gepubliceerd op 10 februari 2010
Uittreksel uit arrest nr. 181/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4652 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1017, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel werd gewijzigd bij artikel 129 van de wet van 13 december Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter M. Melchior, waarnemend (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 181/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4652 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1017, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel werd gewijzigd bij artikel 129 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, gesteld door de beslagrechter te Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter M. Melchior, waarnemend voorzitter, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 februari 2009 in zake B.D. tegen J.W., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 maart 2009, heeft de beslagrechter te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1017, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat - het geval waarin de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld buiten beschouwing gelaten - de rechter de kosten alleen kan omslaan over echtgenoten, bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, en niet over partijen tussen wie een familierechtelijke verhouding bestaat, of heeft bestaan, zoals ongehuwd samenwonenden of gewezen ongehuwd samenwonenden tussen wie rechten en verplichtingen van familierechtelijke aard bestaan ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 1017, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel werd gewijzigd bij artikel 129 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid.
Het in het geding zijnde artikel bepaalt : « De kosten kunnen worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt, hetzij wanneer de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, hetzij over echtgenoten, bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad ».
B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij erin voorziet dat een rechter de kosten kan omslaan over de echtgenoten, bloedverwanten in de opgaande lijn, broers en zussen of aanverwanten in dezelfde graad, doch niet over ongehuwd samenwonenden of gewezen ongehuwd samenwonenden.
B.3. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de vraag noopt tot een vergelijking, met betrekking tot de mogelijkheid voor de rechter om de kosten al dan niet om te slaan, van de situatie van echtgenoten met die van ongehuwd samenwonenden of gewezen ongehuwd samenwonenden.
In de vraag wordt geen onderscheid tussen de voormelde ongehuwd samenwonenden gemaakt, naargelang zij wettelijk of feitelijk samenwonenden zijn. Het Hof onderzoekt beide hypothesen.
Bovendien kan de situatie van gewezen ongehuwd samenwonenden enkel dienstig met die van ex-echtgenoten worden vergeleken en niet met die van echtgenoten, aangezien de in het geding zijnde maatregel evenmin op ex-echtgenoten van toepassing is.
Bijgevolg onderzoekt het Hof of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling zou invoeren ten aanzien van gewezen wettelijk of feitelijk samenwonenden. Vervolgens onderzoekt het Hof het verschil in behandeling van, enerzijds, echtgenoten en, anderzijds, wettelijk of feitelijk samenwonenden.
B.4. Volgens de Ministerraad werd de in het geding zijnde bepaling in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd met het doel de verhouding tussen de voormelde bloed- of aanverwanten of gehuwden niet al te zeer te verstoren ten gevolge van een geschil dat tussen hen is ontstaan.
Wat de gewezen ongehuwd samenwonenden betreft B.5. Ten aanzien van de in het geding zijnde maatregel verschilt de situatie van gewezen ongehuwd samenwonenden, ongeacht of zij wettelijk of feitelijk samenwonenden zijn, niet van die van ex-echtgenoten.
Immers, ook in het geval van ex-echtgenoten, kan de rechter geen toepassing van de in het geding zijnde maatregel maken.
Zowel in het geval van gewezen ongehuwd samenwonenden als in dat van ex-echtgenoten, kan een verstoorde verstandhouding in beginsel niet meer worden voorkomen, zodat het in B.4 vermelde doel van de in het geding zijnde maatregel in geen van beide gevallen nog kan worden verwezenlijkt.
B.6. In zoverre de prejudiciële vraag betrekking heeft op gewezen ongehuwd samenwonenden, dient zij ontkennend te worden beantwoord.
Wat de ongehuwd samenwonenden betreft B.7. De juridische toestand van een samenwonende die is gehuwd, van een samenwonende die een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd en van een samenwonende die noch gehuwd, noch wettelijk samenwonend is, verschilt, zowel wat zijn plichten tegenover de persoon met wie hij samenwoont als wat zijn vermogensrechtelijke toestand betreft.
Die verschillen kunnen, wanneer zij verband houden met het doel van de maatregel, een verschil in behandeling tussen die drie categorieën van samenwonenden verantwoorden.
B.8. Het in B.4 beschreven doel kan echter niet het in het geding zijnde verschil in behandeling tussen die categorieën van samenwonenden redelijk verantwoorden.
Immers, het streven naar het vermijden van een verstoorde verstandhouding tussen samenwonenden ten gevolge van een onderling geschil, geldt ongeacht de wijze van samenleving.
B.9. In zoverre de prejudiciële vraag betrekking heeft op ongehuwd samenwonenden, ongeacht het feit of het wettelijk of feitelijk samenwonenden betreft, dient zij bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In zoverre artikel 1017, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dat artikel werd gewijzigd bij artikel 129 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, niet voorziet in de mogelijkheid voor de rechter om de kosten tussen gewezen ongehuwd samenwonenden om te slaan, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. - In zoverre diezelfde bepaling niet voorziet in de mogelijkheid voor de rechter om de kosten tussen ongehuwd samenwonenden om te slaan, schendt zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 november 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.