Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 augustus 2009

Uittreksel uit arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 Rolnummer 4667 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203364
pub.
24/08/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 Rolnummer 4667 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, ingesteld door de « Landelijke Bediendencentrale - Nationaal Verbond voor Kaderpersoneel » en Ferdinand Wyckmans.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 maart 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 maart 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 6, § 1, 1°, 16, §§ 1, 2 en 3, 17, § 1, 18, 21, §§ 1 en 2, 25, 26, 27, 31, 32, 36, §§ 2 en 3, en 40 van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 september 2008) door de « Landelijke Bediendencentrale - Nationaal Verbond voor Kaderpersoneel », met zetel te 2000 Antwerpen, Sudermanstraat 5, en Ferdinand Wyckmans, wonende te 2530 Boechout, Lange Kroonstraat 20.

Op 2 april 2009 hebben de rechters-verslaggevers E. Derycke en R. Henneuse, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) II. In rechte (...) B.1. Het bestreden decreet beoogt een kader voor het Vlaamse gelijkekansenbeleid te scheppen. Daarnaast creëert het decreet een algemeen kader voor de bestrijding van discriminatie met betrekking tot de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest (artikel 2).

Het bestreden decreet beoogt de omzetting van Europese richtlijnen en de uitvoering van verdragen inzake de strijd tegen discriminatie (artikel 3).

B.2. Het decreet verbiedt discriminatie op grond van « geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, gezondheidstoestand, handicap, fysieke of genetische eigenschap, sociale positie, nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming » (artikel 16, § 3). Een minder gunstige behandeling in een vergelijkbare situatie op grond van « zwangerschap, bevalling of moederschap » of op grond van « transseksualiteit » wordt gelijkgesteld met een minder gunstige behandeling in een vergelijkbare situatie op grond van geslacht (artikel 16, §§ 4 en 5).

B.3.1. De verzoekende partijen voeren in de eerste plaats aan dat het decreet zelf in strijd is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre het enkel van toepassing is in geval van discriminatie op een van de voormelde gronden en niet in geval van discriminatie op andere gronden (eerste onderdeel van het eerste middel).

B.3.2. Zelfs wanneer het gaat om verhoudingen tussen privépersonen, zou de wetgever niet kunnen afwijken van het algemene discriminatieverbod dat uitdrukkelijk is gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het aannemen van een gesloten lijst zou dus in geen geval kunnen worden geïnterpreteerd in die zin dat discriminaties op gronden die niet in de lijst voorkomen, worden toegestaan.

Wanneer de wetgever, om zich te conformeren aan de verplichtingen van de Europese richtlijnen, in een specifieke procedure voorziet die afwijkt van de regels van het gerechtelijk recht, mag hij die afwijkende procedure voorbehouden voor de discriminaties die door de voormelde richtlijnen worden beoogd en daaraan discriminaties toevoegen waarvoor hij dezelfde bescherming noodzakelijk acht. Het behoort immers tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om de discriminaties op gronden die hij het meest verwerpelijk acht nadrukkelijk te bestrijden (arrest nr. 17/2009, B.14.5; arrest nr. 41/2009, B.9; arrest nr. 64/2009, B.7.5).

Het feit dat een discriminatiegrond niet in de lijst is opgenomen, heeft weliswaar tot gevolg dat de specifieke bescherming die het betrokken decreet biedt niet van toepassing is, maar betekent niet dat de slachtoffers van een discriminatie op een dergelijke grond van elke rechtsbescherming zijn uitgesloten. Elke ongelijke behandeling in de verhoudingen tussen burgers waarvoor geen verantwoording kan worden gegeven, maakt immers een discriminatie uit en derhalve een foutief gedrag, dat tot een burgerrechtelijke sanctie, met name een schadevergoeding, aanleiding kan geven. Bovendien kan de rechter een discriminerend contractueel beding op grond van de artikelen 6, 1131 en 1133 van het Burgerlijk Wetboek nietig verklaren omdat het indruist tegen de openbare orde. Die sancties zijn weliswaar niet identiek aan de specifieke maatregelen voor de bijzonder beschermde discriminatiegronden, maar dat verschil in aard van de sancties is niet onevenredig en volstaat derhalve niet om tot een discriminatie te besluiten (arrest nr. 17/2009, B.14.7; arrest nr. 41/2009, B.11; arrest nr. 64/2009, B.7.7).

B.3.3. Het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.4.1. De verzoekende partijen betwisten inzonderheid het ontbreken van « het lidmaatschap van een representatieve werknemersorganisatie, de syndicale overtuiging en syndicale activiteit » in de lijst van discriminatiegronden (tweede onderdeel van het eerste middel).

B.4.2. Het lidmaatschap van of het behoren tot een vakorganisatie en de activiteit die in het kader van een dergelijke organisatie wordt gevoerd, moeten worden beschouwd als uitingen van de syndicale mening van de betrokken persoon. Het slachtoffer van een discriminatie op grond van zijn lidmaatschap van een vakorganisatie, van het feit dat hij daartoe behoort of van zijn syndicale activiteit is derhalve eveneens het slachtoffer van een discriminatie op grond van zijn syndicale overtuiging, zodat de drie aangehaalde discriminatiegronden vervat zijn in die van de syndicale overtuiging.

In zijn arrest nr. 64/2009 (B.8.15) heeft het Hof, uitspraak doende over een soortgelijke grief met betrekking tot de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, geoordeeld dat de wetgever, door onder de opgesomde discriminatiegronden niet de grond van de syndicale overtuiging op te nemen, de slachtoffers van discriminatie op basis van die grond en de slachtoffers van discriminatie op basis van een van de gronden opgesomd in artikel 4, 4°, van de voormelde wet zonder redelijke verantwoording verschillend heeft behandeld.

B.4.3. Om dezelfde redenen, mutatis mutandis, als in het arrest nr. 64/2009, is het tweede onderdeel van het eerste middel gegrond.

Artikel 16, § 3, van het bestreden decreet dient te worden vernietigd, doch alleen in zoverre de syndicale overtuiging niet in de lijst van discriminatiegronden is opgenomen.

B.4.4. Daar de lacune is gesitueerd in de aan het Hof voorgelegde teksten en de vernietiging op voldoende nauwkeurige en volledige wijze is uitgedrukt, vloeit uit die vernietiging voort dat het, in afwachting van een wetgevend optreden, aan de rechters bij wie burgerlijke vorderingen met betrekking tot een discriminatie op grond van de syndicale overtuiging zijn ingediend, staat om de gedeeltelijk vernietigde bepalingen toe te passen met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken, volgens hetwelk niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt, verbiedt daarentegen de strafgerechten, bij ontstentenis van een wetswijziging, die door het Hof afgekeurde lacune inzake syndicale overtuiging op te vullen.

B.5.1. Het tweede middel van de verzoekende partijen heeft betrekking op artikel 27 van het bestreden decreet, dat bepaalt : « § 1. De bepalingen die strijdig zijn met dit decreet en de bepalingen volgens welke een of meer contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die door dit decreet gewaarborgd worden, zijn nietig. § 2. Onder bepalingen in de zin van § 1 worden verstaan, bestuursrechtelijke bepalingen, bepalingen, opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten of reglementen, en de bepalingen, opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten ».

Volgens de verzoekende partijen schenden die bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat eenzijdige rechtshandelingen die niet in « documenten » voorkomen, niet op grond van artikel 27 nietig zouden kunnen worden verklaard en omdat de nietigheidssanctie geen toepassing zou kunnen vinden in geval van een verzaking op het ogenblik van of na de discriminatie.

B.5.2. In zijn arrest nr. 64/2009 (B.12.4) heeft het Hof, uitspraak doende over een soortgelijke grief met betrekking tot de voormelde wet van 10 mei 2007, geoordeeld dat de niet-schriftelijke eenzijdige handelingen of niet-schriftelijke overeenkomsten, zoals dezelfde handelingen wanneer zij in een geschrift zijn opgenomen, volledig zijn onderworpen aan de bepalingen van de voormelde wet, en dat aan de auteurs ervan de sancties kunnen worden opgelegd waarin zij voorziet indien zij zich aan een discriminatie in de zin van die wet schuldig hebben gemaakt, zodat het slachtoffer van een discriminerende weigering tot aanwerving of van een discriminerend ontslag die mondeling worden meegedeeld, niet anders wordt behandeld dan het slachtoffer van een discriminerende weigering tot aanwerving of van een discriminerend ontslag die schriftelijk worden meegedeeld.

Aangezien het bepalingen van openbare orde betreft, heeft het Hof het in hetzelfde arrest (B.13.2) evenwel niet verantwoord geacht de nietigheid van bedingen waarmee een van de partijen afziet van de bij de wet gewaarborgde rechten, te beperken tot die vóór de vastgestelde discriminatie, en van die nietigheid de bedingen uit te sluiten waarmee een partij gelijktijdig met of na de discriminatie zou afzien van de bescherming van de wet.

B.5.3. Teneinde elke rechtsonzekerheid te voorkomen, dienen in artikel 27, § 1, van het bestreden decreet, zoals in artikel 15 van de wet van 10 mei 2007 (zie arrest nr. 64/2009), de woorden « bij voorbaat » te worden vernietigd, zodat de nietigheid waarin het voorziet van toepassing is op elke afstand van de bij het decreet gewaarborgde rechten, ongeacht het ogenblik waarop dat gebeurt.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 16, § 3, van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, doch enkel in zoverre het onder de daarin opgesomde discriminatiegronden niet de syndicale overtuiging beoogt; - vernietigt in artikel 27, § 1, van hetzelfde decreet de woorden « bij voorbaat »; - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 16 juli 2009.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.

^