Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 november 2009

Uittreksel uit arrest nr. 180/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4635 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 57 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter M. Melchior, waarnemend voorzitter, voorzitter (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009205337
pub.
30/11/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 180/2009 van 12 november 2009 Rolnummer 4635 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 57 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, ingesteld door de nv « I.B.V. & Cie ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter M. Melchior, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 februari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 6 februari 2009, heeft de nv « I.B.V. & Cie », met maatschappelijke zetel te 4040 Herstal, Zoning Industriel des Hauts Sarts 66, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 57 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 augustus 2008). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. De verzoekende partij vordert de vernietiging van artikel 57 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, dat bepaalt : « Artikel 38, § 3 van hetzelfde decreet wordt in die zin gelezen dat de uitsluiting van opwaarderingsinstallaties voor hout uit het gunststelsel dat het invoert, wordt uitgebreid tot installaties voor de opwaardering van alle hout-cellulosegrondstoffen uit bomen, loofbomen en harsbomen, zonder uitzondering (inclusief kreupelhout met korte of heel korte rotatie) voor en/of na elk type verwerking ».

Die bepaling wordt voorgesteld als een interpretatieve bepaling. Zij « strekt ertoe te verklaren wat, in het raam van de toepassing van de bepalingen van artikel 38, § 3, dient te worden verstaan onder de term ' hout ' » (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 813/1, p. 36).

B.1.2. Artikel 38 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt (hierna : het Elektriciteitsdecreet), zoals het werd vervangen bij artikel 13 van het decreet van 4 oktober 2007, bepaalt : « § 1. Na advies van de ' CWaPE ' bepaalt de Regering de voorwaarden, de modaliteiten en de procedure voor de toekenning van groene certificaten voor de in het Waalse Gewest geproduceerde milieuvriendelijke elektriciteit met inachtneming van de volgende bepalingen. § 2. Er wordt een groen certificaat toegekend voor een aantal geproduceerde kWu overeenstemmend met 1 Mwu gedeeld door het percentage koolstofdioxidebesparing.

Het percentage koolstofdioxidebesparing wordt bepaald door de koolstofdioxidewinst gemaakt via de geplande kanalen te delen door de emissies van koolstofdioxide van de klassieke elektrische kanalen waarvan de emissies jaarlijks bepaald en bekendgemaakt worden door de ' CWaPE '. Dat percentage koolstofdioxidebesparing wordt beperkt tot 1 voor de productie opgewekt per installatie boven het vermogen van 5 MW. Onder die drempel wordt bedoeld percentage beperkt tot 2. § 3. Als een installatie die voornamelijk biomassa, met uitzondering van hout, uit industriële activiteiten op de plaats van de productie-installatie valoriseert, een bijzonder vernieuwend proces ten uitvoer legt en zich in een perspectief van duurzame ontwikkeling situeert, kan de Regering na advies van de ' CWaPE ' echter beslissen over het bijzonder vernieuwende karakter van het toegepaste proces om het percentage koolstofdioxidebesparing tot 2 te beperken voor de gezamenlijke productie van de installatie voortvloeiend uit de som van de vermogens opgewekt op dezelfde productielocatie, binnen een beperking van minder dan 20 MW. [...] ».

B.1.3. Het bij het Elektriciteitsdecreet ingevoerde systeem van groene certificaten is bestemd om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen. Het werkt volgens de marktregels. Een groen certificaat is een overdraagbare titel die wordt toegekend aan de producenten van groene elektriciteit, die in artikel 2, 5°, van het decreet wordt gedefinieerd als « elektriciteit geproduceerd d.m.v. hernieuwbare energiebronnen of kwaliteitswarmtekrachtkoppeling waarvan het productiekanaal minimum 10 % kooldioxydebesparing opwekt in verhouding tot kooldioxyde-emissies, die jaarlijks door de ' CWAPE ' vastgesteld en bekendgemaakt worden, d.m.v. een klassieke productie in moderne referentie-installaties, zoals bedoeld in artikel 2, 3° ». De elektriciteitsleveranciers en de netwerkbeheerders zijn verplicht om jaarlijks aan de regulator een bepaalde hoeveelheid groene certificaten voor te leggen. Indien ze zelf niet over een voldoende hoeveelheid groene certificaten beschikken, moeten zij die aankopen op de markt.

B.1.4. Na enkele jaren heeft de Waalse Regering vastgesteld dat « sommige bijzondere projecten, die veelbelovend zijn voor de sector van de hernieuwbare energiebronnen in het Waalse Gewest en ter zake gebruik maken van innoverende technologieën, bijkomende steun nodig zouden kunnen hebben » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 639/1, p. 3). Artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet « strekt ertoe de Regering in staat te stellen om in het bijzonder belangrijke projecten waarbij spitstechnologie wordt aangewend en die passen in een perspectief van de duurzame ontwikkeling aan te moedigen » (ibid., p. 10), door aan die projecten een hoger aantal groene certificaten toe te kennen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.2.1. De Waalse Regering werpt een eerste exceptie van onontvankelijkheid van het beroep op, afgeleid uit het ontbreken, onder de door de verzoekende partij neergelegde stukken, van de beslissing van het bevoegde orgaan van de vennootschap om in rechte te treden.

B.2.2. De verzoekende partij heeft het Hof een kopie toegezonden van de door haar raad van bestuur op 15 januari 2009 genomen beslissing om in rechte te treden, alsmede het mandaat dat krachtens die beslissing door de gedelegeerd bestuurder en een bestuurder aan haar advocaten werd verleend om het beroep in te stellen. Bovendien werd de hernieuwing van de mandaten van die bestuurders bekendgemaakt in het bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van 29 juni 2007.

B.2.3. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de beslissing om het beroep in te stellen werd genomen door het bevoegde orgaan van de verzoekende vennootschap, overeenkomstig haar statuten.

B.3.1. De Waalse Regering werpt een tweede exceptie van onontvankelijkheid van het beroep op, afgeleid uit de ontstentenis van het vereiste belang van de verzoekende vennootschap om in rechte te treden : enerzijds, omdat, aangezien de bestreden bepaling een interpretatieve bepaling is, de eventuele vernietiging ervan de verzoekende partij geen enkel voordeel zou opleveren; anderzijds, omdat de verzoekende partij niet de andere bij artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet opgelegde voorwaarden vervult om de erin vervatte regeling te kunnen genieten.

B.3.2. De verzoekende partij is een vennootschap die met name handel drijft in hout, hout hakt, afvoert en verwerkt. Zij produceert eveneens elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en kwaliteitswarmtekrachtkoppeling, en ontvangt om die reden groene certificaten. Zij heeft per brief die op 24 maart 2008 aan de bevoegde minister werd gericht, de toepassing in haar voordeel gevorderd van artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet, omdat zij van mening was dat de uitsluiting van het « hout » geen betrekking op haar had, in zoverre de biomassa die zij valoriseert in haar elektriciteitsproductie-installatie bestaat uit bast en stoffen met een korrelgrootte van meer dan 35 mm.

B.3.3. De bestreden bepaling is van toepassing op de verzoekende partij, die doet gelden dat die bepaling definitief verhindert dat zij, in haar voordeel, de door haar gevorderde dubbele groene certificaten krijgt. Zij heeft bijgevolg een belang bij het vorderen van de vernietiging ervan. De kwestie van de ontstentenis van belang afgeleid uit het interpretatieve karakter van de in het geding zijnde bepaling, die tot gevolg zou hebben dat, zelfs bij ontstentenis van die bepaling, de verzoekende partij niet de door haar gevorderde dubbele groene certificaten had kunnen krijgen, is overigens een exceptie van onontvankelijkheid waarvan het onderzoek samenvalt met dat van de grond van de zaak.

B.3.4. Ten slotte, wat betreft de opmerking van de Waalse Regering volgens welke de verzoekende vennootschap hoe dan ook niet de andere voorwaarden zou vervullen die worden opgelegd bij artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet om het voordeel van de dubbele groene certificaten te verkrijgen, zodat de eventuele vernietiging van de in het geding zijnde bepaling haar in elk geval niet in staat zou stellen die in haar voordeel te verkrijgen, staat het niet aan het Hof om zich uit te spreken over het feit of de verzoekende partij aan die voorwaarden voldoet noch om vooruit te lopen op het resultaat van eventuele procedures met betrekking tot die voorwaarden.

B.3.5. De excepties worden verworpen.

Ten gronde B.4. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 190 van de Grondwet, de algemene rechtsbeginselen van de niet-retroactiviteit of de rechtszekerheid, de richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, inzonderheid de artikelen 2, 3, 5 en 6 ervan, de richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG, inzonderheid artikel 9 ervan, de richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, inzonderheid de artikelen 1, 3 en 8 ervan, alsmede artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag.

In het eerste onderdeel van dat middel verwijt de verzoekende partij de in het geding zijnde bepaling dat ze als een interpretatieve bepaling wordt voorgesteld en bijgevolg een retroactieve draagwijdte heeft, terwijl zij niet als een interpretatieve bepaling zou mogen worden beschouwd.

B.5. Een bepaling is interpretatief wanneer zij aan een wetsbepaling de betekenis geeft die de wetgever bij de aanneming ervan haar heeft willen geven en die zij redelijkerwijze kon krijgen. Het is eigen aan een interpretatieve bepaling dat zij gevolg heeft op de datum van inwerkingtreding van de door haar geïnterpreteerde wetsbepalingen, vermits zij aan de geïnterpreteerde tekst de betekenis verleent die hij redelijkerwijs had kunnen hebben bij de aanneming ervan.

B.6. Artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet, dat is vervangen bij artikel 13 van het decreet van 4 oktober 2007, sluit van het erbij ingevoerde voordeel de elektriciteitsproductie-installaties uit die biomassa valoriseren die uit hout is samengesteld. Dat artikel bevat geen definitie van wat moet worden begrepen onder het woord « hout ».

De memorie van toelichting bij het ontwerpdecreet stelt dat wordt voorgesteld om dat voordeel enkel voor te behouden aan de biomassa, behalve hout « teneinde de nadelige gevolgen te vermijden die een dergelijke maatregel zou hebben voor de industriële houtactiviteit die reeds fel wordt beconcurreerd door de hout-energieactiviteit » (Parl.

St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 639/1, p. 3).

B.7. In de parlementaire voorbereiding van die bepaling is er geen enkele aanwijzing dat de decreetgever niet de bedoeling zou hebben gehad om in het begrip « hout » eveneens houtafval afkomstig van de houtverwerkende nijverheid op te nemen. De bewering dat de decreetgever de houtnijverheid wilde beschermen voor een buitensporige concurrentie vanwege de hout-energieactiviteit maakt het niet mogelijk te concluderen dat hij het woord « hout » niet opvatte met inbegrip van houtafval, ongeacht of dit later al dan niet op een andere wijze wordt gevaloriseerd. Bovenop de doelstelling om de Waalse houtnijverheid te vrijwaren voor de concurrentie vanwege de energieactiviteit had de decreetgever immers de bekommernis - die overigens tot uiting werd gebracht door de aanneming van andere bepalingen van het decreet van 4 oktober 2007 - om het evenwicht op de markt van de groene certificaten te handhaven (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 639/1, p. 3). De uitsluiting van de installaties die uit hout samengestelde biomassa valoriseren, paste tevens binnen dat perspectief, zodat de decreetgever om verscheidene redenen alle installaties die uit hout samengestelde biomassa valoriseren, kon uitsluiten van het voordeel waarin hij voorzag.

B.8. Ten slotte heeft artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet enkel betrekking op de installaties die voornamelijk biomassa valoriseren. De uitsluiting beoogt bijgevolg de installaties die biomassa valoriseren die uit hout is samengesteld. Artikel 2, 4bis, van hetzelfde decreet definieert « biomassa » als zijnde « hernieuwbare stof [...] uit de biologisch afbreekbare fractie van de producten, residuen en afvalstoffen [...] ». Aangezien het begrip biomassa de afvalstoffen omvat, is het coherent te oordelen dat bij ontstentenis van enige strijdige precisering, de uit hout samengestelde biomassa die in de in het geding zijnde uitsluiting wordt beoogd eveneens houtafval omvat die afkomstig is van de exploitatie of verwerking ervan, ongeacht die afvalstoffen nog al dan niet in de houtnijverheid kunnen worden gevaloriseerd.

B.9. Uit wat voorafgaat, vloeit voort dat artikel 57 van het decreet van 17 juli 2008 aan de term « hout » de betekenis geeft die hij redelijkerwijze kon krijgen sinds de aanneming van artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet en die de Waalse decreetgever eraan heeft willen geven. De terugwerkende kracht van de bestreden bepaling, zoals die door de verzoekende partij wordt aangeklaagd, wordt bijgevolg verantwoord door het interpretatieve karakter ervan.

Zoals vermeld in B.4, wordt in het middel een schending aangevoerd van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag. In de uiteenzetting van het beroep wordt evenwel niet aangegeven in welke zin de bestreden norm afbreuk zou doen aan die bepalingen. Op dat punt is het middel dus niet ontvankelijk krachtens artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

Het eerste onderdeel van het enige middel is niet gegrond.

B.10. In het tweede onderdeel van haar enige middel verwijt de verzoekende vennootschap de bestreden bepaling dat ze niet alleen hout uitsluit van het voordeel van artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet, maar eveneens alle afvalstoffen die door de houtexploitatie worden geproduceerd, zelfs wanneer ze niet op een andere wijze kunnen worden gevaloriseerd. Zij is van mening dat die uitsluiting inzonderheid in strijd is met de in B.4 geciteerde Europese richtlijnen, die de lidstaten de verplichting opleggen om de afvalstoffen te valoriseren teneinde de natuurlijke hulpbronnen te beschermen, de warmtekrachtkoppeling te bevorderen met het oog op energiebesparing en de belemmeringen voor de verhoging van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in de regelgeving en anderszins te verkleinen. Zij verwijt de bestreden bepaling dat ze een onverantwoord onderscheid in behandeling in het leven roept onder de producenten van groene elektriciteit, naargelang zij hout of houtafval of een andere hernieuwbare energiebron valoriseren.

B.11. Aangezien de bestreden bepaling een interpretatieve bepaling is, wijzigt zij niet de draagwijdte van de bepaling die ze interpreteert.

De uitsluiting van hout, met inbegrip van houtafval geproduceerd door de houtexploitatie en houtverwerkende nijverheid, van het genot van het voordeel bedoeld in artikel 38, § 3, van het Elektriciteitsdecreet wordt in het leven geroepen door die bepaling, die door de Waalse decreetgever werd aangenomen op 4 oktober 2007. Het door de verzoekende partij bekritiseerde verschil in behandeling vindt bijgevolg niet zijn oorsprong in de bestreden bepaling.

B.12. Het tweede onderdeel van het enige middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 november 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, M. Melchior.

^