Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 juli 2007

Uittreksel uit arrest nr. 91/2007 van 20 juni 2007 Rolnummer 4062 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 264, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op het aanslagjaar 1995, gesteld door Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007202413
pub.
30/07/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 91/2007 van 20 juni 2007 Rolnummer 4062 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 264, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op het aanslagjaar 1995, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 17 oktober 2006 in zake de NV « Hebalo » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 oktober 2006, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 264, 2° WIB/1992 (in de versie van toepassing voor het aanslagjaar 1995) de artikelen 10 en 11 Grondwet/1994, in zoverre het door verwijzing naar artikel 209 WIB/1992 (in de versie van toepassing voor het aanslagjaar 1995) bepaalt dat de roerende voorheffing op de dividenden niet verschuldigd is enkel voor de dividenden uit een volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden, en niet uit een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen, en aldus een verschil in behandeling in het leven roept tussen de aandeelhouders die dergelijke dividenden genieten uit de volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen en de aandeelhouders die dergelijke dividenden genieten uit de gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 264, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), in samenhang gelezen met artikel 209 van hetzelfde Wetboek, in de redactie zoals van toepassing op het aanslagjaar 1995.

Die bepalingen luiden : - Artikel 264, eerste lid, 2°, van het WIB 1992 : « De roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van dividenden : [...] 2° dat overeenstemt met de in de artikelen 186, 187 en 209 vermelde dividenden ». - Artikel 209, eerste lid, van het WIB 1992 : « Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap wordt verdeeld ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden, wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen in geld, in effecten of in enige andere vorm, en de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal ».

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling tussen, enerzijds, aandeelhouders die dividenden genieten ten gevolge van een volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen en, anderzijds, aandeelhouders die dividenden genieten ten gevolge van een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen. Enkel in het eerste geval zouden de aandeelhouders, met toepassing van het voormelde artikel 264, eerste lid, 2°, de roerende voorheffing op de betreffende dividenden niet verschuldigd zijn.

B.3. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing en uit de elementen van het dossier blijkt dat met een « gedeeltelijke » verdeling van het maatschappelijk vermogen de verwijzende rechter doelt op een kapitaalvermindering, waarbij aan de aandeelhouders een gedeelte van het door hen gestorte maatschappelijk kapitaal wordt terugbetaald.

Het is in die lezing van de prejudiciële vraag dat het Hof het voorgelegde verschil in fiscale behandeling onderzoekt.

Het Hof dient dus te onderzoeken of artikel 264, eerste lid, 2°, van het WIB 1992, in samenhang gelezen met artikel 209 van hetzelfde Wetboek, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt doordat zij voorzien in een vrijstelling van roerende voorheffing op de dividenden in het geval van een volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen, terwijl zulks niet geldt in het geval van een kapitaalvermindering.

B.4. In het geval van een volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen wordt een einde gemaakt aan de deelneming door de aandeelhouders aan het risico van een onderneming. Bij een volledige verdeling van het maatschappelijk vermogen ten gevolge van ontbinding wordt de rechtsbekwaamheid van de vennootschap - onder meer vanuit een fiscaal oogpunt - beperkt. Overigens is artikel 209 van het WIB 1992 opgenomen in een afdeling van dat Wetboek die betrekking heeft op « Ontbinding en vereffening ».

Een kapitaalvermindering heeft de voormelde gevolgen niet : de onderneming wordt niet ontbonden en de aandeelhouders blijven deelnemen aan de winst en het verlies van de onderneming. Daaraan wordt geen afbreuk gedaan door de omstandigheid dat bij een kapitaalvermindering de deelneming van de aandeelhouders aan het risico van de onderneming in voorkomend geval proportioneel vermindert.

B.5. Rekening houdend met dat fundamentele verschil in de situatie van beide categorieën van aandeelhouders, is de wetgever niet ertoe gehouden ze aan dezelfde fiscale behandeling te onderwerpen.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 264, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in samenhang gelezen met artikel 209 van hetzelfde Wetboek, in de redactie zoals van toepassing op het aanslagjaar 1995, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 20 juni 2007.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.

^