Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 26 januari 2007

Uittreksel uit arrest nr. 157/2006 van 18 oktober 2006 Rolnummer 3818 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 161 en 164 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Verviers. Het Arbitrage samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. (...)

bron
arbitragehof
numac
2007200166
pub.
26/01/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 157/2006 van 18 oktober 2006 Rolnummer 3818 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 161 en 164 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Verviers.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 21 november 2005 in zake het openbaar ministerie tegen R. Fassbender en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 november 2005, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Verviers de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 164 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 161 en 163 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, in zoverre het de Koning alleen voor de in artikel 163 van het Burgerlijk Wetboek beoogde gevallen toestaat het huwelijksverbod op te heffen, terwijl in andere vergelijkbare situaties, zoals het huwelijk tussen een stiefvader en zijn stiefdochter na het overlijden van de echtgenoot die de band van aanverwantschap tot stand heeft gebracht, een absoluut verbod geldt dat niet kan worden opgeheven ? »;2. « Schendt artikel 161 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, in zoverre het het huwelijk tussen alle bloedverwanten in de opgaande en nederdalende rechte lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn verbiedt, terwijl artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek het huwelijk in de zijlijn alleen tussen broer en zuster verbiedt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De artikelen 161 tot 164 van het Burgerlijk Wetboek bepalen : «

Art. 161.Het huwelijk is verboden tussen alle bloedverwanten in de rechte opgaande en nederdalende lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn.

Art. 162.In de zijlijn is het huwelijk verboden tussen broers, tussen zusters of tussen broer en zuster.

Art. 163.Het huwelijk is ook verboden tussen oom en nicht of neef, of tussen tante en nicht of neef.

Art. 164.Echter kan de Koning, om gewichtige redenen, het in het vorige artikel bevatte verbod opheffen ».

B.2.1. In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van artikel 164 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 161 en 163 van hetzelfde Wetboek, in zoverre het de Koning alleen voor de in artikel 163 van het Burgerlijk Wetboek beoogde gevallen toestaat het huwelijksverbod op te heffen, terwijl in andere vergelijkbare situaties, zoals het huwelijk tussen een stiefouder en zijn stiefkind na het overlijden van de echtgenoot die de band van aanverwantschap tot stand heeft gebracht, een absoluut verbod geldt dat niet kan worden opgeheven.

B.2.2. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van artikel 161 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het het huwelijk tussen alle bloedverwanten in de opgaande en nederdalende rechte lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn verbiedt, terwijl artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek het huwelijk in de zijlijn alleen tussen broer en zus verbiedt.

Ten aanzien van de twee prejudiciële vragen samen B.3.1. Artikel 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens luidt : « Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten welke de uitoefening van dit recht beheersen ».

B.3.2. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens eerbiedigt het door die bepaling gewaarborgde recht « de nationale wetten van de Verdragsluitende Staten », maar « de beperkingen die daaruit voortvloeien mogen » het in het geding zijnde recht « niet [...] beperken of verminderen op een wijze of in een mate die de essentie ervan zouden aantasten » (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Rees t. Verenigd Koninkrijk, 17 oktober 1986, Serie A, nr. 106, § 50).

B.4.1. Het huwelijksbeletsel tussen de bloedverwanten in de opgaande en nederdalende lijn, alsook tussen de aanverwanten in dezelfde lijn, is gegrond op het verbod van incest, dat zelf steunt op verschillende redenen. Een eerste reden, van fysiologische en eugenetische aard, steunt op het verhoogd risico dat de kinderen uit bloedschennige huwelijken met een ernstige handicap zouden worden geboren. Een tweede reden, van ethische of morele aard, strekt ertoe te voorkomen dat personen die tot eenzelfde familiekring behoren, banden hebben die afbreuk zouden kunnen doen aan de orde van de bestaande familiestructuren.

B.4.2. Het huwelijksbeletsel tussen aanverwanten in de rechte lijn, tussen wie geen biologische banden bestaan, is gegrond op redenen van morele en sociale aard. Net zoals het geval is voor het absoluut huwelijksbeletsel tussen bloedverwanten in de opgaande en nederdalende lijn, beoogt de wetgever met het huwelijksbeletsel tussen aanverwanten in de rechte lijn de integriteit van de familie te beschermen, door een zekere orde in de gezinnen te waarborgen en te vermijden dat tussen gezinsleden concurrentie ontstaat. Bovendien beoogt de wetgever door het huwelijksbeletsel de plaats van elke generatie binnen de familie te waarborgen.

B.5. Het verschil in behandeling dat uit dat huwelijksbeletsel voortvloeit tussen, enerzijds, een stiefouder en zijn stiefkind en, anderzijds, de verwanten in de zijlijn andere dan broers en zusters, voor wie geen huwelijksbeletsel geldt, berust op een objectief criterium, namelijk de aard en de graad van verwantschap tussen de verschillende categorieën van personen.

B.6. Het door de in het geding zijnde bepaling aangewende criterium is tevens pertinent om het door de wetgever nagestreefde doel te bereiken, gelet op de nauwere band tussen stiefouder en stiefkind.

Dat de band tussen stiefouder en stiefkind verschilt van die tussen de verwanten in de zijlijn andere dan broers en zusters voor wie geen huwelijksbeletsel geldt, blijkt nog uit het feit dat tussen aanverwanten in de rechte lijn een onderhoudsplicht bestaat, ondanks de afwezigheid van een afstammingsband. Zo rust op de stiefouder een onderhoudsplicht ten aanzien van zijn stiefkind(eren) na het overlijden van zijn echtgenoot (artikel 203, § 2, van het Burgerlijk Wetboek). Ook tussen andere aanverwanten in de rechte lijn bestaat een onderhoudsplicht, die in sommige gevallen blijft voortbestaan na het overlijden van de persoon die de aanverwantschap heeft doen ontstaan (artikel 206 van het Burgerlijk Wetboek) B.7. Door het absolute karakter ervan heeft de maatregel echter onevenredige gevolgen, in zoverre hij, in alle gevallen, een stiefouder en een stiefkind verbiedt te huwen na het overlijden van de echtgenoot die de band van aanverwantschap tot stand heeft gebracht.

De prejudiciële vragen dienen in die mate bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre artikel 161 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 163 en 164 van hetzelfde Wetboek, het huwelijk tussen een stiefouder en een stiefkind na het overlijden van de echtgenoot die de band van aanverwantschap tot stand heeft gebracht, op absolute wijze verbiedt, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2006.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^