Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 juni 2007

Uittreksel uit arrest nr. 69/2007 van 26 april 2007 Rolnummer 4047 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 53, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoal Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007201844
pub.
13/06/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 69/2007 van 26 april 2007 Rolnummer 4047 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 53, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij het decreet van 21 november 2003, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 161.910 van 22 augustus 2006 in zake Daniël Verbeke tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 september 2006, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 53, § 2, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, in de versie vóór de wijziging ervan bij het decreet van 21 november 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de aanvrager in geval van beroep van de gemachtigde ambtenaar recht heeft op een gelijktijdige mededeling van alle bijlagen, d.w.z. niet enkel de stukken die betrekking hebben op toelichtingen bij of motieven van het beroepschrift en die derhalve dagtekenen van na de beslissing van de bestendige deputatie, waarin argumenten tegen deze beslissing worden verwoord of waaruit zulke argumenten zijn af te leiden, maar ook de stukken van het administratief dossier, die duidelijk en uitsluitend voorafgaan aan de beslissing van de bestendige deputatie en derhalve aan de aanvrager bekend zijn, terwijl de aanvrager geen mededeling ontvangt van dezelfde stukken, zelfs niet van de stukken die dateren van na de beslissing van de bestendige deputatie, indien het beroep uitgaat van het college van burgemeester en schepenen of van de aanvrager zelf ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 53, § 2, eerste lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, in de redactie vóór de wijziging ervan bij het decreet van 21 november 2003.

De in het geding zijnde bepaling luidt : « Het college van burgemeester en schepenen alsook de gemachtigde ambtenaar kunnen bij de Vlaamse Regering in beroep komen binnen dertig dagen na de ontvangst van de beslissing van de bestendige deputatie tot verlening van een vergunning. Dit beroep, evenals de termijn voor instelling van het beroep, schorst de vergunning. Het wordt terzelfder tijd ter kennis van de aanvrager en van de Vlaamse Regering gebracht.

Komt de gemachtigde ambtenaar in beroep, dan geeft deze daarvan bovendien kennis aan het college ».

B.2. Die bepaling maakt deel uit van de regeling van de administratieve beroepen inzake ruimtelijke ordening.

Tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen of van de gemachtigde ambtenaar houdende weigering van een bouwvergunning kan de aanvrager beroep instellen bij de bestendige deputatie. Tegen de beslissing van de bestendige deputatie houdende verlening of weigering van de vergunning kunnen zowel de aanvrager als het college van burgemeester en schepenen en de gemachtigde ambtenaar beroep instellen bij de Vlaamse Regering.

B.3. Volgens de in het geding zijnde bepaling moeten het college van burgemeester en schepenen en de gemachtigde ambtenaar die bij de Vlaamse Regering tegen de beslissing van de bestendige deputatie beroep instellen, dat beroep tegelijk ter kennis brengen van de aanvrager van de vergunning. Die kennisgeving houdt, naar het oordeel van de Raad van State, in dat ook aan de aanvrager de integrale tekst van het beroep rechtstreeks wordt meegedeeld, zodat die kan nagaan of het beroep regelmatig is ingesteld en kan kennis nemen van de redenen waarop het is gebaseerd. Het beroep dat niet volledig ter kennis van de aanvrager van de vergunning is gebracht, zou om die reden onontvankelijk zijn.

B.4. Uit de prejudiciële vraag blijkt dat aan het Hof het verschil in behandeling wordt voorgelegd van de aanvragers van vergunningen, wat de mededeling van stukken betreft, naargelang het beroep bij de Vlaamse Regering wordt ingesteld door de gemachtigde ambtenaar zelf dan wel door de aanvrager of door het college van burgemeester en schepenen. Enkel in het eerste geval zou de aanvrager recht hebben op mededeling van alle bijlagen.

In dat verband maakt de verwijzende rechter een onderscheid tussen verschillende soorten van stukken die naar gelang van de stand van de procedure al dan niet zouden moeten worden meegedeeld. In de interpretatie van de verwijzende rechter zou in het eerste geval (beroep door de gemachtigde ambtenaar), de aanvrager recht hebben op mededeling van alle bijlagen, dit wil zeggen niet enkel de stukken die betrekking hebben op toelichtingen bij of motieven van het beroepsschrift die bijgevolg dagtekenen van na de beslissing van de bestendige deputatie, waarin argumenten tegen die beslissing worden verwoord of waaruit zulke argumenten zijn af te leiden, maar tevens de stukken van het administratief dossier die voorafgaan aan de beslissing van de bestendige deputatie. In het tweede geval daarentegen (beroep door de aanvrager of door het college van burgemeester en schepenen) zou de aanvrager geen mededeling van dezelfde stukken ontvangen, zelfs niet van de stukken die van na de beslissing van de bestendige deputatie dateren.

B.5. In die interpretatie volgens welke er een onderscheid zou zijn tussen verschillende soorten van stukken waarvan de aanvrager al dan niet mededeling ontvangt, is de in het geding zijnde bepaling discriminerend, nu geen redelijke verantwoording bestaat voor het verschil in behandeling, wat het al dan niet mededelen aan de aanvrager van de voormelde verschillende soorten van stukken betreft, naargelang het beroep uitgaat van de gemachtigde ambtenaar dan wel van het college van burgemeester en schepenen of van de aanvrager van een vergunning. Immers, de wapengelijkheid van alle betrokken partijen in het in het geding zijnde administratieve beroep inzake ruimtelijke ordening houdt in dat die partijen over dezelfde relevante stukken moeten kunnen beschikken.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.6. Het Hof merkt echter op dat de in het geding zijnde bepaling in die zin kan worden geïnterpreteerd dat zij geen onderscheid maakt tussen verschillende soorten van stukken waarvan al dan niet aan de aanvrager moet worden kennisgegeven. Immers, in die bepaling is enkel sprake van een kennisgeving van het « beroep », zonder nadere specificatie. In die interpretatie bestaat het in de prejudiciële vraag aangevoerde verschil in behandeling, afgeleid uit de aard van die stukken, niet.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

B.7. Voor zoveel als nodig merkt het Hof op dat, in de in B.6 aangegeven interpretatie van de in het geding zijnde bepaling, de prejudiciële vraag is beperkt tot het verschil in behandeling van de aanvragers van vergunningen, wat de mededeling van stukken betreft, naargelang het beroep bij de Vlaamse Regering wordt ingesteld door de gemachtigde ambtenaar dan wel door de aanvrager of door het college van burgemeester en schepenen.

In het arrest nr. 101/2003 van 17 juli 2003 heeft het Hof dat verschil in behandeling bestaanbaar geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet op grond van volgende overwegingen : « Het kan objectief en redelijkerwijze worden verantwoord dat de gemachtigde ambtenaar enkel verplicht is de aanvrager in kennis te stellen van zijn beroep, hieronder begrepen zijnde de integrale tekst van zijn beroepsschrift met alle bijlagen ervan wanneer het beroep uitgaat van de gemachtigde ambtenaar zelf, opdat de aanvrager kan nagaan of het beroep regelmatig is samengesteld, kennis kan nemen van de motieven ervan en kan beoordelen of er reden is om aan de Vlaamse Regering te vragen te worden gehoord en zijn verweer voor te bereiden, en dat zulks niet wordt opgelegd wanneer het beroep uitgaat van de aanvrager zelf. In dit laatste geval komt het aan de aanvrager van de vergunning toe zijn beroepsschrift op te stellen en zijn dossier te motiveren en de nodige stukken toe te voegen. Hetzelfde geldt indien het beroep uitgaat van het college van burgemeester en schepenen ».

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 53, § 2, eerste lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, in de redactie vóór de wijziging ervan bij het decreet van 21 november 2003, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het een onderscheid maakt op grond van de aard van de stukken waarvan aan de aanvrager van een vergunning kennis moet worden gegeven naargelang het beroep bij de Vlaamse Regering door de gemachtigde ambtenaar dan wel door de aanvrager of door het college van burgemeester en schepenen wordt ingesteld. - Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, wanneer zij in die zin wordt geïnterpreteerd dat zij geen onderscheid maakt op grond van de aard van de stukken waarvan aan de aanvrager van een vergunning kennis moet worden gegeven naargelang het beroep bij de Vlaamse Regering door de gemachtigde ambtenaar dan wel door de aanvrager of door het college van burgemeester en schepenen wordt ingesteld.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 april 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^