gepubliceerd op 21 augustus 2009
Uittreksel uit arrest nr. 108/2009 van 9 juli 2009 Rolnummer 4518 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 357, § 4, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. Het Grondwettelijk samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 108/2009 van 9 juli 2009 Rolnummer 4518 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 357, § 4, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 18 september 2008 in zake de Belgische Staat tegen Etienne Marique, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 september 2008, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 357, § 4, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het een magistraat die is belast met een voltijdse opdracht van voorzitter van de Kansspelcommissie, waar tweetaligheid is vereist, niet toelaat de tweetaligheidspremie te ontvangen waarin die bepaling voorziet, terwijl hij de kennis bewijst van een andere taal dan die waarin hij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten heeft afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, niet in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de magistraten die ambten in een rechtscollege uitoefenen en voldoen aan artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 de toekenning van de tweetaligheidspremie genieten, terwijl het door de wetgever nagestreefde doel zoals vervat in artikel 10, § 3, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers en in artikel 323bis, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, erin bestaat dat de magistraten die met een opdracht van algemeen belang of met een mandaat zijn belast, alle geldelijke voordelen verbonden aan hun ambt van magistraat binnen hun rechtscollege genieten en behouden, en terwijl de voorzitter van de Kansspelcommissie noodzakelijkerwijs een magistraat is die aan artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 moet voldoen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 357, § 4, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het een magistraat die is belast met een voltijdse opdracht van voorzitter van de Kansspelcommissie, waar tweetaligheid is vereist, niet toelaat de tweetaligheidspremie te ontvangen waarin die bepaling voorziet, terwijl hij de kennis bewijst van een andere taal dan die waarin hij de examens van het doctoraat of de licentie in de rechten heeft afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
B.2. Artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Een premie wordt toegekend aan de magistraten die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, voorzover zij benoemd zijn in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal.
Per rechtscollege is het aantal magistraten aan wie een premie wordt toegekend beperkt, al naargelang van het geval, tot het minimumaantal of het aantal zoals voorgeschreven door de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. De toekenning van de premie gebeurt op basis van de dienstanciënniteit van de magistraat binnen het betrokken rechtscollege.
De premie is uitsluitend verschuldigd wanneer de in het eerste lid bedoelde magistraat zijn ambt daadwerkelijk uitoefent in het rechtscollege waar hij benoemd is of hij een opdracht vervult in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal. [...] ».
B.3.1. In zijn arrest heeft de verwijzende rechter geoordeeld dat, in de huidige stand van de wetgeving, de Kansspelcommissie niet kan worden beschouwd als een administratief rechtscollege.
Volgens de geïntimeerde partij voor de verwijzende rechter zou een dergelijke analyse in strijd zijn met artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zij vraagt het Hof dan ook ervan uit te gaan dat de Kansspelcommissie een rechtscollege is en ertoe te besluiten dat het in de prejudiciële vraag aangeklaagde verschil in behandeling op geen enkel objectief criterium berust.
B.3.2. Het staat in de regel aan de verwijzende rechter om de bepalingen te interpreteren die hij toepast en die toe te passen op de concrete feiten die hem zijn voorgelegd. Het staat niet aan de partijen om voor het Hof de motieven te betwisten van de beslissing waarmee aan het Hof een prejudiciële vraag wordt gesteld. Het Hof zal de in het geding zijnde bepaling dan ook onderzoeken in de interpretatie die de verwijzende rechter eraan geeft en volgens welke de Kansspelcommissie een administratieve overheid is.
B.4.1. Op grond van artikel 357, § 4, wordt een taalpremie toegekend aan magistraten indien is voldaan aan de volgende, cumulatieve voorwaarden : het benoemd zijn in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal; het behoren, op grond van dienstanciënniteit, tot het wettelijk vastgesteld quotum per rechtscollege; het daadwerkelijk uitoefenen van het ambt in het rechtscollege waar men benoemd is of het vervullen van een opdracht in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal.
B.4.2. Daar de Kansspelcommissie door de verwijzende rechter als een administratieve overheid wordt gekwalificeerd, is de voorzitter van die Commissie uitgesloten van het toepassingsgebied van het in het geding zijnde artikel 357, § 4, derde lid, aangezien daarin het verkrijgen van de premie afhankelijk wordt gesteld van de daadwerkelijke uitoefening van een ambt in een rechtscollege.
B.5.1. De toekenning van een taalpremie strekt ertoe magistraten met een financiële impuls te stimuleren om aan het taalexamen deel te nemen en ervoor te slagen, zodat de benoeming van magistraten die voldoen aan de benoemingsvoorwaarden op taalgebied, minder problematisch zou zijn dan op het ogenblik dat de wet is aangenomen - vooral in de rechtscolleges en de parketten te Brussel (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2310/001, p. 4). Tijdens de parlementaire voorbereiding is daaraan toegevoegd : « De doelstelling [...] bestaat erin om de kandidaturen aan te moedigen voor de vacante plaatsen van magistraat voorbehouden aan kandidaten die het bewijs hebben geleverd van de kennis van een andere taal dan die van hun diploma ingevolge de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Het is dan ook verantwoord om deze premie uitsluitend toe te kennen aan magistraten die benoemd worden op plaatsen die voorbehouden zijn aan tweetalige kandidaten » (ibid., pp. 5-6).
B.5.2. De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft, in haar advies over het voorontwerp van wet dat heeft geleid tot de in het geding zijnde bepaling, eveneens opgemerkt dat de gemachtigde ambtenaar, op de vraag welke betekenis moest worden gegeven aan de voorwaarde van de daadwerkelijke uitoefening van het ambt van magistraat, te kennen had gegeven dat het de bedoeling was te voorkomen dat een magistraat de premie krijgt terwijl hij gedetacheerd is, bijvoorbeeld bij een internationale organisatie of een ministerieel kabinet (ibid., p. 10).
B.6. Zoals het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest nr. 208/2004 van 21 december 2004, zijn het criterium van de benoeming in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal en het criterium van de daadwerkelijke uitoefening van het ambt in het rechtscollege waar men is benoemd of van de vervulling van een opdracht in een dergelijk rechtscollege, objectieve criteria.
B.7. De in B.5.1 vermelde doelstellingen verantwoorden dat de toekenning van een taalpremie wordt beperkt tot de magistraten die daadwerkelijk een ambt vervullen in rechtscolleges waar een behoefte bestaat aan magistraten in ambten die zijn voorbehouden aan tweetalige kandidaten. De wetgever vermocht op rechtmatige wijze ervan uit te gaan dat het, gelet op de beperkte budgettaire middelen (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2310/003, p. 6), niet nodig was het toepassingsgebied van artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek buiten die hypothese uit te breiden.
Het is juist dat artikel 10, § 3, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers de tweetaligheid vereist om het ambt van voorzitter van de Kansspelcommissie uit te oefenen. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om te beslissen of de kandidaturen voor een dergelijk ambt of de uitoefening van dat ambt eveneens moeten worden aangemoedigd door de toekenning van een dergelijk financieel voordeel. Uit het feit dat artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek geen dergelijk voordeel toekent, kan niet worden afgeleid dat het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.
B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 357, § 4, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 9 juli 2009.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.