gepubliceerd op 22 oktober 2009
Uittreksel uit arrest nr. 151/2009 van 30 september 2009 Rolnummer 4598 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 4, tweede lid, van de wet van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter M. Melchior, waarnemend (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 151/2009 van 30 september 2009 Rolnummer 4598 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 4, tweede lid, van de wet van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State », ingesteld door Jan Herremans.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter M. Melchior, waarnemend voorzitter, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 januari 2009, heeft Jan Herremans, wonende te 1500 Halle, Chopinlaan 3, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 4, tweede lid, van de wet van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2008). (...) II. In rechte (...) B.1.1. De wet van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State » (hierna : de wet van 25 juli 2008) voorziet in een regeling waarbij de verjaringstermijn van een vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door een vernietigde administratieve handeling wordt gestuit als gevolg van het instellen van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State. B.1.2. Artikel 4 van de wet van 25 juli 2008, die de inwerkingtreding van die regeling betreft, bepaalt : « Deze wet is van toepassing op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór de inwerkingtreding ervan.
Zij is evenwel niet van toepassing wanneer de vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van deze wet verjaard is verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing waartegen geen cassatieberoep is ingediend ».
B.1.3. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen het tweede lid van het voormelde artikel 4.
B.2. Volgens de verzoekende partij schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, omdat zij een verschil in behandeling doet ontstaan tussen, enerzijds, de personen wier vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van de wet verjaard is verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing waartegen geen cassatieberoep is ingesteld en, anderzijds, de personen wier vordering tot schadevergoeding vóór de inwerkingtreding van de wet niet verjaard is verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing waartegen geen cassatieberoep is ingesteld.
B.3.1. Wat de inwerkingtreding van de wet betreft, bepaalde artikel 3 van het oorspronkelijke wetsvoorstel dat tot de wet van 25 juli 2008 heeft geleid dat de inwerkingtreding van de wet niet tot gevolg heeft dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen « wanneer de rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaard is vóór de inwerkingtreding van deze wet » (Parl. St., Senaat, B.Z. 2007, nr. 4-10/1, p. 6).
B.3.2. In de Senaat werd een amendement aangenomen dat het voorgestelde artikel 3 verving door de volgende tekst : « De wet is van toepassing op de bestaande rechtsgeschillen in de mate ze niet beslecht werden bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing » (Parl. St., Senaat, 2007-2008, nr. 4-10/2, p. 2, en nr. 4-10/3, p. 17).
De toelichting bij dat amendement verwijst, enerzijds, naar artikel 11 van de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring en, anderzijds, naar het arrest nr. 98/2003 van 2 juli 2003 van het Hof « waarbij het Arbitragehof, op een prejudiciële vraag gesteld door het hof van beroep te Bergen, duidelijk stelde dat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest een objectief aanknopingspunt vormt en aldus niet discriminerend is » (Parl. St., Senaat, 2007-2008, nr. 4-10/3, p. 15).
B.3.3. De Raad van State merkte evenwel het volgende op met betrekking tot de door de Senaat aangenomen tekst : « Om de bedoeling van de wetgever weer te geven, zoals ze thans blijkt uit de besprekingen in de Senaat, zou artikel 3 zo moeten worden aangepast dat de personen die op het arrest van de Raad van State hebben gewacht, de mogelijkheid krijgen om voor de burgerlijke rechter nog op te treden wanneer het arrest is uitgesproken (of ter kennis gebracht) op een datum die valt binnen een kortere termijn dan de wettelijke verjaringstermijn » (advies nr. 44.302/2 van 29 april 2008, Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-0832/004, p. 13).
B.3.4. In antwoord hierop heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers een amendement aangenomen dat overeenkomt met de bestreden bepaling.
Dat amendement werd als volgt verantwoord : « In dit amendement wordt artikel 3 opnieuw geformuleerd teneinde te trachten rekening te houden met de opmerkingen van de Raad van State over het gebrek aan duidelijkheid ervan.
De wet is van toepassing verklaard op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór de inwerkingtreding ervan.
Ofwel is het beroep nog steeds aanhangig en in dit geval stuit het de verjaring tot het tijdstip waarop de Raad van State de beslissing uitspreekt, ofwel is er reeds uitspraak gedaan over het beroep en in dit geval is een nieuwe verjaringstermijn beginnen te lopen vanaf het tijdstip waarop de Raad van State de beslissing heeft uitgesproken en kan de verjaringstermijn al dan niet verstreken zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.
De toepassing van de wet kan evenwel niet tot gevolg hebben dat een in kracht van gewijsde gegane beslissing, waarmee de burgerrechtelijke vordering verjaard is verklaard en waartegen geen cassatieberoep is ingediend, ter discussie wordt gesteld » (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-0832/005, pp. 3-4).
B.4. Met artikel 4 van de wet van 25 juli 2008 wenst de wetgever te verzekeren dat de nieuwe wet van toepassing zou zijn op « hangende » zaken, alsmede op « de zaken waarbij men bij de inwerkingtreding van de nieuwe regeling minder dan 5 jaar is verwijderd van het vernietigingsarrest van de Raad van State » (Parl. St., Senaat, 2007-2008, nr. 4-10/3, p. 12), zonder dat het evenwel « mogelijk [is] beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan op losse schroeven te zetten » (ibid., p. 13). Uit de bestreden bepaling vloeit dan ook voort dat de wet niet van toepassing is wanneer een definitief geworden rechterlijke beslissing de vordering tot schadevergoeding verjaard heeft verklaard.
B.5.1. Het in B.2 vermelde verschil in behandeling dat uit die bepaling voortvloeit, is redelijk verantwoord gelet op het fundamentele beginsel van onze rechtsorde dat de rechterlijke beslissingen niet kunnen worden gewijzigd dan ingevolge de aanwending van rechtsmiddelen. Bijgevolg kan de wet niet van toepassing zijn wanneer een definitief geworden rechterlijke beslissing een vordering tot schadevergoeding verjaard heeft verklaard.
B.5.2. Het feit dat uit de bestreden bepaling voortvloeit dat de wet wel van toepassing kan zijn op vorderingen tot schadevergoeding die vóór de inwerkingtreding van de wet verjaard zijn verklaard bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing waartegen cassatieberoep is ingesteld, doet geen afbreuk aan het voorgaande. Gelet op dat cassatieberoep is er immers nog geen sprake van een definitief geworden rechterlijke beslissing.
B.6. Het middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 30 september 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.