Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 november 2008

Uittreksel uit arrest nr. 153/2008 van 6 november 2008 Rolnummers 4380 en 4384 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 34 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspos Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter E. De Groot, waarnemend voorzitter, voorzitter (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008204209
pub.
28/11/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 153/2008 van 6 november 2008 Rolnummers 4380 en 4384 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 34 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten, ingesteld door Robert Hulpio en anderen en door Walter Tack en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter E. De Groot, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Melchior, en de rechters P. Martens, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 13 en 15 december 2007 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 14 en 17 december 2007, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van artikel 34 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2007, derde editie) door Robert Hulpio, Rudi Sacreas, Ivo Van Caelenberge, Gerry Van Gheem en Christiaan Vennekens, die keuze van woonplaats doen te 1080 Brussel, François Sebrechtslaan 61, en door Walter Tack, wonende te 2840 Reet, Eikenstraat 131, Willy Wilsens, wonende te 2100 Antwerpen-Deurne, Jaak van Rillaerlaan 42/2, en Mathieu Van Grimbergen, wonende te 3680 Maaseik, Akkerstraat 69.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4380 en 4384 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Wat de bestreden bepalingen betreft B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen artikel 34 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2007, derde editie).

Het bestreden artikel bepaalt : « In het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, wordt een artikel XII.VII.16sexies ingevoegd, luidende : ' Art. XII.VII.16sexies. De personeelsleden die bij toepassing van artikel XII.VII.26 zijn aangesteld in de graad van hoofdcommissaris van politie worden benoemd in deze graad, na afloop van het derde jaar dat deze functie wordt uitgeoefend en voor zover zij een gunstige evaluatie krijgen. ' ».

Wat de ontvankelijkheid betreft B.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen tot vernietiging omdat de verzoekende partijen, die aangestelde commissarissen van politie en aangestelde hoofdinspecteurs van politie zijn, geen belang zouden hebben bij de vernietiging van de bestreden bepaling die hun niet het voordeel zou opleveren waarop zij rekenen, vermits die bepaling uitsluitend van toepassing is op de aangestelde hoofdcommissarissen. Bovendien wensen de verzoekende partijen van het Hof te verkrijgen dat het zich in beroepen tot vernietiging uitspreekt over een lacune in de wetgeving, waartoe het Hof niet bevoegd zou zijn.

B.3. De bestreden bepaling voert een vereenvoudigde benoemingsprocedure in voor één categorie van personeelsleden van de eengemaakte politie, namelijk de aangestelde hoofdcommissarissen van politie, met uitsluiting van de aangestelde commissarissen van politie en de aangestelde hoofdinspecteurs van politie, zoals de verzoekende partijen.

Wanneer de categorieën die door het Hof dienen te worden vergeleken, voldoende vergelijkbaar zijn, wat bij de beoordeling van de middelen dient te worden onderzocht, ontneemt de omstandigheid dat de eventuele vernietiging van een dergelijke maatregel niet automatisch de verzoekende partij het voordeel oplevert waarop zij hoopt, haar niet het belang om de bestaanbaarheid van het aan een andere categorie van personen toegekende voordeel met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te betwisten. Als gevolg van de vernietiging van de bestreden bepaling, zouden de verzoekende partijen immers opnieuw een kans krijgen dat de wetgever een bepaling zou aannemen die gunstig zou zijn voor hen.

De exceptie wordt verworpen.

Ten gronde B.4. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het eerste onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 4380 omdat het onvoldoende uiteenzet waarin de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en van het rechtszekerheidsbeginsel zou bestaan.

B.5. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

De verzoekende partijen zetten onvoldoende uiteen waarin het verschil in behandeling van - overigens niet nader omschreven - categorieën van personen zou bestaan.

Het eerste onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 4380 is niet-ontvankelijk.

B.6. In de parlementaire voorbereiding werd de maatregel als volgt toegelicht : « Dit artikel betreft de bijkomende valoriseringen van de aangestelde hoofdcommissarissen houders van de proportionele toegekende gezagsambten in het overgangsrecht.

Betrokken personen werden in deze functie reeds aangesteld op 1 april 2001 overeenkomstig het ministerieel besluit van 16 januari 2001 inzake primo-gezagsfunctie. In dat kader werden betrokkenen bovendien reeds geëvalueerd naar hun professionele vaardigheden en potentieel om de functie van hoofdcommissaris uit te oefenen. Het is dan ook logisch dat ze buiten de quota vallen daar ze nu reeds een effectieve plaats bezetten.

De andere commissarissen ondervinden daarvan geen last. De door de aangestelde hoofdcommissarissen bezette ambten kunnen hen sowieso niet worden toebedeeld. Doet een benoemde aangestelde later mobiliteit, dan komt zijn ambt van hoofdcommissaris vrij voor onder andere diegenen die het directiebrevet hebben behaald en dit kunnen verzilveren via mobiliteit.

Het getuigt van billijkheid en coherentie om de betrokkenen, die reeds ettelijke jaren deze functie naar behoren vervullen, samen met en onder dezelfde voorwaarden te benoemen als de betrokken aangestelde hoofdcommissarissen in [de] artikelen 43 en 44 (verbindingsofficieren en aangestelde hoofdcommissarissen en régime ) » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2947/003, pp. 1-2).

B.7. De bestreden bepaling maakt een onderscheid tussen de aangestelde hoofdcommissarissen, die het voordeel genieten van een automatische benoeming in de graad van aanstelling na drie jaar ambtsuitoefening en het verkrijgen van een gunstige evaluatie, en de overige categorieën van aangestelden binnen de eengemaakte politie, namelijk de aangestelde commissarissen en de aangestelde hoofdinspecteurs. Anders dan de Ministerraad beweert, is het feit dat de aangestelde hoofdcommissarissen een benoeming binnen hetzelfde kader, namelijk dat van de officieren, verkrijgen, terwijl een eventuele benoeming van de aangestelde commissarissen en aangestelde hoofdinspecteurs zou leiden tot een verhoging van kader, respectievelijk naar het officiers- en het middenkader, onvoldoende om te besluiten tot de niet-vergelijkbaarheid van de te dezen te vergelijken categorieën van personeelsleden van de eengemaakte politie. Rekening houdend met het doel van de maatregel, te weten de valorisering van personeelsleden in hun graad van aanstelling middels vereenvoudigde voorwaarden van benoeming, in het kader van een overgangsregeling, dient het Hof na te gaan of het verschil in behandeling van aangestelden dat eruit voortvloeit, verantwoord is.

B.8. De bestreden maatregel berust op een objectief criterium, namelijk de graad waarin de betrokkene is aangesteld.

De in de parlementaire voorbereiding aangehaalde doelstellingen van de bestreden maatregel - namelijk billijkheid en coherentie van de benoemingsmogelijkheden tot de graad van hoofdcommissaris en het vermijden van een ongelijke situatie tussen, enerzijds, de aangestelde hoofdcommissarissen via proportionele verdeling en, anderzijds, de aangestelde hoofdcommissarissen ingevolge mobiliteit, de verbindingsofficieren en de commissarissen eerste klasse - verantwoorden het verschil in behandeling tussen beide categorieën van aangestelde personeelsleden, namelijk de aangestelde hoofdcommissarissen, enerzijds, en de aangestelde commissarissen of de aangestelde hoofdinspecteurs, anderzijds. Het betreft immers een specifieke, uitsluitend voor de categorie van de hoofdcommissarissen geldende doelstelling die rekening houdt met de beperkte mogelijkheid van bevordering binnen het kader zowel van de organieke regeling als van de overgangsregeling, tegenover de ruimere mogelijkheden die, weliswaar mits inachtneming van de nodige termijnen, openstaan voor de aangestelde commissarissen en de aangestelde hoofdinspecteurs.

Aangezien de bestreden maatregel binnen hetzelfde kader van de benoemde officieren van toepassing is op alle aangestelden in dezelfde graad en aangezien een identieke maatregel voor de aangestelden in de graden van commissaris en hoofdinspecteur, gelet op hun groter aantal, zou leiden tot een onverantwoorde uitbreiding van de betrokken kaders, is de bestreden maatregel objectief en redelijk verantwoord.

Het tweede onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 4380 en het enige middel in de zaak nr. 4384 zijn niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 6 november 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, E. De Groot.

^