Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 augustus 2009

Uittreksel uit arrest nr. 111/2009 van 9 juli 2009 Rolnummers 4543 en 4544 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 395, 396 en 399 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en ar Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203541
pub.
19/08/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 111/2009 van 9 juli 2009 Rolnummers 4543 en 4544 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 395, 396 en 399 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en artikel 263 van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1977, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a) Bij vonnis van 23 oktober 2008 in zake de minister van Financiën en de procureur des Konings tegen Jean-Claude Marechal, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 oktober 2008, heeft de Correctionele Rechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 395, 396 en 399 van de gewone wet van 16 juli 1993 en artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepalingen het de strafrechter niet mogelijk maken, indien er verzachtende omstandigheden bestaan, de erin bepaalde geldboete te matigen, terwijl die ruimte wel wordt overgelaten aan de administratie ? ». b) Bij vonnis van 23 oktober 2008 in zake de minister van Financiën en de procureur des Konings tegen Osman Bulus, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 oktober 2008, heeft de Correctionele Rechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 395 en 399 van de gewone wet van 16 juli 1993 en artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepalingen het de strafrechter niet mogelijk maken, indien er verzachtende omstandigheden bestaan, de erin bepaalde geldboete te matigen, terwijl die ruimte wel wordt overgelaten aan de administratie ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4543 en 4544 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de artikelen 395, 396 en 399 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, in samenhang gelezen met artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen (hierna : AWDA).

Artikel 395 van de voormelde gewone wet van 16 juli 1993 bepaalt : « Elke inbreuk op de bepalingen van deze wet waardoor de milieutaks opeisbaar wordt, wordt bestraft met een geldboete van tienmaal de in het spel zijnde milieutaks zonder dat ze minder mag bedragen dan 250 EUR en onverminderd de betaling van de milieutaks.

De goederen waarvoor de milieutaks opeisbaar wordt en de vervoermiddelen die bij deze inbreuk worden gebruikt, alsook de voorwerpen die gediend hebben of bestemd waren voor het plegen van fraude worden in beslag genomen en verbeurdverklaard ».

Artikel 396 van dezelfde wet bepaalt : « Wanneer inzake milieutaks getracht wordt op bedrieglijke wijze een vrijstelling van de milieutaks te verkrijgen, wordt zulks bestraft met een geldboete van tienmaal de betrokken milieutaks waarvoor getracht werd op bedrieglijke wijze een vrijstelling te verkrijgen, zonder dat ze minder mag bedragen dan 250 EUR ».

Artikel 399 van dezelfde wet bepaalt : « De inbreuken op deze wet en op de besluiten genomen tot uitvoering ervan zijn onderworpen aan de bepalingen van de algemene wet op de douanen en de accijnzen betreffende met name het opstellen en het visum van het proces-verbaal, de afgifte van de afschriften ervan, de bewijskracht van deze akten, de wijze van vervolging, de verantwoordelijkheid, de medeplichtigheid, de poging tot omkoperij en het recht op minnelijke schikking ».

Artikel 263 van de AWDA bepaalt : « Wegens alle overtredingen van deze wet en van de bijzondere wetten op de heffing der accijnzen, zal door, of op autorisatie der administratie, omtrent geldboete, verbeurdverklaring en het sluiten der fabrieken of werkplaatsen kunnen worden getransigeerd, zo dikwijls verzachtende omstandigheden de zaak vergezellen, of als aannemelijk kan worden gehouden dat het misdrijf eerder aan verzuim of abuis, dan aan een oogmerk van opzettelijke fraude moet worden toegeschreven ».

B.2.1. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of die bepalingen bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de strafrechter niet toestaan de geldboete waarin zij voorzien te matigen in geval van verzachtende omstandigheden, terwijl een dergelijke mogelijkheid wel wordt overgelaten aan de administratie.

B.2.2. Het Hof beperkt zich ertoe die bepalingen te onderzoeken in zoverre zij betrekking hebben op de eigenlijke geldboete.

B.3. Het staat aan de wetgever te oordelen of het wenselijk is de rechter te dwingen tot gestrengheid wanneer een inbreuk het algemeen belang schaadt. Die gestrengheid kan niet alleen de omvang van de geldboete betreffen, maar ook de aan de rechter geboden mogelijkheid om de straf tot onder de gestelde grenzen te verminderen wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn. Het Hof zou een dergelijke keuze alleen kunnen afkeuren indien die kennelijk onredelijk zou zijn of indien de in het geding zijnde bepaling ertoe zou leiden aan een categorie van beklaagden het recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige instantie, zoals gewaarborgd bij artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, te ontzeggen.

B.4.1. Luidens artikel 263 van de AWDA kan door de administratie, met name wat de geldboete betreft, worden getransigeerd « zo dikwijls verzachtende omstandigheden de zaak vergezellen, of als aannemelijk kan worden gehouden dat het misdrijf eerder aan verzuim of abuis, dan aan een oogmerk van opzettelijke fraude moet worden toegeschreven ».

B.4.2. Artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en een algemeen beginsel van strafrecht vereisen evenwel dat niets wat onder de beoordelingsbevoegdheid van de administratie valt, ontsnapt aan de toetsing van de rechter.

B.4.3. Het is juist dat, in alle aangelegenheden waarin zij is toegestaan, de transactie een einde maakt aan de strafvordering zonder toetsing van de rechter. Maar de beklaagde kan doorgaans, wanneer de transactie hem niet wordt voorgesteld of hij die weigert, het bestaan van verzachtende omstandigheden voor een rechter aanvoeren.

Te dezen staat het de beklaagde vrij de transactie te aanvaarden die de administratie hem zou voorstellen, maar indien hij die weigert of indien die hem niet wordt voorgesteld, zal hij een rechter nooit kunnen laten oordelen of er verzachtende omstandigheden bestaan die verantwoorden dat de geldboete wordt beperkt tot onder het bij de wet vastgestelde bedrag.

B.4.4. Het is eveneens juist dat de rechter de opschorting van de uitspraak van de veroordeling of het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen, met toepassing van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, kan bevelen.

Maar de door die wet aan de rechter verleende bevoegdheden zijn niet dezelfde als die welke hij haalt uit artikel 85 van het Strafwetboek en die welke de AWDA aan de administratie toevertrouwt.

B.4.5. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 395 en 396 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij het de strafrechter op geen enkele wijze mogelijk maken de in die bepalingen bedoelde geldboete te matigen, indien er verzachtende omstandigheden bestaan.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 9 juli 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^