gepubliceerd op 31 juli 2009
Uittreksel uit arrest nr. 94/2009 van 4 juni 2009 Rolnummer 4500 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 94/2009 van 4 juni 2009 Rolnummer 4500 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 26 juni 2008 in zake Tim Sannen tegen de vennootschap naar Zwitsers recht « Zurich » en de nv « Vivium », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juli 2008, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, het door de gecoördineerde Grondwet in de artikelen 10 en 11 gewaarborgde gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel, wanneer het aldus wordt uitgelegd dat de arbeidsgerechten alleen kennis kunnen nemen van de vorderingen betreffende de vergoeding, op grond van de arbeidsongevallenwetgeving, van schade voortkomende uit arbeidsongevallen en uit ongevallen op de weg van en naar het werk en dus geen kennis kunnen nemen van geschillen inzake de toepassing van een ongevallenverzekering die krachtens de wet moet worden gesloten met een verzekeraar en die dezelfde waarborgen moet bieden als deze voorzien in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt : « De arbeidsrechtbank neemt kennis : 1° van de vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit arbeidsongevallen, uit ongevallen op de weg van en naar het werk en uit beroepsziekten ». B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat uitsluitend de slachtoffers van arbeidsongevallen en ongevallen op de weg van en naar het werk hun vorderingen betreffende de vergoeding van de uit de voormelde ongevallen voortvloeiende schade aanhangig kunnen maken bij de arbeidsrechtbank wanneer zij zijn verzekerd ingevolge de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en niet wanneer zij zijn verzekerd door een ongevallenverzekering van gemeen recht die krachtens de wet met een verzekeraar moet worden gesloten en die dezelfde waarborgen moet bieden als die waarin de arbeidsongevallenwet voorziet.
B.3.1. Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling vindt bevestiging in de rechtspraak van het Hof van Cassatie.
In een arrest van 5 november 2001 (Arr. Cass., 2001, nr. 596) besliste het Hof van Cassatie allereerst dat artikel 578, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek, op grond waarvan de arbeidsrechtbank kennis neemt van geschillen betreffende de overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding, aan die rechtbank niet de bevoegdheid toekent om kennis te nemen van een vordering die is gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht gesloten op grond van het besluit van de Franse Gemeenschapregering van 12 mei 1987 betreffende de beroepsopleiding. Verwijzend naar de in het geding zijnde bepaling, oordeelde het Hof van Cassatie verder dat, nu de vordering is gegrond op een verzekering naar gemeen recht tegen ongevallen, uit de omstandigheid dat artikel 17 van het voormelde besluit bepaalt dat de stagiairs die een beroepsopleiding ontvangen, worden verzekerd tegen de arbeidsongevallen en dat de polis hun dezelfde voordelen waarborgt als die welke ten laste van de verzekeraar zijn gelegd bij de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, daarom nog niet volgt dat die polis wordt opgelegd bij een wet of een reglementering krachtens welke arbeidsongevallen moeten worden vergoed, zodat het bestreden arrest dat op grond van die vaststelling de arbeidsrechtbank onbevoegd acht om kennis te nemen van de vordering, de in het geding zijnde bepaling niet schendt.
B.3.2. Het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie, dat oordeelde dat die oplossing in de toenmalige stand van het gerechtelijk recht ten volle was verantwoord, achtte het de lege ferenda niettemin aangewezen dat de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank tot die geschillen zou worden uitgebreid, daar die rechtbank de gewone rechter is voor geschillen over arbeidsongevallen. Daarom meende het dat aan artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek het volgende zou moeten worden toegevoegd : (De arbeidsrechtbank neemt kennis : ) « van de vorderingen tot vergoeding van de schade die personen in beroepsopleiding lijden ten gevolge van een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk in de zin van de wet op de arbeidsongevallen van werknemers » (Verslag van het Hof van Cassatie 2002, Brussel, Belgisch Staatsblad , 2003, p. 236).
B.3.3. De wetgever is op die suggestie ingegaan (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1309/012, pp. 92-93) en heeft bij artikel 6 van de wet van 13 december 2005 tot wijziging van de artikelen 81, 104, 569, 578, 580, 583, 1395 van het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad , 21 december 2005) aan artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek een 5° toegevoegd, dat bepaalt : « 5° van de vorderingen tot vergoedingen van een door in 1° omschreven feit ontstane schade, gegrond op een verzekeringspolis naar gemeen recht, die door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt gesloten ten voordele van de stagiairs in beroepsopleiding ». B.4. Het verwijzende rechtscollege dient te oordelen over het cassatieberoep tegen een arrest van een arbeidshof dat was gewezen vóór de toevoeging van het 5° in artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek bij de voormelde wet van 13 december 2005.
Bij de beoordeling van de prejudiciële vraag dient het Hof bijgevolg geen rekening te houden met die bepaling.
B.5. Uit de motieven van het verwijzende arrest en uit de memories van de partijen blijkt dat het verschil in behandeling wordt aangeklaagd in zoverre de vorderingen niet toelaatbaar zijn voor de arbeidsrechtbank indien zij voortvloeien uit schade die krachtens de gemeenschapsreglementering betreffende de beroepsopleiding moet worden verzekerd door een ongevallenverzekering van gemeen recht die dezelfde waarborgen biedt als de arbeidsongevallenwet.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese.
B.6. Het verschil in behandeling inzake de bevoegde rechtbank om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade wegens een arbeidsongeval, tussen de cursisten in beroepsopleiding, enerzijds, en de werknemers en leerjongens, anderzijds, berust op een objectief criterium, namelijk de wijze waarop de schade wordt verzekerd, op basis respectievelijk van een gemeenrechtelijke ongevallenverzekering of van de arbeidsongevallenwet. Dat onderscheid is zelf het gevolg van het feit dat de stagiairs in beroepsopleiding niet zijn onderworpen aan het geheel van de sociale zekerheid.
B.7. De aard van de ongevallen die aanleiding geven tot de vorderingen tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade en de omvang van de waarborgen die door de verzekeraars moeten worden verstrekt, zijn identiek of soortgelijk.
De loutere omstandigheid dat die waarborgen onderscheidenlijk in de arbeidsongevallenverzekering overeenkomstig de arbeidsongevallenwet dan wel in een gemeenrechtelijke verzekering zijn verstrekt, kan niet verantwoorden dat verschillende rechtbanken bevoegd zouden zijn om uitspraak te doen over die vorderingen.
De vertrouwdheid van de arbeidsrechtbanken met de geschillen inzake arbeidsongevallen, de specifieke samenstelling van die rechtscolleges en de procedurele bijzonderheden, waaronder de wijze waarop de zaak bij de rechtbank wordt ingeleid (artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek), de bijstand van en de vertegenwoordiging door een afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie (artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek) en de mogelijkheid van advies van het arbeidsauditoraat (artikel 766 van het Gerechtelijk Wetboek), bieden bijkomende waarborgen, die niet mogen worden onthouden aan personen die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.
Bovendien zou de onderscheiden bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg en van de arbeidsrechtbank ertoe kunnen leiden dat eenzelfde arbeidsongeval waarbij zowel een cursist in opleiding als een werknemer zijn betrokken, door onderscheiden rechtbanken zou moeten worden beoordeeld. Daaruit volgt dat de onderscheiden bevoegdheid van de arbeidsrechtbank en de rechtbank van eerste aanleg ter zake niet redelijk is verantwoord.
B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In de interpretatie dat de arbeidsrechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen betreffende de vergoeding van schade voortkomende uit ongevallen die worden gedekt door een gemeenrechtelijke ongevallenverzekering voor cursisten in beroepsopleiding, schendt artikel 579, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 4 juni 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.