Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 december 2009

Uittreksel uit arrest nr. 178/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4605 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 18 en 31, 1°, van het Vlaamse decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009205707
pub.
29/12/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 178/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4605 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 18 en 31, 1°, van het Vlaamse decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters M. Melchior, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 7 januari 2009 in zake Mariette De Beule tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 januari 2009, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 18 en 31, 1°, van het decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 (B.S. 17 augustus 2000) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat deze decreetbepalingen een retroactieve maatregel inhouden en aldus het rechtsbeginsel van de rechtszekerheid schenden dat van toepassing is op alle burgers, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging kan worden aangevoerd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de artikelen 18 en 31, 1°, van het Vlaamse decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000.

Artikel 18 van dat decreet van 30 juni 2000 bepaalt : « In artikel 39 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 wordt § 2, gewijzigd bij decreten van 8 juli 1996 en 7 juli 1998, vervangen door wat volgt : ' § 2. De belastingplichtige kan binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de aanslag met een gemotiveerd verzoekschrift in beroep gaan bij de Vlaamse regering. Dit verzoekschrift moet op straffe van verval, binnen een maand na de datum van verzending van de aanslag, bij aangetekende brief worden ingediend. [...] [...] ' ».

Artikel 31, 1°, van dat decreet van 30 juni 2000 bepaalt : « Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2000 met uitzondering van : 1° de artikelen 2 tot en met 7, 12, 13 en 14, 18 en 19, 23 en 24, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2000;».

B.1.2. Voordien bepaalde artikel 39, § 2, eerste lid, van het decreet van 22 december 1995, zoals gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996 en 7 juli 1998 : « De belastingplichtige kan binnen 30 kalenderdagen na de verzending van de aanslag, met een gemotiveerd verzoekschrift in beroep gaan bij de Vlaamse regering. Hij voegt bij het verzoekschrift de nodige bewijskrachtige stukken om zijn bezwaren te staven. De Vlaamse regering vraagt eventuele ontbrekende gegevens en/of stukken binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoekschrift op. De belastingplichtige beschikt over een termijn van 30 kalenderdagen om de ontbrekende gegevens en/of stukken alsnog voor te leggen ».

De voormelde termijn van dertig dagen om bezwaar in te dienen is bij decreet van 7 mei 2004 op drie maanden gebracht.

B.2. De verwijzende rechter vraagt of de artikelen 18 en 31, 1°, van het voormelde decreet van 30 juni 2000 op discriminerende wijze afbreuk doen aan het beginsel van de rechtszekerheid ten aanzien van de categorie van personen - zoals de appellante in het bodemgeschil - die tegen een fiscale aanslag wegens leegstand bezwaar hebben ingediend na 1 januari 2000, maar niet binnen de gestelde termijn, en die door de terugwerkende kracht van de in het geding zijnde bepalingen tot 1 januari 2000 ermee worden geconfronteerd dat hun bezwaar als niet-ontvankelijk wordt afgewezen.

B.3. Het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 voert een heffing in ter bestrijding van de leegstand en verkrotting van gebouwen en woningen. Artikel 39, § 2, van dat decreet bepaalt dat door de belastingplichtige bij de Vlaamse Regering een administratief beroep kan worden ingediend en schrijft onder meer voor binnen welke termijn het bezwaar tegen de fiscale aanslag moet worden ingediend.

B.4. Sinds de wijziging van het voormelde artikel 39, § 2, eerste lid, bij artikel 18 van het decreet van 30 juni 2000, is gepreciseerd dat het bezwaar tegen de aanslag wegens leegstand « op straffe van verval » moet geschieden « bij aangetekende brief » en dit « binnen een maand na de datum van verzending van de aanslag ».

B.5. Het decreet van 30 juni 2000 is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 augustus 2000. De wijziging van artikel 39 van het decreet van 22 december 1995 geschiedt met terugwerkende kracht in zoverre die wijziging krachtens artikel 31, 1°, van het decreet van 30 juni 2000 in werking treedt op 1 januari 2000.

B.6. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat die handeling wordt verricht.

De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.

B.7. In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 30 juni 2000 is vermeld dat « de huidige wijziging [...] derhalve tot gevolg [heeft] dat de bepalingen van artikel 39, § 2 in overeenstemming gebracht worden met de hoger genoemde wet van 23 maart 1999 [betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken] en meteen ook een aanzet is tot uniformisering van gewestelijke en federale belastingreglementeringen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1999-2000, nr. 277-1, p. 12).

B.8.1. Een dergelijk doel kan verantwoorden dat de decreetgever preciseert dat de termijn van één maand waarbinnen het verzoekschrift tot beroep moet worden ingediend, geldt « op straffe van verval », waarbij die vermelding niets verandert aan de rechtstoestand van de belastingplichtigen, vermits de vaststelling van een termijn waarbinnen een georganiseerd administratief beroep tegen een fiscale aanslag moet worden ingesteld, vanwege de aard ervan een vereiste is waarvan de niet-naleving leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

B.8.2. De decreetgever kan eveneens beslissen dat de verzoekschriften tot beroep in de toekomst bij aangetekende brief moeten worden ingediend, maar niets verantwoordt dat die vereiste met terugwerkende kracht van toepassing is.

B.8.3. Ten slotte kan, noch voor het verleden noch voor de toekomst, niets verantwoorden dat de termijn van één maand begint te lopen vanaf « de datum van verzending van de aanslag », daar een dergelijke bepaling de rechten van verdediging van de belastingplichtige op onevenredige wijze beperkt, zoals het Hof heeft geoordeeld in zijn arrest nr. 85/2007 van 7 juni 2007.

B.9. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 18 en 31, 1°, van het Vlaamse decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij terugwerkende kracht hebben.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 november 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^