gepubliceerd op 15 maart 2010
Uittreksel uit arrest nr. 14/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4715 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 37quinquies, § 1, van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 17 april 2002 tot invoering Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 14/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4715 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 37quinquies, § 1, van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij artikel 3 van de
wet van 17 april 2002Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
17/04/2002
pub.
07/05/2002
numac
2002009412
bron
ministerie van justitie
Wet tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken
sluiten tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken, gesteld door de Politierechtbank te Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters M. Melchior, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 25 mei 2009 in zake Etienne Meermans tegen het Vlaamse Gewest en de nv « Mobral », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 mei 2009, heeft de Politierechtbank te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 37quinquies, § 1, van het Strafwetboek, ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 17 april 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/04/2002 pub. 07/05/2002 numac 2002009412 bron ministerie van justitie Wet tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het artikel, op die wijze uitgelegd dat degene die tot een werkstraf werd veroordeeld en zich voor de uitvoering van de werkstraf op de weg van en naar het hem opgelegde werk begeeft, indien hij op de weg slachtoffer is van een ongeval geen aanspraak kan maken op vergoeding op grond van de arbeidsongevallenwet zoals voorzien voor werknemers uit de private en de overheidssector overeenkomstig de wet van 10 april 1971, aldus het slachtoffer die bepaalde vergoeding niet toekent terwijl het geviseerde artikel wel bepaalt dat het werk wordt uitgevoerd onder toezicht van (de in de tekst bepaalde diensten van) het ministerie van justitie ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de pertinentie van de prejudiciële vraag B.1. Met de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het discriminerend is dat een persoon die is veroordeeld tot een werkstraf overeenkomstig artikel 37quinquies, § 1, van het Strafwetboek en die op de weg naar of van dat werk het slachtoffer is van een ongeval, geen aanspraak kan maken op enige vergoeding op grond van de arbeidsongevallenwetgeving, ook al geschiedt het werk overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling onder het toezicht van de Federale Overheidsdienst Justitie.
B.2. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag niet ontvankelijk is omdat een oordeel van het Hof over artikel 37quinquies, § 1, van het Strafwetboek niet zou kunnen bijdragen tot de oplossing van het bodemgeschil, aangezien er te dezen geen sprake zou zijn van enige uitvoering van een werkstraf in de zin van de in het geding zijnde bepaling, maar van de uitvoering van een dienstverlening overeenkomstig artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering.
B.3. In de regel komt het de verwijzende rechter toe de normen vast te stellen die toepasselijk zijn op het hem voorgelegde geschil. Wanneer evenwel aan het Hof bepalingen worden voorgelegd die klaarblijkelijk niet op het bodemgeschil kunnen worden toegepast, onderzoekt het Hof de grondwettigheid van zulke bepalingen niet.
B.4. De door een van de verwerende partijen voor de verwijzende rechter gesuggereerde prejudiciële vraag heeft betrekking op de hypothese van de uitvoering van een werkstraf overeenkomstig artikel 37quinquies, § 1, van het Strafwetboek, dat bepaalt : « Wie overeenkomstig artikel 37ter tot een werkstraf is veroordeeld, wordt gevolgd door een justitieassistent van de Dienst justitiehuizen van [de] FOD Justitie van het gerechtelijk arrondissement van zijn verblijfplaats.
Op de tenuitvoerlegging van de werkstraf wordt toegezien door de probatiecommissie van de verblijfplaats van de veroordeelde, waaraan de justitieassistent rapporteert ».
Die bepaling maakt deel uit van afdeling Vbis (« De werkstraf »), die bij wet van 17 april 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/04/2002 pub. 07/05/2002 numac 2002009412 bron ministerie van justitie Wet tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken sluiten tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken (Belgisch Staatsblad , 7 mei 2002, pp. 19021 e.v.) is ingevoegd in boek I, hoofdstuk II (« Straffen »), van het Strafwetboek.
De in het geding zijnde bepaling is krachtens artikel 15 van de voormelde wet van 17 april 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/04/2002 pub. 07/05/2002 numac 2002009412 bron ministerie van justitie Wet tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken sluiten in werking getreden op de datum van bekendmaking van die wet in het Belgisch Staatsblad, dit is op 7 mei 2002.
Uit de gegevens van het dossier voor de verwijzende rechter (tussenvonnissen van 19 januari 2004 en 26 februari 2007) blijkt dat het ongeval op de openbare weg dat aanleiding is tot de vordering tot schadevergoeding dateert van 4 december 1997.
Uit wat voorafgaat volgt dat het voormelde ongeval ratione temporis kennelijk niet het gevolg kan zijn van een activiteit naar aanleiding van de uitvoering van een werkstraf in de zin van de in het geding zijnde bepaling.
Het Hof kan derhalve niet ingaan op de prejudiciële vraag, die betrekking heeft op een bepaling die kennelijk geen verband houdt met de zaak voor de verwijzende rechter.
B.5. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op de openbare terechtzitting van 18 februari 2010.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.