gepubliceerd op 04 juni 2008
Uittreksel uit arrest nr. 78/2008 van 15 mei 2008 Rolnummer 4283 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 102, 2°, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (wijziging van artikel 50 van de wet betreffende de ve(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 78/2008 van 15 mei 2008 Rolnummer 4283 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 102, 2°, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III) (wijziging van artikel 50 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994), ingesteld door de VZW « Belgische Vereniging van Artsensyndicaten ».
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 12 september 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 13 september 2007, heeft de VZW « Belgische Vereniging van Artsensyndicaten », met maatschappelijke zetel te 1050 Brussel, Boondaalsesteenweg 6, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 102, 2°, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III) (wijziging van artikel 50 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 maart 2007. (...) III. In rechte (...) B.1. Bij het bestreden artikel 102, 2°, van de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III) wordt in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de verplichting ingevoegd om de patiënt in te lichten over het statuut van de zorgverlener die hij in het ziekenhuis raadpleegt. Indien de rechthebbende niet door het ziekenhuis ervan in kennis werd gesteld, vóór de raadpleging, dat de zorgverlener (geneesheer of tandheelkundige) niet is toegetreden tot de akkoorden die zijn gesloten tussen de verzekeringsinstellingen en de representatieve beroepsorganisaties van het geneesherenkorps en van de tandheelkundigen, kunnen geen bijkomende honoraria worden aangerekend. De bestreden bepaling, die via een amendement werd ingevoegd, werd verantwoord door de noodzaak om de patiënt te beschermen (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2788/011, pp. 2 en 3).
Ten aanzien van het eerste middel B.2. De bestreden bepaling wordt verweten dat zij op discriminerende wijze afbreuk doet aan de vrijheid van de geneesheer om zijn honoraria te bepalen, omdat zij verhindert een ander tarief toe te passen dan de tarieven van de nomenclatuur die werd ingevoerd bij de akkoorden geneesheren-ziekenfondsen, wanneer de patiënt niet werd geïnformeerd over het feit dat de in het ziekenhuis geraadpleegde geneesheer niet tot de overeenkomst is toegetreden.
B.3. De bestreden bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de niet-verbonden geneesheer om zijn honoraria vrij te bepalen. Zij heeft enkel tot doel het ziekenhuis waarin de geneesheer raadpleging houdt, te verplichten de patiënt te informeren over het feit dat de betrokken geneesheer niet de tarieven van de nomenclatuur hanteert. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partij beweert, is de ziekenhuisinstelling die verplicht is die informatie te geven, geen « derde » in de in het geding zijnde relatie omdat zij, als ziekenhuisinstelling die door de patiënt werd gekozen voor een medische raadpleging of als ziekenhuisinstelling waarin de door de patiënt gekozen geneesheer raadpleging houdt, de verplichte tussenpersoon is tussen de patiënt en de geneesheer, die zelf door een overeenkomst aan die instelling is gebonden. In de veronderstelling, overigens, dat de niet-verbonden geneesheer zou oordelen dat het ziekenhuis zijn informatieplicht niet is nagekomen, ontbreekt het hem niet aan juridische middelen om het ziekenhuis aansprakelijk te stellen.
Het middel is niet gegrond.
Ten aanzien van het tweede en het derde middel B.4. De verzoekende partij verwijt de bestreden bepaling verder nog, enerzijds, geen onderscheid te maken, wat de ziekenhuisinstellingen betreft, tussen de verbonden geneesheren en de niet-verbonden geneesheren en, anderzijds, enkel te gelden voor de niet-verbonden geneesheren die raadpleging houden in een ziekenhuisinstelling, met uitsluiting van de geneesheren die elders raadpleging houden, in het bijzonder in een polikliniek die geen deel uitmaakt van een ziekenhuisinstelling.
B.5. Wat het eerste verwijt betreft, is het niet juist dat de wet geen onderscheid maakt tussen verbonden geneesheren en niet-verbonden geneesheren : alleen aan die laatsten wordt immers toegestaan honoraria te ontvangen die hoger zijn dan de tarieven van de akkoorden geneesheren-ziekenfondsen; zij zijn bijgevolg de enigen die worden beoogd door de bestreden bepaling, die hen verhindert die hogere honoraria te ontvangen indien de patiënt niet voorafgaandelijk over die mogelijkheid werd geïnformeerd.
Wat het tweede verwijt betreft, geldt voor de ziekenhuisinstellingen een specifiek juridisch stelsel dat meer bepaald is gegrond op een erkenning die de financiële bijdrage van de overheid impliceert mits is voldaan aan een reeks verplichtingen met betrekking tot de toepassing van de tarieven die voortvloeien uit de akkoorden geneesheren-ziekenfondsen.
Poliklinieken die geen deel uitmaken van een ziekenhuisinstelling zijn instellingen die niet vallen onder het geheel van de voormelde regelingen. De bestreden bepaling, die enkel geldt voor de ziekenhuisinstellingen, berust dus op een objectief en redelijk criterium. Het is bovendien niet onredelijk te bepalen dat, in dat kader, de patiënt volledig moet worden geïnformeerd over de niet-toepassing van de tarieven van de nomenclatuur en dat, wanneer dat niet gebeurt, van hem geen hogere honoraria kunnen worden geëist.
De middelen zijn niet gegrond.
Ten aanzien van het vierde middel B.6. De verzoekende partij verwijt de bestreden bepaling nog dat zij de verzekeringsinstellingen en de representatieve beroepsorganisaties van het geneesherenkorps hun bevoegdheid ontneemt om te onderhandelen over de tariefakkoorden, vermits de bepaling de niet-toepassing van die akkoorden laat afhangen van het optreden van een derde.
B.7. Niet alleen is, zoals in B.3 eraan werd herinnerd, het ziekenhuis dat aan de informatieplicht moet voldoen, geen « derde » in de relatie tussen de patiënt en de niet-verbonden geneesheer die raadpleging houdt in dat ziekenhuis, maar bovendien heeft de bestreden bepaling geenszins tot doel de door de betrokken instanties onderhandelde tarieven te bepalen, te wijzigen of te beïnvloeden. Zij strekt uitsluitend ertoe te voorzien in een bijzonder geval waarin die akkoorden eveneens van toepassing zijn op de niet-verbonden geneesheren.
Het middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 15 mei 2008.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.