gepubliceerd op 02 oktober 2007
Uittreksel uit arrest nr. 117/2007 van 19 september 2007 Rolnummer 4058 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 49, § 1, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten, zoals vervangen b Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters M(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 117/2007 van 19 september 2007 Rolnummer 4058 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 49, § 1, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten, zoals vervangen bij artikel 14 van de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon, ingesteld door de Orde van architecten.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters M. Bossuyt, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 oktober 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 oktober 2006, heeft de Orde van architecten, met kantoren te 1000 Brussel, Livornostraat 160/2, beroep tot vernietiging ingesteld van de woorden « , dat hij aan de goedkeuring van de minister bevoegd voor Middenstand onderwerpt » in het eerste lid en van het tweede tot negende lid van artikel 49, § 1, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten, zoals vervangen bij artikel 14 van de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 april 2006). (...) II. In rechte (...) B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de woorden « , dat hij aan de goedkeuring van de minister bevoegd voor Middenstand onderwerpt » in het eerste lid en tegen het tweede tot en met het negende lid van paragraaf 1 van artikel 49 van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten, zoals vervangen bij artikel 14 van de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon. Die bepalingen voorzien enerzijds, in een goedkeuringstoezicht van de minister bevoegd voor Middenstand, met betrekking tot de vaststelling van de bijdrage van de leden en van de begroting van de Orde van architecten, en, anderzijds, in een toezicht van een regeringscommissaris op de beslissingen van de nationale raad van de Orde.
B.2. In hoofdorde werpt de Ministerraad de onontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging op omdat de verzoekende partij nalaat het bewijs voor te leggen van de beslissing van de nationale raad van de Orde van architecten om het beroep in te stellen.
In haar memorie van antwoord gaat de verzoekende partij hierop niet in.
B.3. Op grond van artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten vertegenwoordigt de nationale raad de Orde en treedt hij voor de Orde op, zowel in rechte als om te bedingen of zich te verbinden.
B.4. Als antwoord op het verzoek van de griffier van het Hof van 26 oktober 2006 « om [hem] het bewijs te laten toekomen van de beslissing van de Orde van architecten om dit beroep tot vernietiging in te stellen », heeft de raadsman van de verzoekende partij bij brief van 4 januari 2007 hem in kennis gesteld van een beslissing van het bureau van de nationale raad van de Orde van architecten van 6 oktober 2006, luidend als volgt : « Bij unanimiteit van de aanwezige Leden, beslist het Bureau om aan verzoek tot annulatie, waarmee Mr Uytterhoeven belast is, de volgende bepalingen toe te voegen; enerzijds de budgetcontrole van de Orde door de Minister en anderzijds, de aanstelling van een regeringscommissaris. L. Heyvaert is belast met het nagaan of zulke procedure voor het Arbitragehof kan toegepast worden, evenals bij Mr Uytterhoeven na te vragen welke kans op slagen er bestaat ».
Ertoe uitdrukkelijk uitgenodigd door het Hof, bij beschikking van 7 juni 2007, « om, ten laatste ter terechtzitting, aan het Hof het bewijs te laten toekomen van de eventuele beslissing van de Nationale Raad van de Orde waarbij de beslissing van het Bureau van de Nationale Raad van de Orde van 6 oktober 2006 tot het instellen van het beroep tot vernietiging in de onder rubriek vermelde zaak zou zijn bevestigd, of in dezelfde zaak afstand van het ingestelde beroep zou zijn gedaan », heeft de verzoekende partij ter terechtzitting van 27 juni 2007 een eensluidend verklaard afschrift voorgelegd van een uittreksel uit : - het verslag van de vergadering van het bureau van 15 december 2006, waaruit blijkt dat het bureau unaniem akkoord ging met het voorstel om een verzoekschrift tot nietigverklaring van het « koninklijk besluit van 10 november 2006 houdende vaststelling van het bedrag van de functievergoeding van een regeringscommissaris en zijn plaatsvervanger bij de nationale raad van de Orde van architecten » in te dienen bij de Raad van State, maar waar, in het overwegend gedeelte van deze beslissing, eveneens uitdrukkelijk wordt vermeld : « De Voorzitter herinnert aan het feit dat de Nationale Raad het Bureau niet heeft gevolgd, dat unaniem beslist had om een verzoekschrift tot nietigverklaring in te dienen bij het Arbitragehof wat betreft de aanduiding van een Regeringscommissaris »; - het proces-verbaal van de zitting van de nationale raad van 22 december 2006, waaruit blijkt dat de nationale raad beslist « voor het behoud van het beroep bij het Arbitragehof tegen de aanduiding van de Regeringscommissaris en de controle van het budget van de Orde ».
B.5. Artikel 37 van de voormelde wet van 26 juni 1963 bepaalt : « De nationale raad vertegenwoordigt de Orde.
Zowel in rechte als om te bedingen of zich te verbinden, treedt de nationale raad voor de Orde op. Hij wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter of zijn plaatsvervangend voorzitter.
In andere omstandigheden mag de nationale raad zich door een van zijn leden laten vertegenwoordigen ».
Verder bepaalt artikel 38 van dezelfde wet dat de nationale raad onder meer tot opdracht heeft « 8° alle maatregelen te treffen die nodig zijn voor de verwezenlijking van het doel van de Orde ».
Uit de voormelde bepalingen vloeit voort dat uitsluitend de nationale raad van de Orde van architecten bevoegd is om een beroep tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof in te stellen.
B.6. Door de verzoekende partij werd een beslissing van het bureau van de nationale raad van de Orde van architecten van 6 oktober 2006 tot instelling van onderhavig beroep voorgelegd.
Op grond van artikel 89 van het huishoudelijk reglement van de Orde van architecten, aangenomen door de nationale raad op 18 september 1981, staat het bureau van de nationale raad, dat bestaat uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de secretaris, de adjunct-secretaris en de rechtskundig assessor, de voorzitter bij in de uitoefening van zijn functie.
Die bevoegdheid houdt geenszins de bevoegdheid in om een beroep tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof in te stellen, noch om het beroep tegen een andere bepaling van de bestreden wet, waartoe de nationale raad van de Orde van architecten in zijn vergadering van 22 september 2006 had besloten en dat bij het Hof bekend staat als de zaak nr. 4059, uit te breiden.
Bovendien blijkt uit de ter zitting overgelegde stukken, in het bijzonder het uittreksel uit het verslag van de vergadering van het bureau van 15 december 2006, dat de nationale raad het oneens is geweest met de beslissing van het bureau van 6 oktober 2006 tot instelling van het beroep tot vernietiging. De omstandigheid dat de nationale raad op 22 december 2006 besliste « voor het behoud van het beroep bij het Arbitragehof tegen de aanduiding van de Regeringscommissaris en de controle van het budget van de Orde » kan niet verhelpen dat het beroep tot vernietiging niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn werd ingediend op grond van een beslissing van het ter zake bevoegde orgaan van de Orde.
B.7. De exceptie van de Ministerraad is gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 september 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.