gepubliceerd op 19 maart 2010
Uittreksel uit arrest nr. 13/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4714 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 350, 356-1, tweede lid, en 370, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanle Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter M. Melchior, waarnemend (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 13/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4714 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 350, 356-1, tweede lid, en 370, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter M. Melchior, waarnemend voorzitter, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 8 mei 2009 in zake Ludwig Van Wambeke tegen Lucienne Van Ryckeghem en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 26 mei 2009, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 350 (nieuw) alsook artikel 370, § 4 (oud) en artikel 356 - 1, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (nieuw) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 8 E.V.R.M. in de mate aan de vaststelling van de afstamming van een natuurlijk en nadien geadopteerd kind geen ander gevolg toekomt dan de verbodsbepalingen van de artikelen 161 tot 164 van het Burgerlijk Wetboek, dit in tegenstelling tot een dergelijke vaststelling van de afstamming ten aanzien van een niet geadopteerd natuurlijk kind waaraan alle gevolgen verbonden zijn van artikel 334 van het Burgerlijk Wetboek ? 2. Schendt artikel 350 (nieuw) alsook artikel 370, § 4 (oud) en artikel 356 - 1, 2° lid van het Burgerlijk Wetboek (nieuw) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 8 E.V.R.M. in de mate dat de volle adoptie wel kan herroepen worden wanneer een tweede volle adoptie volgt, terwijl de volle adoptie niet kan herroepen worden wanneer de geadopteerde, na vaststelling van de vaderlijke afstamming terug met zijn biologische vader wenst verbonden te worden op basis van artikel 334 van het Burgerlijk Wetboek ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 334 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Ongeacht de wijze waarop de afstamming is vastgesteld, hebben de kinderen en hun afstammelingen dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de ouders en hun bloed- en aanverwanten en hebben de ouders en hun bloed- en aanverwanten dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de kinderen en hun afstammelingen ».
Artikel 350 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant of van een van de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt vanaf dat tijdstip en voor de toekomst een einde aan de adoptie ten aanzien van die adoptant of van die adoptanten.
Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt daaraan geen einde.
Indien het om een gewone adoptie gaat, heeft deze afstamming gevolgen voorzover deze niet strijdig zijn met die van de adoptie. Indien het een volle adoptie betreft, heeft die afstamming slechts de toepassing van de verbodsbepalingen inzake het huwelijk bedoeld in de artikelen 161 tot 164 tot gevolg ».
Artikel 356-1 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « De volle adoptie verleent aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.
Onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels omschreven in de artikelen 161 tot 164, houdt het kind dat ten volle is geadopteerd, op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren.
Kinderen of adoptieve kinderen van de echtgenoot van de adoptant of van de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, houden evenwel niet op te behoren tot de familie van die echtgenoot of van de persoon met wie wordt samengewoond. Indien deze nog in leven is, wordt het ouderlijk gezag over de geadopteerde gezamenlijk uitgeoefend door de adoptant en die echtgenoot of persoon met wie wordt samengewoond ».
Artikel 370, § 4, van hetzelfde Wetboek, dat eveneens in de prejudiciële vraag wordt vermeld maar dat werd opgeheven bij artikel 3 van de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten tot hervorming van de adoptie, bepaalde : « De vaststelling van de afstamming van een kind na het vonnis of het arrest dat de volle adoptie homologeert of uitspreekt, heeft geen ander gevolg dan de verbodsbepalingen van de artikelen 161 tot 164 inzake huwelijk ».
B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de vermelde bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens schenden doordat de vaststelling van de afstamming van een geadopteerd kind geen ander gevolg heeft dan dat de verbodsbepalingen inzake het huwelijk van toepassing worden, terwijl de vaststelling van de afstamming van een niet-geadopteerd kind alle gevolgen inzake afstamming doet ontstaan (eerste vraag) en doordat de volle adoptie kan worden herroepen wanneer een tweede volle adoptie volgt, terwijl de volle adoptie niet kan worden herroepen na vaststelling van de afstamming van de geadopteerde (tweede vraag).
B.3. De vordering voor de verwijzende rechter is ingesteld door een meerderjarige geadopteerde. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie.
B.4. Aangezien meerderjarigen niet meer voor volle adoptie in aanmerking komen (artikel 355 van het Burgerlijk Wetboek), kan de hypothese bedoeld in de tweede prejudiciële vraag (herroeping van volle adoptie wanneer een tweede volle adoptie volgt) zich niet voordoen. De in het geding zijnde bepalingen doen derhalve ten aanzien van meerderjarige geadopteerden niet het voorgelegde verschil in behandeling ontstaan.
De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
B.5. Met de regel dat de volle adoptie aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen verleent, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten, en dat het ten volle geadopteerde kind ophoudt tot zijn oorspronkelijke familie te behoren, onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels (artikel 356-1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek), zelfs indien achteraf de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten wordt vastgesteld (artikel 350, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek), heeft de wetgever, enerzijds, de gelijkstelling met de gewone afstammingsband nagestreefd en, anderzijds, de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde willen waarborgen.
Het verschil in behandeling, wat de gevolgen inzake vaststelling van de afstamming betreft, tussen ten volle geadopteerden en niet-geadopteerden steunt op een objectief criterium, dat relevant is ten aanzien van de voormelde doelstelling.
Aangezien de ten volle geadopteerde een volledige gelijkstelling geniet met de kinderen geboren uit de adoptant of de adoptanten, doen de in het geding zijnde bepalingen geen onevenredige gevolgen ontstaan in zoverre zij hem verhinderen, wanneer de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten wordt vastgesteld, dezelfde rechten en verplichtingen te hebben als de andere kinderen van de voormelde andere persoon.
Het in de eerste prejudiciële vraag voorgelegde verschil in behandeling is derhalve niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.6. Het onderzoek van de in het geding zijnde bepalingen ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, leidt niet tot een andere conclusie.
B.7. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Ten aanzien van een meerderjarige geadopteerde schenden artikel 350, artikel 356-1, tweede lid, en het bij de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten opgeheven artikel 370, § 4, van het Burgerlijk Wetboek niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op de openbare terechtzitting van 18 februari 2010.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.