 Namen, rue du Wisconsin 3, Stéphane Banneux, wonende te 1440 Kasteelbrakel, rue Nicolas Baudine 18-20, en Zénon Darquenne, wonende te 1440 Kasteelbrakel, rue Nicolas Baudine 8. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4626 van de rol van het Hof. 8. a) Bij arresten nrs.191.951 en 191.950 van 27 maart 2009 in zake respectievelijk Guido Durlet en anderen en Antoine Boxus en Willy Roua tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de « Société régionale wallonne du Transport », waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 3 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 6 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan ' Société régionale wallonne du Transport ' (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 6 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan ' Société régionale wallonne du Transport ' (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».b) Bij arresten nrs.191.953 en 191.952 van 27 maart 2009 in zake respectievelijk Philippe Daras en Bernard Croiselet en Paul Fastrez en Henriette Fastrez tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de nv « Infrabel », waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 3 en 6 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 14 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen, om wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 9 februari 2006 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de NMBS voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 124 Brussel-Charleroi tussen de gemeenten Waterloo, Eigenbrakel en Nijvel te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 14 van het decreet van het Waals Parlement betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 9 februari 2006 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de NMBS voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 124 Brussel-Charleroi tussen de gemeenten Waterloo, Eigenbrakel en Nijvel bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».c) Bij arrest nr.192.092 van 31 maart 2009 in zake de vzw « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) » en Bernard Page tegen het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 7 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 16 september 2003 afgegeven door de gemachtigde ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv ' SOWAER ' strekkende tot de uitvoering van overwelvingswerkzaamheden op de Tintia en de wijziging van het bodemreliëf in het noordoostelijk deel van het luchthavengebied te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 7 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 16 september 2003 afgegeven door de gemachtigde ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv ' SOWAER ' strekkende tot de uitvoering van overwelvingswerkzaamheden op de Tintia en de wijziging van het bodemreliëf in het noordoostelijk deel van het luchthavengebied bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».d) Bij arrest nr.192.091 van 31 maart 2009 in zake de vzw « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de nv « Société Wallonne des Aéroports », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 9 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 27 juli 2005 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de nv ' SOWAER ' voor de uitbating van de luchthaven Charleroi-Brussels South te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 9 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 27 juli 2005 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de nv ' SOWAER ' voor de uitbating van de luchthaven Charleroi-Brussels South bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».e) Bij arrest nr.192.193 van 2 april 2009 in zake de vzw « Action et Défense de l'Environnement de la vallée de la Senne et de ses Affluents » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de cvba « Intercommunale du Brabant wallon », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 15 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 19 juni 2008 ' betreffende de globale vergunning verstrekt aan de intercommunale IBW voor de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation op de Hain, 92 000 equivalent-inwoners groot, in de gemeente Kasteelbrakel ' bekrachtigt, gebaseerd op motieven die kunnen vallen onder de categorie van de voldoende dringende redenen van algemeen belang teneinde, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verantwoorden dat het Waals Parlement optreedt in de individuele procedure van afgifte van de globale vergunning, waardoor aan die vergunning de waarde wordt verleend van een wetgevende handeling en, in voorkomend geval, dat te dezen een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de scheiding der machten, al dan niet ten nadele van de personen die het project in rechte betwisten ? 2. Kan artikel 15 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen de globale vergunning van 19 juni 2008 te bekrachtigen, zonder in voorkomend geval de grond van het dossier en inzonderheid de wettigheidskritiek te onderzoeken die de verzoekende partijen hebben geformuleerd in het beroep dat hangende is voor de Raad van State ? 3.Schendt artikel 15 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 19 juni 2008 ' betreffende de globale vergunning verstrekt aan de intercommunale IBW voor de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation op de Hain, 92 000 equivalent-inwoners groot, in de gemeente Kasteelbrakel ' bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ». f) Bij arrest nr.192.192 van 2 april 2009 in zake de vzw « Le poumon vert de La Hulpe » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : de nv « Codic België » en de vennootschap naar Amerikaans recht « Federal Express European Services Inc. », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 16 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 7 juli 2008 ' betreffende de milieuvergunning verstrekt aan NV Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135 ' bekrachtigt, gebaseerd op motieven die kunnen vallen onder de categorie van de voldoende dringende redenen van algemeen belang teneinde, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verantwoorden dat het Waals Parlement optreedt in de individuele procedure van afgifte van de milieuvergunning betreffende een privéproject, waardoor aan die vergunning de waarde wordt verleend van een wetgevende handeling, en, in voorkomend geval, dat te dezen een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de scheiding der machten, al dan niet ten nadele van de personen die het project in rechte betwisten ? 2. Kan artikel 16 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen de milieuvergunning van 7 juli 2008 te bekrachtigen, zonder, in voorkomend geval, de grond van het dossier betreffende de aanvraag tot vergunning en inzonderheid de bestaanbaarheid van het project met de bescherming van de site waarop het moet worden gevestigd te onderzoeken, terwijl die kwestie de schorsing van de uitvoering van de milieuvergunning heeft verantwoord ? 3.Schendt artikel 16 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 7 juli 2008 ' betreffende de milieuvergunning verstrekt aan NV Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidende technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135 ' bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ». g) Bij arrest nr.192.197 van 2 april 2009 in zake de vzw « Le poumon vert de La Hulpe » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : nv « Codic België » en de vennootschap naar Amerikaans recht « Federal Express European Services Inc. », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 17 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 4 juni 2008 ' betreffende de [stedenbouwkundige vergunning] verstrekt aan de NV Codic België met als doel de [bouw] van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135 ' bekrachtigt, gebaseerd op motieven die kunnen vallen onder de categorie van de voldoende dringende redenen van algemeen belang teneinde, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verantwoorden dat het Waals Parlement optreedt in de individuele procedure van afgifte van de stedenbouwkundige vergunning betreffende een privéproject, waardoor aan die vergunning de waarde wordt verleend van een wetgevende handeling, en, in voorkomend geval, dat te dezen een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de scheiding der machten, al dan niet ten nadele van de personen die het project in rechte betwisten ? 2. Kan artikel 17 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen de stedenbouwkundige vergunning van 4 juni 2008 te bekrachtigen, zonder, in voorkomend geval, de grond van het dossier en inzonderheid de bestaanbaarheid van het project met de goede ruimtelijke ordening in tegenwoordigheid van een blijkbaar onwettig gewestplan alsmede de bestaanbaarheid met de wettelijke bepalingen betreffende de gevolgen van de bescherming van de site te onderzoeken, terwijl die vaststellingen tot de schorsing van de uitvoering van de door het gemeentecollege afgegeven vergunning hebben geleid ? 3.Schendt artikel 17 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 4 juni 2008 ' betreffende de [stedenbouwkundige vergunning] verstrekt aan de NV Codic België met als doel de [bouw] van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidende technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135 ' bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4673, 4674, 4675, 4678, 4682, 4683, 4706, 4707 en 4708 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) Bij beschikking van 18 februari 2010 heeft het Hof alle zaken samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1.1. Bij het Hof zijn verscheidene beroepen tot vernietiging en prejudiciële vragen aanhangig gemaakt betreffende de bestaanbaarheid van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 « betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » met inzonderheid de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met verscheidene bepalingen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie.
Bepaalde artikelen van het voormelde decreet van 17 juli 2008 maken zowel het voorwerp uit van beroepen tot vernietiging als van prejudiciële vragen.
B.1.2. Bij brief van 24 november 2009 hebben de verzoekende partijen in de zaak nr. 4623 aan het Hof laten weten dat zij afstand doen van hun beroep.
Niets belet te dezen dat het Hof de afstand toewijst.
Ten aanzien van het bestreden decreet B.2.1. De artikelen 1 tot 4 van het decreet van 17 juli 2008 voeren een procedure sui generis in na afloop waarvan de decreetgever zich de bevoegdheid voorbehoudt om de stedenbouwkundige vergunningen, de milieuvergunningen en de globale vergunningen met betrekking tot bepaalde categorieën van handelingen en werken die limitatief zijn opgesomd in artikel 1 van het decreet te verlenen.
B.2.2.1. Die artikelen bepalen : «
Artikel 1.De dringende redenen van algemeen belang zijn aangetoond voor de toekenning van de stedenbouwkundige vergunningen, de milieuvergunningen en de globale vergunningen met betrekking tot volgende handelingen en werken : 1° volgende handelingen en werken voor de inrichting van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens Luik-Bierset en Charleroi-Brussels South : a) wat betreft de luchthaven Luik-Bierset : - de uitbreiding van de vrachtzone Noord voor de vliegtuigparkings en de toekomstige vrachthallen; - de randweg en de zuidelijke taxibaan; - de vestiging van de vierde tank van het oliepark; - het TGV-vrachtstation; - de uitbreiding van de voertuigenparking bezuiden de autosnelweg; - het toekomstige kantoorgebouw; b) wat betreft de luchthaven Charleroi-Brussels South : - de verlenging van de baan, met inbegrip van de oprijwegen en de verlenging van de noordelijke taxibaan daartussen in; - de verkeerstoren en de radar; - de uitbreiding van de vliegtuigparking; - de aanleg van de ontdooiingsruimtes; - de wegverbinding R3-luchthaven; - de ringweg en de zuidelijke taxibaan; - de uitbreiding van het luchthavenstation; - de uitbreiding van de voertuigenparking; - het spoorwegstation en de spoorwegeninfrastructuren; 2° ter uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 11 oktober 2001 tussen de federale overheid, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het meerjareninvesteringsplan 2001-2012 van de N.M.B.S., de handelingen en werken op het grondgebied van het Waalse Gewest in verband met het GEN; 3° in het kader van de uitvoering van het gewestelijk structuurplan (deel 3, punt 1.4), aangenomen door de Waalse Regering op 27 mei 1999, de handelingen en werken in verband met de structurerende openbaar-vervoersmodi voor Charleroi, Luik, Namen en Bergen; 4° de ontbrekende schakels in het wegen- en waterwegennet op het grondgebied van het Waalse Gewest van het trans-Europese vervoersnet bedoeld in Beschikking nr.884/2004/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet.
Art. 2.Wanneer de handelingen en werken, opgesomd in artikel 1, beoogd zijn in artikel 84 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, wordt de vergunning verstrekt door de Regering of haar gemachtigde op de wijze en met de voorwaarden vastgesteld in artikel 127 van hetzelfde Wetboek, met inbegrip van de wijzen en voorwaarden waarvan sprake in § 3 van dat artikel.
Wanneer de handelingen en werken, opgesomd in artikel 1, een vestiging betreffen in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt artikel 13, lid 2, van dat decreet toegepast.
In afwijking van leden 1 en 2 wordt de vergunningsaanvraag waarvan het bericht van ontvangst of de indiening voorafgaan aan de inwerkingtreding van dit decreet verder behandeld volgens de voor die datum vigerende bepalingen.
Art. 3.Binnen de vijfenveertig dagen na toekenning ervan legt de Regering de stedenbouwkundige vergunning, de milieuvergunning of de globale vergunning betreffende de handelingen en werken waarvan sprake in artikel 1 voor aan het Waalse Parlement. De vergunningen waarvan sprake in artikel 2, lid 3, worden aan het Parlement voorgelegd binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst ervan door de Regering.
Het Waals Parlement ratificeert de voorgelegde vergunning binnen de zestig dagen te rekenen van de indiening van het vergunningsdossier bij het bureau van het Waalse Parlement. Wanneer er geen enkel ratificatiedecreet is goedgekeurd binnen voormelde termijn, wordt de vergunning geacht niet verstrekt te zijn.
De termijnen waarvan sprake in leden 1 en 2 worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.
De door het Waalse Parlement geratificeerde vergunning is uitvoerbaar te rekenen van de bekendmaking van het decreet in het Belgisch Staatsblad en de vergunning wordt door de Regering verstuurd overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek of overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999.
Art. 4.Wanneer een vergunningsaanvraag een geringe wijziging in een door het Waals Parlement geratificeerde vergunning betreft, volgt de aanvraag de regels van het gemene recht van hetzelfde Wetboek of van hetzelfde decreet ».
B.2.2.2. Tot op heden werden drie decreten aangenomen volgens de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van decreet van 17 juli 2008. - het decreet van het Waalse Gewest van 6 november 2008 « tot goedkeuring [lees : houdende verlening] van de eenmalige vergunning afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van de antenne van Gosselies van de lichte metro van Charleroi, overeenkomstig het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor dringende redenen van algemeen belang bestaan » (Belgisch Staatsblad van 20 november 2008); - het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2009 « ter bekrachtiging [lees : houdende verlening] van de vergunning afgeleverd voor de aanleg van een weg van het type RGG (E420) tussen Frasnes-lez-Couvin en Brûly (singelweg Couvin en verkeersverbinding Couvin-Brûly) overeenkomstig het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » (Belgisch Staatsblad van 20 februari 2009); - het decreet van het Waalse Gewest van 3 april 2009 « houdende goedkeuring [lees : verlening] van de stedenbouwkundige vergunning toegekend voor de aanleg van de verbinding ' Parc-Sud ' van de lichte metro van Charleroi, overeenkomstig het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » (Belgisch Staatsblad van 16 april 2009), waarbij dat decreet het voorwerp uitmaakt van een beroep tot vernietiging dat hangende is voor het Hof (zaak nr. 4687).
B.2.3. De artikelen 5 tot 17 van het decreet van 17 juli 2008 hebben tot doel reeds toegekende vergunningen te bekrachtigen.
B.2.4. Die artikelen bepalen : «
Art. 5.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 25 augustus 2005 betreffende milieuvergunning verstrekt aan NV SAB voor de luchthaven Luik-Bierset.
Art. 6.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot, toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan ' Société régionale wallonne du Transport ' (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset.
Art. 7.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 16 september 2003 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de NV SOWAER strekkende tot de uitvoering van overwelvingswerkzaamheden op de Tintia en de wijziging van het bodemreliëf in het noordoostelijk deel van het luchthavengebied.
Art. 8.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 25 juli 2005 betreffende globale verstrekt aan NV SOWAER voor de luchthaven Charleroi-Brussels South (luchthavenstation (3 000 000 passagiers/jaar), voertuigenparkings (1 600 plaatsen op de begane grond en 1 000 plaatsen op de verdiepingen), toegangswegen tot die parkings, banen voor het verkeer van vliegtuigen, vliegtuigparkeerplaatsen verbonden aan het luchthavenstation, waterzuiveringsstation, technische gebouwen, oliepark (opslag van 2 430 m3 kerosine en 30 m3 brandstof voor wegverkeer) en opening van nieuwe gemeentewegen).
Art. 9.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 27 juli 2005 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de NV SOWAER voor de uitbating van de luchthaven Charleroi-Brussels South.
Art. 10.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 17 juli 2007 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan Belgocontrol (ILS) strekkende tot de verandering en de verplaatsing van het Glide Path, de installatie van een DME- en FFM-antenne en tevens de vervanging van de localiser-antenne van ILS 25.
Art. 11.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 31 januari 2008 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de NV SOWAER strekkende tot de uitbreiding van de noordelijke taxibaan, met inbegrip van de aanleg van nieuwe banen voor het vliegverkeer met een oppervlakte van 94 000 m2 (verlenging van de nieuwe taxibaan tot drempel 07), de aanleg van opritten naar de baan, de aanleg van een zijbaan, de nieuwe dienstweg binnen in de luchthavenlocatie met een oppervlakte van 5 500 m2 en de omleiding van de rue Santos Dumont over een 200 m lang wegvak.
Art. 12.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 14 maart 2008 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de NV SOWAER strekkende tot de uitvoering van technische werkzaamheden voor de vestiging, de aanleg en de aansluiting van de gezamenlijke materialen die de aanpassing vormen tot Categorie III van approach 25 en de daarmee verbonden verkeerswegen.
Art. 13.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 19 april 2005 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de N.M.B.S. voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 161 Brussel-Namen tussen Terhulpen en Ottignies-Louvain-la-Neuve.
Art. 14.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 9 februari 2006 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de N.M.B.S. voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 124 Brussel-Charleroi tussen de gemeenten Waterloo, Eigenbrakel en Nijvel.
Art. 15.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - het ministerieel besluit van 19 juni 2008 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de intercommunale IBW voor de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation op de Hain, 92.000 equivalent-inwoners groot, in de gemeente Kasteelbrakel.
Art. 16.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - het ministerieel besluit van 7 juli 2008 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan NV Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135.
Art. 17.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - het ministerieel besluit van 4 juni 2008 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de NV Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135 ».
B.2.5. Het decreet is, krachtens artikel 18 ervan, in werking getreden op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, zijnde op 25 juli 2008.
Ten aanzien van de samengevoegde zaken in het raam van de procedure van prejudiciële verwijzing B.3.1.1. In de zaken nrs. 4620, 4622, 4623, 4624 en 4628 hebben verscheidene natuurlijke personen en rechtspersonen een beroep ingediend dat in hoofdorde strekt tot de vernietiging van het volledige bestreden decreet.
De verzoekers in de zaken nr. 4620, de nv « Sartau » en nr. 4624, Philippe Grisard de la Rochette, zijn eigenaars van percelen die zijn gelegen in de nabijheid van het tracé van de autowegverbinding tussen Cerexhe-Heuseux en Beaufays. Die percelen worden beoogd in ministeriële onteigeningsbesluiten, onteigening die wordt verantwoord door de aanleg van die verbinding.
De eerste zestien verzoekers in de zaak nr. 4628 wonen in de nabijheid van het tracé van de autowegverbinding tussen Cerexhe-Heuseux en Beaufays. De zeventiende verzoekende partij in die zaak, de vzw « Groupement Cerexhe-Heuseux-Beaufays » heeft als maatschappelijk doel met name de aanleg van die autowegverbinding te bestrijden.
De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 4622, de vzw « Charleroi South Air Pur », heeft als maatschappelijk doel de levenskwaliteit van de bewoners van de zuidelijke rand van Charleroi te behartigen. De tweede verzoeker in diezelfde zaak, Pierre Grymonprez, is gedomicilieerd in de nabijheid van het tracé dat werd voorbestemd voor de wegsectie van de E420 die een uitrit ten zuiden van de Charleroi verschaft.
B.3.1.2. De verwezenlijking van die autowegverbindingen valt onder de activiteiten die zijn opgesomd in bijlage I bij het Verdrag van Aarhus « betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden » en in bijlage I bij de richtlijn 85/337/EEG « betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ».
B.3.2. In de zaak nr. 4619 vordert de vzw « Inter-Environnement Wallonie » de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en 18 van het bestreden decreet.
Die vereniging heeft met name tot doel « het beschermen van de integriteit en de diversiteit van het leefmilieu en het bevorderen van een leefmilieu van hoge kwaliteit » op het grondgebied van het Waalse Gewest.
B.3.3.1. De beroepen ingesteld in de samengevoegde zaken nrs. 4618 en 4621 strekken tot de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet alsmede van de artikelen 5 en 6 ervan, waarbij respectievelijk het ministerieel besluit van 25 augustus 2005 tot toekenning van een milieuvergunning voor de uitbating van de luchthaven van Luik-Bierset en het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning met het oog op de verlenging van de hoofdbaan van de luchthaven van Luik-Bierset worden bekrachtigd.
In de zaak nr. 4618 zijn de verzoekers omwonenden van de luchthaven Luik-Bierset. In de zaak nr. 4621 wordt het beroep ingesteld door de Vlaamse Regering.
B.3.3.2. In de zaken nrs. 4673 en 4674 zijn daarnaast bij het Hof prejudiciële vragen aanhangig gemaakt die door de Raad van State zijn gesteld in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld door verscheidene omwonenden van de luchthaven Luik-Bierset tegen het ministerieel besluit van 13 september 2006 dat bij het voormelde artikel 6 is bekrachtigd.
B.3.3.3. De verwezenlijking van die werken valt onder de activiteiten opgesomd in punt 8, a), van bijlage I bij het Verdrag van Aarhus en in punt 7, a), van bijlage I bij de richtlijn 85/337/EEG. B.3.4.1. In de zaak nr. 4626 hebben verscheidene natuurlijke personen en rechtspersonen een beroep ingesteld strekkende tot de vernietiging van de artikelen 1 tot 4, 15 en 18 van het bestreden decreet.
De verzoekers in die zaak zijn, enerzijds, twee verenigingen zonder winstoogmerk waarvan, voor de vzw « Réserves Naturelles RNOB », het maatschappelijk doel erin bestaat « het natuurlijk erfgoed te beschermen en te herstellen, alsook de noodzaak daarvan te bepleiten, in het Waalse Gewest en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest [...] » en, voor de vzw « Action et Défense de l'Environnement de la vallée de la Senne et de ses Affluents » (ADESA), in het bijzonder de bescherming van het leefmilieu op die plaatsen en, anderzijds, twee natuurlijke personen, Stéphane Banneux en Zénon Darquenne, omwonenden van een site die is gelegen aan de rand van de Hain te Kasteelbrakel, waarop de Waalse Regering, bij besluit van 19 juni 2008, de « Intercommunale du Brabant wallon » (IBW) ertoe heeft gemachtigd een zuiveringsstation te bouwen en te exploiteren.
Artikel 15 van het bestreden decreet bekrachtigt het voormelde besluit van 19 juni 2008. Dat besluit werd zelf voorafgegaan door twee globale vergunningen : de eerste, uitgereikt op 25 augustus 2005, werd geschorst bij het arrest nr. 165.319 van 30 november 2006 van de Raad van State (die het middel ernstig achtte waarbij de motivering van het buitengewone karakter van de afwijking van het gewestplan ten aanzien van artikel 114 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie (WWROSPE) werd bekritiseerd) en werd ingetrokken op 24 mei 2007; de tweede, die dezelfde dag werd uitgereikt, werd vernietigd bij het arrest nr. 183.934 van 6 juni 2008 van de Raad van State (die de ontstentenis van voorafgaande beraadslaging van de gemeenteraad over de aanleg van de wegenis afkeurde).
B.3.4.2. In de zaak nr. 4706 zijn daarnaast bij het Hof prejudiciële vragen aanhangig gemaakt die door de Raad van State zijn gesteld in het raam van een beroep tot nietigverklaring dat door dezelfde partijen is ingesteld tegen het ministerieel besluit van 19 juni 2008 dat bij artikel 15 van het bestreden decreet is bekrachtigd.
B.3.4.3. De verwezenlijking van dat zuiveringsstation valt onder de activiteiten opgesomd in bijlage II bij het Verdrag van Aarhus en in bijlage II bij de voormelde richtlijn 85/337/EEG. Een dergelijk project is onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, krachtens punt 90.16 (zuiveringsstation voor stedelijk afvalwater) van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 « tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten ».
B.3.5.1. In de zaken nrs. 4563, 4592, 4608, 4613 en 4627 hebben verscheidene natuurlijke personen en rechtspersonen een beroep ingesteld dat strekt tot de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van het bestreden decreet.
De verzoekende natuurlijke personen zijn gedomicilieerd in Terhulpen, waar zij daadwerkelijk hun hoofdverblijfplaats hebben. De site waar het project wordt gevestigd dat door de vergunningen die zijn bekrachtigd bij de artikelen 16 en 17 van het decreet wordt gedekt, is gelegen te Terhulpen, aan de onmiddellijke rand van twee « Natura 2000 »-zones, waaronder het Zoniënwoud, met prioritaire habitats, en in de nabijheid van het gebouw waar de natuurlijke personen zijn gedomicilieerd.
De eerste verzoekende vereniging, de vzw « Le poumon vert de La Hulpe », heeft met name de bescherming van het leefmilieu tot doel. De tweede verzoekende vereniging, de vzw « La Hulpe, Notre Village », streeft met name het behoud na van « het uitzonderlijk patrimonium, namelijk de gemeente Terhulpen » terwijl de derde verzoekende vereniging, de vzw « De Vrienden van het Zoniënwoud », onder meer tot doel heeft het natuurlijke en landschappelijke karakter van het Zoniënwoud, zijn ecosysteem, zijn fauna en flora te beschermen.
De bekrachtigde vergunningen werden aan de nv « Codic België » toegekend voor het bouwen van een kantorengebouw dat is bestemd om er het administratief centrum te vestigen van de snelpostfirma « FedEx » voor Europa, het Midden-Oosten, Afrika en het Indisch subcontinent, die er 700 werknemers beoogt tewerk te stellen.
B.3.5.2. In de zaken nrs. 4707 en 4708 worden aan het Hof daarnaast prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld bij de Raad van State door de vzw « Le poumon vert de La Hulpe » alsmede door verscheidene natuurlijke personen tegen vergunningen die zijn bekrachtigd bij de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet.
B.3.5.3. Uit de bij de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet bekrachtigde vergunningen blijkt dat het gemeentecollege van Terhulpen, op grond van artikel D.68 van het Waalse Milieuwetboek, het noodzakelijk heeft geacht de verwezenlijking van een milieueffectbeoordeling te gelasten, rekening houdend met de aanzienlijke gevolgen voor het leefmilieu die het in het geding zijnde project kon hebben.
B.3.6.1. In de zaken nrs. 4589, 4682 en 4683 worden bij het Hof prejudiciële vragen aanhangig gemaakt die door de Raad van State worden gesteld in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld door de « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) », alsmede door verscheidene natuurlijke personen tegen de stedenbouwkundige vergunning die op 16 september 2003 werd uitgereikt, tegen het ministerieel besluit van 25 juli 2005 en tegen het ministerieel besluit van 27 juli 2005, respectievelijk bekrachtigd bij de artikelen 7, 8 en 9 van het bestreden decreet.
Geen enkel beroep tot vernietiging werd ingesteld tegen de voormelde artikelen 7, 8 en 9.
B.3.6.2. De in die bepalingen bedoelde handelingen en werken hebben betrekking op de bouw van luchthavens waarvan sprake in punt 8, a), van bijlage I bij het Verdrag van Aarhus en in punt 7, a), van bijlage I bij de richtlijn 85/337/EEG. B.3.7.1. In de zaak nr. 4614 vorderen de consorten Fastrez bij het Hof de vernietiging van artikel 14 van het bestreden decreet, waarbij het ministerieel besluit van 9 februari 2006 wordt bekrachtigd, waarbij de globale vergunning die aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen werd uitgereikt voor de aanleg en de exploitatie, op het grondgebied van drie gemeenten van Waals Brabant, van twee sporen en parkings in het raam van de aanleg van een Gewestelijk Expresnet, wordt bevestigd en aangevuld.
B.3.7.2. In de zaken nrs. 4675 en 4678 worden aan het Hof daarnaast door de Raad van State prejudiciële vragen gesteld in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld door Philippe Daras, Bernard Croiselet en door Paul en Henriette Fastrez tegen de bij artikel 14 van het bestreden decreet bekrachtigde vergunning.
B.3.7.3. De verwezenlijking van die werken zou kunnen vallen onder de activiteiten opgesomd in punt 8, a), van bijlage I bij het Verdrag van Aarhus en punt 7, a), van bijlage I bij de richtlijn 85/337/EEG. Ten aanzien van de grieven B.4.1. In elk van de zaken wordt met name aan het Hof gevraagd zich uit te spreken over de grief die erin bestaat dat het bestreden decreet wordt verweten op onverantwoorde wijze de stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen betreffende een aantal a priori onbepaalde en onbepaalbare projecten (artikelen 1 tot 4 van het voormelde decreet) en betreffende verscheidene particuliere projecten (artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet) aan de toetsing van de Raad van State te onttrekken om ze aan de toetsing van het Hof te onderwerpen, terwijl het Hof niet even uitgebreide beroepsmogelijkheden zou bieden als diegene die openstaan voor belanghebbende derden voor de Raad van State. Zodoende zou de decreetgever de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 9, leden 2, 3 en 4, van het voormelde Verdrag van Aarhus en met artikel 10bis van de voormelde richtlijn 85/337/EEG, hebben geschonden.
B.4.2. In sommige zaken wordt het Hof tevens verzocht zich uit te spreken over het verwijt dat het bestreden decreet op onverantwoorde wijze de stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen betreffende verscheidene particuliere projecten zou onttrekken aan de motiveringsplicht. Zodoende zou de decreetgever de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en met artikel 9, lid 1, van de voormelde richtlijn 85/337/EEG, hebben geschonden.
B.4.3.1. In de zaak nr. 4592 verwijten de verzoekende partijen de decreetgever ook dat hij de aanneming van de bij de artikelen 16 en 17 van het in het bestreden decreet bekrachtigde vergunningen niet heeft laten voorafgaan door een passende beoordeling van de gevolgen ervan voor twee speciale beschermingszones (het Zoniënwoud en de valleien van de Argentine en de Lasne) in de onmiddellijke nabijheid van de in de bekrachtigde vergunningen bedoelde vestigingssite en laatstgenoemde niet te hebben geïntegreerd in de « Natura 2000 »-sites.
Zodoende zou de decreetgever de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 6 van de richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 « inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna » (hierna : de « Habitatrichtlijn »), hebben geschonden.
B.4.3.2. In zoverre zij, op grond van artikel 4 van de voormelde richtlijn, bekritiseren dat de vestigingssite niet is opgenomen onder de « Natura 2000 »-sites, zetten de verzoekende partijen een grief uiteen die vreemd is aan de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet.
In die mate is het beroep onontvankelijk.
Wat betreft de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet B.5.1. Met de aanneming van de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet heeft de decreetgever zich de bevoegdheid voorbehouden om stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen betreffende categorieën van handelingen en werken opgesomd in artikel 1 van het bestreden decreet uit te reiken na afloop van een procedure sui generis.
In de loop van de administratieve fase van de totstandkoming van de vergunning, die voorafgaat aan de saisine van het Waals Parlement, moeten de vereisten in verband met de raadpleging van het publiek in acht worden genomen overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels die door de decreetgever zijn geformuleerd en die voortvloeien uit de voormelde richtlijn 85/337/EEG. Bovendien wordt de vergunning toegekend overeenkomstig de algemene regels betreffende de toekenning van de stedenbouwkundige vergunningen, milieuvergunningen of globale vergunningen, onder voorbehoud van artikel 2 van het bestreden decreet.
Nadat de vergunning is toegekend door de bevoegde administratieve overheid, wordt ze door de Regering overgezonden aan het Parlement binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de toekenning of de ontvangst ervan. Het Waals Parlement beschikt in principe over zestig dagen om de voorgelegde vergunning aan te nemen.
Bij ontstentenis daarvan zal de vergunning worden geacht niet te zijn toegekend.
B.5.2. Indien de door het Parlement aangenomen vergunning wordt « bekrachtigd en afgekondigd door de Regering », heeft het wetgevend optreden tot gevolg dat aan de uitgereikte vergunning kracht van wet wordt verleend, zodat zij een hiërarchische waarde verkrijgt die gelijkwaardig is met die van de wetskrachtige bepalingen waarmee de in het geding zijnde vergunning werd geacht in overeenstemming te zijn.
Daaruit volgt tevens dat de Raad van State niet in staat is zijn toetsing uit te oefenen ten aanzien van dergelijke vergunningen en dat enkel het Grondwettelijk Hof bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot vernietiging of een vordering tot schorsing ervan.
Wat betreft de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van het bestreden decreet B.5.3. De bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van het bestreden decreet verlenen retroactief kracht van wet aan de bekrachtigde vergunningen. Die bepalingen hebben dus tot gevolg dat ze aan de Raad van State de beroepen tot nietigverklaring onttrekken die tegen die vergunningen zijn ingesteld.
Tijdens de aanneming van de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van het bestreden decreet werd aan de parlementsleden slechts een beperkte rol gegeven. Hun stem kon het bestaan van die vergunningen, dat los staat van de bekrachtiging, niet in het gedrang brengen. Het was de parlementsleden overigens verboden de vergunningsaanvraag opnieuw te onderzoeken of de vergunning te wijzigen (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/5, p. 36). Er werd hun enkel gevraagd zich uit te spreken over het bestaan van een « gewestelijk belang » of van een « aanzienlijk belang » voor het Waalse Gewest (ibid., pp. 6 en 31).
Ten aanzien van de rechterlijke toetsing van de bekrachtigde vergunningen B.6.1. Krachtens artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof is het Hof bevoegd om de overeenstemming te toetsen van wetskrachtige normen met de regels die de bevoegdheden verdelen tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, alsmede de bestaanbaarheid ervan met de artikelen van titel II « De Belgen en hun rechten » en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet. Daaruit volgt dat het Hof met name bevoegd is om te onderzoeken of de decreetgever de waarborgen vervat zowel in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in verband met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, als in artikel 23, derde lid, 4°, ervan, dat het recht op een gezond leefmilieu erkent, heeft geschonden. Het Hof is eveneens bevoegd om bij zijn toetsing van wetskrachtige normen aan de voormelde referentienormen te onderzoeken of de ter toetsing voorgelegde bepalingen bestaanbaar zijn met voor België bindende normen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie waarvan de schending in samenhang met de voormelde grondwetsbepalingen wordt aangevoerd, zoals te dezen het Verdrag van Aarhus en diverse Europese milieurichtlijnen.
B.6.2. Bij het Hof kan een beroep tot vernietiging of een vordering tot schorsing worden ingesteld door elke persoon die doet blijken van een belang, dit wil zeggen elke natuurlijke of rechtspersoon die rechtstreeks en ongunstig kan worden geraakt door een wetskrachtige norm. De verenigingen zonder winstoogmerk, met name die welke de milieubescherming tot doel hebben, kunnen een beroep tot vernietiging of een vordering tot schorsing instellen wanneer de betrokken norm hun maatschappelijk doel, dat zeer algemeen kan zijn, raakt.
Het beroep tot vernietiging moet worden ingesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de bestreden akte in het Belgisch Staatsblad .
Die termijn bedraagt drie maanden voor de vorderingen tot schorsing.
De arresten van het Hof worden in de regel gewezen binnen twaalf maanden na de aanhangigmaking bij het Hof wat de beroepen tot vernietiging betreft en, overeenkomstig artikel 23 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, doet het Hof, op de vorderingen tot schorsing, « onverwijld » uitspraak « bij een met redenen omkleed arrest, na de partijen te hebben gehoord ».
Het beroep bij het Hof is kosteloos en de verzoeker wordt tot geen kosten of schadeloosstelling veroordeeld in geval van verwerping van zijn vordering tot schorsing of van zijn beroep tot vernietiging. De bijstand van een advocaat is niet vereist en de procedure wordt op tegenspraak gevoerd. In zijn verzoekschrift moet de verzoeker aantonen hoe de bestreden akte de regels schendt waarvan het Hof de inachtneming verzekert en hij kan een memorie van antwoord neerleggen.
Er vindt een openbare terechtzitting plaats.
B.7.1. Bovendien hebben de personen die zich kunnen beroepen op een persoonlijk en rechtstreeks belang, in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek, de mogelijkheid om de uitvoering van de in het bestreden decreet bedoelde handelingen en werken te betwisten voor de hoven en rechtbanken, in voorkomend geval met het voordeel van de dringende noodzakelijkheid, en zodoende een toetsing te verkrijgen, ten aanzien van de normen met directe werking van internationaal recht en het recht van de Europese Unie, met name van de procedure die voorafgaat aan de bekrachtiging bij decreet, alsmede, in voorkomend geval, het voordeel van voorlopige maatregelen en dwangsommen.
Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, doen de verenigingen voor milieubescherming niet blijken van een persoonlijk en rechtstreeks belang, in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer zij de behartiging van het collectief belang van de milieubescherming nastreven (Cass., 19 november 1982, Arr. Cass, 1982-1983, nr. 172; Cass., 25 oktober 1985, Arr. Cass., 1985-1986, nr. 125).
B.7.2. De wet van 12 januari 1993 « betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu » kent evenwel aan sommige van die verenigingen het recht toe om een vordering tot staking in te stellen voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
Overeenkomstig artikel 2 van de voormelde wet, moet die vordering, teneinde ontvankelijk te zijn, uitgaan van een vereniging zonder winstoogmerk, die is onderworpen aan de wet van 27 juni 1921 « betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen » en die alle voorschriften daarvan in acht neemt. Voorts moet die vereniging de bescherming van het leefmilieu tot doel hebben en in haar statuten het grondgebied hebben omschreven tot waar haar bedrijvigheid zich uitstrekt. Op de dag waarop zij de vordering tot staking instelt, moet zij sedert ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezitten en door overlegging van haar activiteitsverslagen of van enig ander stuk bewijzen dat er een werkelijke bedrijvigheid is, die overeenstemt met haar statutair doel, en dat die bedrijvigheid betrekking heeft op het collectief milieubelang dat zij beoogt te beschermen.
De vordering tot staking staat open tegen handelingen « die een kennelijke inbreuk [zijn] of een ernstige bedreiging [vormen] voor een inbreuk op één of meer bepalingen van wetten, decreten, ordonnanties, verordeningen of besluiten betreffende de bescherming van het leefmilieu » (artikel 1 van de wet). Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat « om het bestaan vast te stellen van een kennelijke inbreuk [...] de rechter niet alleen [moet] nagaan of de inbreuk op wetsbepalingen betreffende de bescherming van het milieu met voldoende zekerheid vaststaat, maar [...] hij tevens de gevolgen van die inbreuk op het milieu in aanmerking [moet] nemen » (Cass., 2 maart 2006, Arr. Cass., 2006, nr. 502).
Indien een kennelijke inbreuk of een ernstige dreiging voor een inbreuk vaststaat, zal de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg « de staking [kunnen] bevelen van handelingen waarvan de uitvoering reeds is begonnen of maatregelen opleggen ter preventie van de uitvoering ervan of ter voorkoming van schade aan het leefmilieu » (artikel 1 van de wet van 12 januari 1993).
B.7.3. Voorts dient te worden opgemerkt dat artikel 26, § 4, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989, met ingang van 10 augustus 2009, in de regel de verplichting oplegt dat, wanneer voor een rechtscollege wordt opgeworpen dat een wetskrachtige norm een grondrecht schendt dat op geheel of gedeeltelijk analoge wijze is gewaarborgd in een bepaling uit titel II van de Grondwet en in een bepaling van internationaal recht of van het recht van de Europese Unie, het rechtscollege eerst aan het Grondwettelijk Hof de prejudiciële vraag over de bestaanbaarheid met de bepaling uit titel II van de Grondwet stelt.
Die regel kent niettemin verscheidene uitzonderingen (artikel 26, § 4, tweede lid), met name wanneer het rechtscollege bij dringende noodzakelijkheid en bij voorraad uitspraak moet doen, behoudens wanneer er ernstige twijfel bestaat wat betreft de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde wetsbepaling met de regels waarvan het Hof de inachtneming verzekert en er geen vordering of beroep met hetzelfde onderwerp voor het Hof hangende is (artikel 26, § 4, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dat verwijst naar artikel 26, § 3, van dezelfde bijzondere wet).
Ten aanzien van de inachtneming van de normen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie B.8. Zoals is uiteengezet in B.4.1, moet het Hof in elk van de samengevoegde zaken uitspraak doen over de bestaanbaarheid van het bestreden decreet met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen inzonderheid met artikel 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG. B.9.1. Artikel 2, punt 2, van het Verdrag van Aarhus bepaalt dat de organen of instellingen die optreden in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid niet kunnen worden gelijkgesteld met « overheidsinstanties » in de zin van het Verdrag. Bovendien beperkt de elfde alinea van de aanhef van het Verdrag van Aarhus zich ertoe de « wetgevende lichamen [uit te nodigen] de beginselen van dit Verdrag in hun handelingen ten uitvoer te brengen ».
Ten slotte wordt in de Toepassingsgids met betrekking tot het Verdrag van Aarhus uitdrukkelijk gepreciseerd dat « de wetgevende activiteiten worden uitgesloten van de toepassingssfeer van het Verdrag » (p. 43).
B.9.2. Krachtens artikel 1, lid 5, ervan sluit de richtlijn 85/337/EEG eveneens van haar toepassingssfeer uit, de « projecten die in detail worden aangenomen via een specifieke nationale wet ».
B.9.3. Een specifieke nationale wet akte in de zin van die bepaling is een « door het parlement na openbare parlementaire behandeling vastgestelde maatregel [...] wanneer de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen, met inbegrip van de verstrekking van gegevens, in de wetgevingsprocedure konden worden bereikt en de informatie waarover dat parlement beschikte op het moment waarop het project in detail werd aangenomen, gelijkwaardig is aan de informatie die in een normale vergunningprocedure aan de bevoegde instantie had moeten worden voorgelegd » (HvJ, 19 september 2000, C-287/98, Linster, punt 59; HvJ, 16 september 1999, C-435/97, WWF, punten 57 tot 62).
Uit de voormelde arresten Linster en WWF blijkt dat, teneinde te kunnen worden uitgesloten van de toepassingssfeer van de voormelde richtlijn, de in artikel 1, lid 5, bedoelde wetgevende akte het mogelijk moet maken de doelstellingen van de richtlijn te bereiken wat betreft de terbeschikkingstelling van informatie.
De invoeging, door de richtlijn 2003/35/EG van 26 mei 2003, van een artikel 10bis in die richtlijn zou erop kunnen wijzen dat die wetgevende akte ook het voorwerp moet kunnen uitmaken van een jurisdictionele toetsing. Sinds de inwerkingtreding van artikel 10bis ervan, bestaat één van de doelstellingen van de richtlijn 83/337/EEG erin « het Verdrag van Aarhus uit te voeren » en « de rechterlijke toetsing van de daaronder vallende projecten te vergemakkelijken » (HvJ, 15 oktober 2009, C-263/08, Djurgarden-Lilla Värtans Miljöskyddsförening, punten 47 en 51; HvJ, 16 juli 2009, C-427/07, Commissie t. Ierland, punt 96).
B.9.4. Het is tevens vereist dat de in het geding zijnde wetgevende akte « het project [...] tot in detail, dat wil zeggen voldoende nauwkeurig en definitief, [vaststelt], zodat zij evenals een vergunning, en nadat zij door de wetgever in aanmerking [is] genomen, betrekking heeft op alle onderdelen van het project die relevant zijn voor de beoordeling van de milieueffecten » (HvJ, 16 september 1999, C-435/97, WWF, punt 59).
B.10.1. Rekening houdend met wat is uiteengezet in B.5 tot B.7, rijst de vraag of, krachtens artikel 2, punt 2, van het Verdrag van Aarhus, een stedenbouwkundige vergunning of een milieuvergunning, verleend overeenkomstig de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet, aan de toepassingssfeer van het Verdrag van Aarhus ontsnapt.
Bovendien rijzen vragen over de toepassingsvoorwaarden van artikel 1, lid 5, van de richtlijn 85/337/EEG, en meer in het bijzonder of die bepaling vereist dat een jurisdictioneel beroep moet openstaan tegen de specifieke nationale wet en wat onder een dergelijk beroep dient te worden verstaan.
B.10.2. Dezelfde vragen rijzen ten aanzien van de vergunningen die reeds zijn bekrachtigd bij de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van het bestreden decreet.
B.11.1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak te doen over de interpretatie van de richtlijnen en de bepalingen van de internationale akkoorden die zijn afgesloten door de Europese Unie (artikel 267, eerste alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie).
Indien een vraag te dezen aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is die instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden (artikel 267, derde alinea, van hetzelfde Verdrag), tenzij zij vaststelt « dat de opgeworpen vraag niet relevant is of dat de betrokken gemeenschapsbepaling reeds door het Hof [van Justitie] is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht zo evident is, dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan » (HvJ, 6 oktober 1982, 283/81, Srl CILFIT en Lanificio di Gavardo SpA ).
B.11.2. Bovendien zouden verschillen van interpretatie tussen de rechterlijke instanties over een internationaal verdrag dat, zoals het Verdrag van Aarhus, zowel deel uitmaakt van de rechtsorde van de Europese Unie, wat betreft de bepalingen ervan die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, als van de interne rechtsorde, de eenheid van de rechtsorde van de Europese Unie in gevaar brengen en afbreuk doen aan het rechtszekerheidsbeginsel.
B.11.3. Alvorens het onderzoek voort te zetten van de grief bedoeld in B.4.1, dient aldus, met toepassing van artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de in het dictum geformuleerde tweede prejudiciële vraag te worden gesteld.
B.12. In geval van ontkennend antwoord op de tweede vraag, zal het Grondwettelijk Hof moeten onderzoeken of de bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van het bestreden decreet, evenals de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet, niet ertoe leiden dat althans de milieuverenigingen het recht wordt ontzegd om stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen te betwisten door middel van een beroep dat voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld in de artikelen 3, lid 9, en 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG. B.13.1. Artikel 3, lid 9, van het Verdrag van Aarhus bepaalt dat, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag, het publiek toegang heeft tot de rechter inzake milieuaangelegenheden zonder discriminatie op grond van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of van een feitelijk middelpunt van de activiteiten.
B.13.2. Artikel 9, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG leggen met name de verplichting op dat een beroep wordt ingevoerd bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan dat het lid van het betrokken publiek dat doet blijken van een voldoende belang om in rechte te treden of, in voorkomend geval, een inbreuk op een recht doet gelden, in staat stelt de materiële of formele rechtmatigheid aan te vechten van de stedenbouwkundige of milieuvergunningen waarvan de uitreiking, krachtens die instrumenten, dient te worden voorafgegaan door een raadpleging van het publiek.
B.13.3. Die artikelen bepalen voorts dat het belang bij het beroep van elke niet-gouvernementele organisatie, die voldoet aan de vereisten respectievelijk vastgesteld in artikel 1, lid 2, van de richtlijn 85/337/EEG en in artikel 2, punt 5, van het Verdrag van Aarhus, voldoende wordt geacht in de zin van artikel 10bis, eerste alinea, onder a), van de richtlijn 85/337/EEG en van artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder a), van het Verdrag van Aarhus. Dergelijke organisaties worden ook geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van artikel 10bis, eerste alinea, onder b), van de richtlijn 85/337/EEG en van artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder b), van het Verdrag van Aarhus.
In zijn arrest Djurgarden-Lilla Värtans Miljöskyddsförening van 15 oktober 2009, C-263/08, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de voorwaarden die kunnen worden opgelegd, krachtens artikel 1, lid 2, van de richtlijn, opdat een vereniging voor milieubescherming een recht van beroep kan genieten, « enerzijds ' een ruime toegang tot de rechter ' [moeten] waarborgen en anderzijds nuttige werking [moeten] verlenen aan de bepalingen van richtlijn 85/337 betreffende het recht om in beroep te gaan bij de rechter ». Derhalve mogen die nationale regels « niet het gevaar inhouden voor uitholling van communautaire bepalingen volgens welke degenen die een voldoende belang hebben om een project aan te vechten en op wier rechten door dit project inbreuk wordt gemaakt, waaronder de verenigingen voor milieubescherming, in beroep moeten kunnen gaan bij de bevoegde rechtelijke instanties » (punt 45).
Het Hof van Justitie preciseert voorts in dat arrest dat een van de doelstellingen van de richtlijn 85/337/EEG erin bestaat « de rechterlijke toetsing van de daaronder vallende projecten te vergemakkelijken » (punt 47), wat indruist tegen een systeem dat « naar de aard ervan [zou] zorgen voor een filtering van de beroepen in milieuaangelegenheden » (punt 51).
B.13.4. Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus vereist voorts dat elke verdragspartij de leden van het publiek toelaat, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang te hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om met name het handelen van de overheidsinstanties te betwisten dat strijdig is met haar nationale recht betreffende het milieu.
B.13.5. Ten slotte legt artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus de verplichting op dat de in de leden 2 en 3 van dat artikel bedoelde procedures daadwerkelijke rechtsmiddelen vormen, waarbij, zo nodig, een dwangmiddel tot rechtsherstel kan worden uitgesproken.
De Toepassingsgids met betrekking tot het Verdrag van Aarhus definieert het dwangmiddel tot rechtsherstel tegelijkertijd als « een middel om een nadeel te voorkomen of, in geval van nadeel, herstel te verkrijgen » en als « een procedure waardoor een persoon kan verkrijgen dat een derde het bevel krijgt om iets te doen, bijvoorbeeld toegang verlenen tot informatie of tot een site, een hoorzitting organiseren of een onwettige activiteit stopzetten » (p. 170). Voorts wordt daarin gepreciseerd dat « teneinde toereikend te zijn, het herstel de schade in haar totaliteit moet vergoeden, toekomstige schade moet vermijden en soms een herstel in de oorspronkelijke staat moet voorschrijven » (p. 171).
B.14. Zoals aangegeven in B.6.2, kunnen tegen de in het geding zijnde vergunningen beroepen voor het Grondwettelijk Hof worden ingesteld.
Het Hof is bevoegd om de grondwettigheid van de decreten te toetsen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die de naleving van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie waarborgen, en aan artikel 23 van de Grondwet, dat met name « het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu » waarborgt, zoals in herinnering is gebracht in B.6.1. Die grondwetsbepalingen kunnen worden gelezen in samenhang met normen van internationaal recht en met normen van het recht van de Europese Unie, zoals het Verdrag van Aarhus en de richtlijn 85/337/EEG. Een bij het Hof ingesteld beroep kan leiden tot de schorsing van de bestreden norm en tot de vernietiging ervan, volgens de in B.6.2 omschreven procedure.
In tegenstelling tot de Raad van State kan het Hof geen herstelmaatregelen bevelen, noch een dwangsom aan de overheid opleggen.
Dergelijke maatregelen kunnen door de rechtscolleges van de rechterlijke orde worden opgelegd volgens de procedure omschreven in B.7, maar slechts binnen de in die overweging vermelde perken.
B.15. Rekening houdend met wat voorafgaat en om de in B.11.1 en B.11.2 uiteengezette redenen, dient aan het Hof van Justitie de in het dictum vermelde derde prejudiciële vraag te worden gesteld.
B.16. Zoals is uiteengezet in B.4.2, dient het Hof eveneens uitspraak te doen, in sommige van de samengevoegde zaken, over de bestaanbaarheid van het bestreden decreet met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, inzonderheid in samenhang gelezen met artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en met artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG. B.17.1. Artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus bepaalt onder meer dat de tekst van de vergunning toegankelijk moet zijn gemaakt voor het publiek, tezamen met de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd.
B.17.2. Krachtens artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG, moet het publiek op de hoogte worden gebracht over de vergunningsbeslissing. Bovendien moeten de inhoud van de beslissing, alsmede de eventuele voorwaarden die daaraan zijn verbonden, ter beschikking worden gesteld van het publiek, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, alsook, indien nodig, een beschrijving van de voornaamste maatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.
B.17.3. In dat verband geeft de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet met betrekking tot de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet aan : « de beslissing waarbij het project wordt vergund, zal dus hetzij uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd, hetzij vergezeld moeten gaan van een ander document dat die elementen levert » (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/1, p. 13); en : « Wat de motivering betreft, is het zo dat aangezien in het in het ontwerp van decreet bedoelde systeem het Parlement enkel wordt betrokken bij toekenning van de vergunning, die vergunning reeds gemotiveerd is. De bekrachtigingsakte wordt verantwoord door de werkzaamheden van het Parlement » (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/5, p. 11); en voorts : « Indien het gewestelijk belang wordt erkend, zal de vergunning echter het traditionele proces van onderzoek en besluitvorming volgen alvorens in het Parlement te worden neergelegd. Alle raadplegingen zullen plaatsvinden alsmede de effectenbeoordelingen. Tot slot onderstreept de spreker dat de instantie (gemachtigde ambtenaar en technische ambtenaar of Regering) die de vergunning zal toekennen die zal moeten motiveren. In het raam van die motivering zal die instantie het hele onderzoeksproces beschrijven en met name aan de adviezen tegemoetkomen. De parlementsleden zullen over de vergunning en dus over de motivering beschikken waarin de redenen worden uitgelegd die de instantie, die de vergunning ter bekrachtiging in het Parlement neerlegt, ertoe hebben gebracht een beslissing te nemen. Het Parlement zal de mogelijkheid hebben om al dan niet te bekrachtigen » (Parl.
St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/5, p. 20).
B.17.4. Het Hof van Justitie, dat zich diende uit te spreken over artikel 4 van de richtlijn 85/337/EEG, waarbij aan de lidstaten de verplichting wordt opgelegd om de beslissingen waarbij uitspraak wordt gedaan over de noodzaak om een welbepaald project aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen, ter beschikking te stellen van het publiek, heeft geoordeeld dat een besluit « waarbij de bevoegde nationale instantie te kennen geeft dat een project gezien de kenmerken ervan niet hoeft te worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, voorzien moet zijn of vergezeld moet gaan van alle gegevens aan de hand waarvan kan worden getoetst of het besluit gebaseerd is op een passende voorafgaande verificatie die overeenkomstig de vereisten van richtlijn 85/337 is verricht » (HvJ, 10 juni 2004, Commissie t. Italië, C-87/02, punt 49).
Meer recent heeft het Hof van Justitie geoordeeld : « artikel 4 van richtlijn 85/337 [...] moet [aldus] worden uitgelegd, dat het niet vereist dat het besluit dat een project als bedoeld in bijlage II bij deze richtlijn niet aan een MEB hoeft te worden onderworpen, zelf de redenen bevat op grond waarvan de bevoegde autoriteit heeft beslist dat een MEB niet noodzakelijk was. Ingeval een belanghebbende erom verzoekt, is het bevoegde bestuursorgaan echter verplicht, hem de redenen mee te delen op grond waarvan dat besluit is genomen of hem de relevante informatie en documenten te doen toekomen in antwoord op het ingediende verzoek » (HvJ, 30 april 2009, C-75/08, Mellor, punt 61).
In het geval waarin de beslissing om niet tot een effectenbeoordeling over te gaan, de motieven aangeeft waarop die beslissing is gebaseerd, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat : « dit besluit toereikend is gemotiveerd indien de belanghebbenden aan de hand van de daarin vervatte motivering, samen met de gegevens die hun reeds ter kennis zijn gebracht, en eventueel aangevuld met de noodzakelijke extra informatie die het bevoegde nationale orgaan hun op hun verzoek moet verstrekken, kunnen beoordelen of het opportuun is, tegen dit besluit beroep in te stellen » (ibid., punt 66).
B.17.5. In tegenstelling tot artikel 4 van de richtlijn 85/337/EEG, dat zich ertoe beperkt te eisen dat de beslissing om niet over te gaan tot een milieueffectbeoordeling, moet worden bekendgemaakt, bepaalt artikel 9, lid 1, van de genoemde richtlijn dat in geval van goedkeuring van het project in aansluiting op een milieueffectbeoordeling, voor het publiek omvangrijke informatie beschikbaar moet worden gesteld (in die zin, zie de conclusies van advocate-generaal Kokott, uitgebracht op 22 januari 2009 in de zaak C-75/08, Mellor, punt 19).
B.18.1. Rekening houdend met wat is uiteengezet in B.17.3, rijst de vraag of de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet, evenals de bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, voldoen aan de voorwaarden van bekendmaking vervat in artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en in artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG. B.19. Alvorens het onderzoek van de in B.4.2 beoogde grief voort te zetten en om de in B.11.1 en B.11.2 uiteengezette redenen, dient aan het Hof van Justitie de vierde in het dictum vermelde prejudiciële vraag te worden gesteld.
B.20. Zoals werd uiteengezet in B.4.3, dient het Hof zich in de zaak nr. 4592 eveneens uit te spreken over de bestaanbaarheid van de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, met name in samenhang gelezen met artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
B.21. Artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn bepaalt onder meer dat elk project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied dat natuurlijke habitats en habitats van beschermde soorten huisvest, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied, het voorwerp uitmaakt van een passende beoordeling van de gevolgen voor dat gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. De bevoegde nationale instanties geven slechts toestemming voor dat project nadat zij rekening hebben gehouden met de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het project het betrokken gebied niet zal aantasten.
B.22.1. De toekenning van de bij de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet bekrachtigde vergunningen werd voorafgegaan door een effectenbeoordeling, waaraan een « passende Natura 2000-beoordeling » werd toegevoegd, volgens welke « de gevolgen van het project voor de habitats en soorten van het Natura 2000-gebied ' Zoniënwoud ' niet aanzienlijk zijn ». Daarentegen blijkt uit het aan het Hof voorgelegde dossier niet dat de gevolgen van het in het geding zijnde project voor het gebied van de vallei van de Argentine en de Lasne het voorwerp te hebben uitgemaakt van een passende beoordeling.
In haar voorwaardelijk gunstig advies, uitgebracht op 6 juli 2007, heeft de « Division de la nature et des forêts » (DNF) van de « Direction générale des ressources naturelles et de l'environnement » (DGRNE), belast met het ecologisch beheer van de natuurlijke leefomgeving in het Waalse Gewest echter het volgende besloten : « dit project heeft een aanzienlijke impact op het natuurlijk milieu door de vernieling van een habitat waarvan het biologisch belang onderschat wordt in de milieueffectbeoordeling. Het project van landschapsinrichting van de niet bebouwde gebieden zou moeten worden herbekeken teneinde rekening te houden met dat element » (geciteerd door de RvSt, 8 oktober 2007, nr. 175.463, p. 11).
In een arrest dat werd gewezen volgens de procedure van uiterst dringende noodzakelijkheid heeft de Raad van State echter geoordeeld : « het project zal worden gevestigd in een laag gelegen hooiland dat, volgens het advies van de DNF, een Natura 2000-gebied had kunnen zijn; dat in dit verband de effectenbeoordeling, die wellicht in een te kort tijdsbestek werd uitgevoerd, moet worden geweerd, wanneer zij de plaats als van weinig biologische waarde aanmerkt : dat het in het licht van de omvang van het project en van het inplantingsplan duidelijk is dat het project het hooiland aanzienlijk zal verminken » (RvSt, 8 oktober 2007, nr. 175.463).
B.22.2. In hoofdorde betwist de Waalse Regering dat de Habitatrichtlijn te dezen van toepassing is omdat de projecten bedoeld in de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet niet zijn gelegen in de door de verzoekende partij geïdentificeerde « Natura 2000 »-gebieden. In ondergeschikte orde is zij van mening dat de uitgevoerde effectenstudie, zoals ze werd aangevuld door de « passende Natura 2000-beoordeling » voldoet aan de vereisten van artikel 6 van de genoemde richtlijn.
B.23. In dat verband heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat, krachtens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, elk project het voorwerp moet uitmaken van een passende beoordeling van de gevolgen ervan wanneer, op grond van objectieve gegevens en in het licht van de kenmerken en de specifieke milieuomstandigheden van het betrokken gebied, niet kan worden uitgesloten dat het genoemde project significante gevolgen kan hebben voor dit gebied, gelet op de ervoor vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen (HvJ, 13 december 2007, C-418/04, Commissie t. Ierland, punt 227; HvJ, 4 oktober 2007, C-179/06, Commissie t. Italië, punt 39).
Het Hof van Justitie, dat uitspraak moest doen ten aanzien van een nationale wetsbepaling waarbij de vergunning van een project enkel wordt uitgesloten wanneer kan worden verwacht dat de aan de verwezenlijking van dat project verbonden emissies een beschermd gebied dat is gelegen in het projectgebied, in het bijzonder raken en niet wanneer die hinder zich zou voordoen buiten dat gebied, oordeelde : « Bij gebreke van wetenschappelijk beproefde criteria - die de Duitse regering niet vermeldt - aan de hand waarvan bij voorbaat zou kunnen worden uitgesloten dat emissies die een beschermd gebied buiten de invloedssfeer van de betrokken inrichting treffen, significante gevolgen kunnen hebben voor dit gebied, waarborgt het ter zake door het nationale recht opgezette stelsel in geen geval dat projecten of plannen betreffende inrichtingen die emissies veroorzaken welke beschermde gebieden buiten de invloedssfeer van deze inrichtingen treffen, de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden niet zullen aantasten in de zin van artikel 6, lid 3, van de richtlijn. » (HvJ, 10 januari 2006, C-98/03, Commissie t. Duitsland, punt 51).
B.24. In voorkomend geval, zal het Hof moeten bepalen of projecten, zoals diegene die worden beoogd in de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet, kunnen worden vergund, krachtens de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 3, van de voormelde richtlijn, terwijl de hieromtrent uitgevoerde effectenbeoordeling onvolledig werd geacht door de Raad van State, uitspraak doende volgens de procedure van de uiterst dringende noodzakelijkheid, en ook werd tegengesproken in een advies van de bevoegde overheid van het Waalse Gewest die belast is met het ecologisch beheer van het natuurlijk milieu.
B.25.1. Er dient te worden opgemerkt dat de krachtens de voormelde richtlijn 85/337/EEG uitgevoerde beoordelingen van de gevolgen « niet in de plaats [kunnen] komen van de in artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn bepaalde procedure », aangezien met name enkel de eerstgenoemde « bepalingen inzake de besluitvormingsprocedure [bevatten] zonder de lidstaten wat de besluiten zelf betreft verplichtingen op te leggen » (HvJ, 13 december 2007, C-418/04, punt 231).
Bovendien : « [...] brengt een passende beoordeling van de gevolgen van het plan of project voor het betrokken gebied mee dat, voordat voor dit plan of project toestemming wordt verleend, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het plan of het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïdentificeerd. De bevoegde nationale autoriteiten geven slechts toestemming voor een activiteit in het betrokken gebied wanneer zij de zekerheid hebben verkregen dat deze geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van dat gebied » (ibid., punt 243).
Wat betreft de elementen op basis waarvan de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke zekerheid kunnen verkrijgen, heeft het Hof van Justitie gepreciseerd dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel meer mag bestaan, bij de verlening van de toestemming voor de realisering van het project, dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied (zie met name HvJ, 20 september 2007, Commissie t. Italië, C-304/05, punt 59, en HvJ, 26 oktober 2006, Commissie t. Portugal, C-239/04, punt 24).
De passende beoordeling van de gevolgen moet dus leiden tot « volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies die elke redelijke wetenschappelijke twijfel [...] wegnemen », waarbij die constateringen en conclusies « onontbeerlijk [zijn] om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de nodige zekerheid te verkrijgen om een vergunning voor die werkzaamheden toe te kennen » (HvJ, 20 september 2007, voormeld, punten 69-70).
B.25.2. Rekening houdend met wat voorafgaat, en om de in B.11.1 en B.11.2 uiteengezette motieven, dient aan het Hof van Justitie de in het dictum vermelde vijfde prejudiciële vraag te worden gesteld.
B.26. In geval van ontkennend antwoord op de vijfde vraag, zal het Hof moeten onderzoeken of een dergelijke vergunning niettemin kan worden gegrond op de afwijkende regeling vervat in artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn.
B.27.1.1. Die bepaling, die strikt moet worden geïnterpreteerd, voorziet erin dat, in het geval waarin, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, lid 3, eerste zin, van die richtlijn, een project toch moet worden gerealiseerd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en, wanneer er geen alternatieve oplossingen bestaan, de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen neemt om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft en hij de Commissie daarvan op de hoogte brengt (HvJ, 20 september 2007, C-304/05, Commissie t. Italië, punten 81 en 82).
Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, zoals te dezen het geval is, kunnen bovendien alleen een beperkt aantal dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd ter rechtvaardiging dat een plan of een project toch wordt gerealiseerd (HvJ, 14 april 2005, C-441/03, Commissie t. Nederland, punt 27). In dat geval kan de verwezenlijking van het project enkel worden verantwoord door overwegingen die te maken hebben met de gezondheid van de mens en met de openbare veiligheid of met primordiale gunstige gevolgen voor het leefmilieu of, na advies van de Commissie, met andere dwingende redenen van groot openbaar belang.
B.27.1.2. Bovendien kan artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn slechts toepassing vinden nadat de gevolgen van een plan of een project zijn beoordeeld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn (HvJ, 20 september 2007, voormeld, punt 83).
B.27.2. Rekening houdend met wat voorafgaat, en om de in B.11.1 en B.11.2 uiteengezette redenen, dient aan het Hof van Justitie de in het dictum vermelde zesde prejudiciële vraag te worden gesteld.
B.28.1. Gelet op de belangrijke preciseringen in de Toepassingsgids met betrekking tot het Verdrag van Aarhus vermeld in B.9.1 en B.13.5, dient ten slotte de vraag te worden gesteld of het genoemde Verdrag geïnterpreteerd dient te worden overeenkomstig die preciseringen.
In dat verband preciseert de Toepassingsgids met betrekking tot het Verdrag van Aarhus, die is opgesteld door drie auteurs voor het « Regionaal Milieucentrum voor Midden- en Oost-Europa » bij wijze van inleiding : « De in deze publicatie uitgedrukte meningen weerspiegelen niet noodzakerlijkerwijze die van de Europese Economische Commissie van de Verenigde Naties (UN/ECE), van het Deense agentschap voor milieubescherming, van het Regionaal Milieucentrum voor Midden- en Oost-Europa, van het Environnement Law Institute, van het Pan-European Forum, van het Europees milieubureau, van de leden van de groep van specialisten of organisaties waartoe zij behoren ».
In haar conclusies in de zaak Djurgarden-Lilla Värtans Miljöskyddsförening (C-263/08), stelt advocate-generaal Sharpston dat de Toepassingsgids « een gezaghebbende uitspraak » bevat (voetnoot 18).
B.28.2. Rekening houdend met wat voorafgaat, en om de in B.11.1 en B.11.2 uiteengezette motieven, dient aan het Hof van Justitie de in het dictum vermelde eerste prejudiciële vraag te worden gesteld.
Om die redenen, het Hof - wijst de afstand van het beroep in de zaak nr. 4623 toe; - stelt, alvorens uitspraak ten gronde te doen, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen : 1. Dienen de artikelen 2, punt 2, en 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus « betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden » te worden geïnterpreteerd overeenkomstig de preciseringen aangebracht in de Toepassingsgids met betrekking tot dat Verdrag ? 2.a) Dient artikel 2, punt 2, van het Verdrag van Aarhus zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van het genoemde Verdrag wetgevende akten uitsluit zoals de stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen verleend overeenkomstig de artikelen 1 tot 4 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 « betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » ? b) Dient artikel 2, punt 2, van het Verdrag van Aarhus zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van het genoemde Verdrag wetgevende akten uitsluit zoals de bekrachtigingen van stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet ? c) Dient artikel 1, lid 5, van de richtlijn 85/337/EEG « betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten » zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van de genoemde richtlijn wetgevende akten uitsluit zoals de stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen verleend overeenkomstig de procedure ingevoerd in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet ? d) Dient artikel 1, lid 5, van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van de genoemde richtlijn wetgevende akten uitsluit zoals de bekrachtigingen van stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet ? 3.a) Dienen de artikelen 3, lid 9, en 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen een procedure, zoals die welke is ingevoerd in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet, krachtens welke de decreetgever stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen uitreikt die door een administratieve overheid zijn voorbereid en die enkel het voorwerp kunnen uitmaken van de in B.6 en B.7 bedoelde beroepen voor het Grondwettelijk Hof en de rechtscolleges van de rechterlijke orde ? b) Dienen de artikelen 3, lid 9, en 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen de aanneming van wetgevende akten zoals de retroactieve bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, die enkel het voorwerp kunnen uitmaken van de in B.6 en B.7 bedoelde beroepen voor het Grondwettelijk Hof en de rechtscolleges van de rechterlijke orde ? 4. a) Dienen artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen een procedure, zoals die welke is ingevoerd in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet, krachtens welke een decreet dat stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen verleent, niet zelf alle elementen dient te bevatten aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of die vergunningen gebaseerd zijn op een adequaat voorafgaand onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het Verdrag van Aarhus en de richtlijn 85/337/EEG ? b) Dienen artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen de aanneming van wetgevende akten zoals de bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, die zelf niet alle elementen bevatten aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of die vergunningen gebaseerd zijn op een adequaat voorafgaand onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het Verdrag van Aarhus en de richtlijn 85/337/EEG ? 5.Dient artikel 6, lid 3, van de richtlijn 92/43/EEG « inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna » zo te worden geïnterpreteerd dat het een wetgevende overheid in staat stelt projecten te vergunnen zoals diegene die worden bedoeld in de artikelen 16 en 17 van hetzelfde decreet, terwijl de daaromtrent uitgevoerde effectenstudie door de Raad van State, uitspraak doende volgens de procedure van uiterst dringende noodzakelijkheid, onvolledig werd geacht en in strijd is met een advies van de overheid van het Waalse Gewest die belast is met het ecologisch beheer van het natuurlijk milieu ? 6. Dient, in geval van ontkennend antwoord op de vorige vraag, artikel 6, lid 4, van de richtlijn 92/43/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat de verwezenlijking van een infrastructuur bestemd om er het administratief centrum van een private vennootschap te vestigen en er een groot aantal werknemers tewerk te stellen, kan worden beoordeeld als een dwingende reden van groot openbaar belang ? Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 30 maart 2010. De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, P. Martens.