Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 december 2006

Uittreksel uit arrest nr. 171/2006 van 21 november 2006 Rolnummer 3816 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 33 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse b Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006203898
pub.
11/12/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 171/2006 van 21 november 2006 Rolnummer 3816 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 33 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, ingesteld door de VZW « Association francophone d'Institutions de Santé ».

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 november 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 november 2005, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 33 van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 mei 2005, tweede editie), door de VZW « Association francophone d'Institutions de Santé », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Sint-Jansstraat 32. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. Artikel 140 van de op 7 augustus 1987 gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, zoals het werd gewijzigd bij artikel 36 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, bij artikel 29 van de wet van 6 augustus 1993 houdende sociale en diverse bepalingen en bij artikel 112 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, bepaalde : « § 1. De centraal geïnde honoraria worden aangewend voor : 1° de betaling van de bedragen die aan de ziekenhuisgeneesheren verschuldigd zijn, overeenkomstig de regeling die krachtens artikel 131 op hen toepasselijk is;2° de dekking van de inningskosten van de honoraria, overeenkomstig het reglement van de dienst;3° de dekking van de kosten veroorzaakt door de medische prestaties die niet door het budget worden vergoed;4° de verwezenlijking van de maatregelen om de medische activiteit in het ziekenhuis in stand te houden of te bevorderen. Onverminderd de toepassing van de artikelen 125 tot en met 129 geschiedt de aanwending van de honoraria, voor de ziekenhuisgeneesheren die niet vergoed worden volgens artikel 132, § 1, 4° of 5°, overeenkomstig de hierna volgende paragrafen. § 2. Vooraleer de verschuldigde bedragen aan de ziekenhuisgeneesheren te betalen, past de inningsdienst ter dekking van zijn inningskosten op elk bedrag een inhouding toe ten belope van de kosten die overeenkomstig het reglement van de dienst zijn gemaakt, met een maximum van 6 pct. § 3. De inningsdienst past daarenboven op de geïnde bedragen, ter dekking van alle kosten van het ziekenhuis veroorzaakt door de medische prestaties die niet door het budget worden vergoed, inhoudingen toe die in percenten kunnen worden uitgedrukt en worden vastgesteld op grond van tarieven bepaald in onderlinge overeenstemming tussen de beheerder en de Medische Raad.

De Koning kan een opsomming geven van de kosten waarmede wordt rekening gehouden voor de vaststelling van de hierboven bedoelde tarieven. Hij kan eveneens normen stellen voor de evaluatie en de aanrekening van de kosten. § 4. Over de inhoudingen die in percenten kunnen worden uitgedrukt en de aanwending ervan met toepassing van § 1, 4°, wordt beslist in onderlinge overeenstemming tussen de Medische Raad en de beheerder. § 5. De overeenstemming tussen de beheerder en de Medische Raad, als bedoeld in §§ 3 en 4, is bindend voor de betrokken ziekenhuisgeneesheren, niettegenstaande elk andersluidend beding in de individuele overeenkomsten en benoemingsakten bedoeld in artikel 131 ».

B.1.2. Artikel 33 van de wet van 27 april 2005 « betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid » - dat de aangevochten bepaling is - voegt aan dat artikel 140 een paragraaf 6 toe, die luidt als volgt : « § 6. Aan de in §§ 3 en 4 bedoelde overeenstemming tussen de beheerder en de medische raad kunnen slechts wijzigingen worden aangebracht voorzover deze niet tot gevolg hebben dat het totale jaarlijkse bedrag van de door het ziekenhuis verrichte inhoudingen bedoeld in §§ 3 en 4, het totale bedrag van bedoelde inhoudingen van 1 januari 2004 tot 31 december 2004 overschrijden.

In afwijking van het eerste lid, wordt het bedoelde maximumbedrag aangepast in verhouding tot de wijziging van het totaal jaarlijks bedrag van de centraal geïnde honoraria ten aanzien van dit totale bedrag dat centraal werd geïnd in hoger vermelde referentieperiode.

Deze paragraaf is niet van toepassing indien wordt voldaan aan één van de volgende gevallen : 1° in het geval de in §§ 3 en 4 bedoelde overeenstemming wordt goedgekeurd door alle leden van de medische raad;2° voorzover de verhoging van de inhoudingen uitsluitend bestemd is voor infrastructuurwerken die een verbetering betekenen voor de werking van het ziekenhuis of voor de artsen en het verpleegkundig personeel van het ziekenhuis;3° voorzover de verhoging van de inhoudingen uitsluitend bestemd is voor het financieren van een herstelplan van een openbaar ziekenhuis, zoals opgelegd door de voogdij-overheid;4° voor zover de verhoging van de inhoudingen veroorzaakt is door structurele hervormingen, zoals een fusie, associatie of groepering ». Artikel 57, § 3, van de wet van 27 april 2005 bepaalt : « Artikel 33 treedt in werking op 1 juli 2005 en treedt buiten werking op 30 juni 2006 ».

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partij B.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.3. Volgens artikel 4 van de « nieuwe statuten » van de verzoekende partij, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2005, heeft de verzoekende vereniging tot doel : « a) een op solidariteit berustend gezondheidsbeleid, de gelijke toegang tot de gezondheidszorg, de zorgverstrekking binnen multidisciplinaire teams en de verantwoordelijkheid van de zorgverstrekkers te vrijwaren en te bevorderen, in het raam van de sociale zekerheid. Hiertoe bevordert de vereniging alle collectieve of individuele initiatieven dankzij welke die fundamentele doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt; b) de hergroepering van de inrichtingen en diensten voor geneeskundige verzorging - zowel in ziekenhuizen als buiten ziekenhuizen - van de niet-confessionele niet-winstgevende private sector en van de openbare sector, met het oog op de vrijwaring en de bevordering ervan;c) haar leden te vertegenwoordigen en te verdedigen bij de internationale, federale, communautaire, regionale en lokale overheden die bevoegd zijn inzake volksgezondheid, alsmede in het raam van de organen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering en van de collectieve arbeidsbetrekkingen;d) onder haar leden de wederzijdse coördinatie van hun acties te garanderen;e) samen te werken en informatie uit te wisselen met de ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen en meer in het bijzonder met diegene die de doelstellingen van de vereniging delen, zoals bedoeld in punt a) en b) van dit artikel;f) wetenschappelijke activiteiten te organiseren ten voordele van haar leden en socio-culturele activiteiten aan te moedigen die ertoe strekken de doelstellingen van de vereniging te verwezenlijken door : - het voorstellen van opleidingsprogramma's; - het publiceren van publicaties inzake vorming en onderwijs; - het organiseren van cursussen teneinde het personeel op te leiden dat noodzakelijk is om die socio-culturele doelstellingen te verwezenlijken ».

B.4. De verzoekende partij doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van de bestreden bepaling in zoverre zij van dien aard is dat zij afbreuk doet aan de doelstellingen beschreven in punt b) van artikel 4 van haar statuten.

B.5. De omstandigheid dat de bestreden bepaling heeft opgehouden van kracht te zijn op 30 juni 2006 doet niet het belang van de verzoekende partij verdwijnen, aangezien de bestreden bepaling vóór die datum de situatie regelde van de inrichtingen en diensten die de verzoekende partij groepeerde.

B.6. Het beroep is ontvankelijk.

Ten gronde Wat betreft het eerste onderdeel van het eerste middel B.7. Het eerste onderdeel van het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 16, 22, 23 en 27, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11, van de Grondwet.

B.8.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».

B.8.2. De bestreden bepaling beperkt de mogelijkheid voor de ziekenhuisbeheerder en de Medische Raad van een ziekenhuis om in onderlinge overeenstemming te beslissen tot het verhogen van het bedrag van bepaalde inhoudingen die door het ziekenhuis worden verricht op de honoraria die centraal worden geïnd, als tegenprestatie voor de medische prestaties van de ziekenhuisgeneesheren die van het ziekenhuis een « vergoeding per prestatie » ontvangen (artikel 132, § 1, 1°, van de wet van 7 augustus 1987), of die een « vergoeding gegrond op de verdeling van een ' pool ' van vergoedingen per prestatie die voor het gehele ziekenhuis of per dienst wordt gevormd » ontvangen (artikel 132, § 1, 2°, van dezelfde wet) of die een « vergoeding bestaande uit een contractueel of statutair bepaald percentage van de vergoeding per prestatie of van een ' pool ' van vergoeding per prestatie » (artikel 132, § 1, 3°, van dezelfde wet) ontvangen.

De centrale inning van die honoraria doet geen afbreuk aan de rechten van die geneesheren op de aldus geïnde honoraria.

B.8.3. De bestreden bepaling heeft geen betrekking op goederen die als zodanig tot de eigendom van een ziekenhuis zouden behoren.

B.9.1. Uit de uiteenzettingen in het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partij de schending aanklaagt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de vrijheid van handel en nijverheid die wordt erkend in artikel 7 van het decreet d' Allarde van 2-17 maart 1791.

B.9.2. De vrijheid van handel en nijverheid kan niet worden opgevat als een absolute vrijheid. Zij belet niet dat de wet de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt. Zij zou enkel worden geschonden wanneer zij zonder enige noodzaak en op een wijze die kennelijk onevenredig is met het nagestreefde doel zou worden beperkt.

B.9.3. De bestreden bepaling maakt deel uit van een geheel van maatregelen die ertoe strekken de uitgaven in de gezondheidszorg te beperken (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1627/001, p. 8). Het bij die bepaling ingevoerde moratorium « kadert in de globale doelstelling waarvan de bedoeling is geneesheren-specialisten aan te zetten om een grotere activiteit uit te oefenen binnen de zorginstellingen ». Het gaat om een soepele maatregel waarbij rekening wordt gehouden met specifieke situaties, vermits het erbij vastgestelde maximum « het ' globaal ' bedrag der inhoudingen » betreft, zodat de maatregel « interne verschuivingen, bijvoorbeeld tussen de verschillende specialismen » niet verhindert (ibid., pp. 23-24).

Die maatregel heeft ook tot doel « te voorkomen dat niettegenstaande de huidige herfinanciering, bepaalde ziekenhuizen in hun sector nog meer druk uitoefenen ». Het verbod om de inkomsten van de ziekenhuizen afkomstig uit de honoraria van de geneesheren te verhogen, is een van de twee voorwaarden waarvan de overheid de herfinanciering van de ziekenhuizen heeft afhankelijk gemaakt (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1627/005, pp. 41-42; Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 1122-3, p. 5). Daaruit volgt dat de bestreden bepaling, voor zover ze het financieel beheer van de ziekenhuizen regelt, niet zonder redelijke verantwoording is.

B.10. Uit de uiteenzettingen in het verzoekschrift blijkt eveneens dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van de bestreden bepaling met de artikelen 23, eerste, tweede en derde lid, 1°, en 27 van de Grondwet.

B.11.1. Artikel 23, eerste, tweede en derde lid, 1°, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; [...] ».

B.11.2. De verzoekende partij toont niet aan waarin het recht op arbeid en op vrije keuze van beroepsarbeid, voor zover ziekenhuizen zich hierop al zouden kunnen beroepen, zou zijn geschonden.

B.12.1. Artikel 27 van de Grondwet bepaalt : « De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen ».

Die bepaling heeft tot doel de oprichting van private verenigingen en de deelname aan hun activiteiten te waarborgen.

B.12.2. De bestreden bepaling verhindert een ziekenhuis niet om deel te nemen aan de oprichting van een nieuwe vereniging of om tot een bestaande vereniging toe te treden wat artikel 140, § 6, derde lid, 4°, van de wet van 7 augustus 1987 bevestigt. Zij regelt evenmin de wijze van oprichting en werking van dergelijke verenigingen.

Die bepaling kan bijgevolg de vrijheid van vereniging van een ziekenhuis niet raken.

B.13. Het onderzoek of de bestreden bepaling bestaanbaar is met de artikelen 23, eerste, tweede en derde lid, 1°, en 27, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11, van de Grondwet leidt niet tot een andere conclusie.

B.14. Het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

Wat betreft het tweede onderdeel van het eerste middel B.15. Uit de uiteenzettingen in het verzoekschrift blijkt dat het tweede onderdeel van het eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 23, eerste, tweede en derde lid, 2°, van de Grondwet, in zoverre het betrekking heeft op het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en geneeskundige bijstand.

B.16.1. Artikel 23, eerste, tweede en derde lid, 2°, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; [...] ».

B.16.2. De bestreden bepaling beperkt de verhoging van het bedrag van de inhoudingen op de honoraria van de ziekenhuisgeneesheren, inhoudingen die bestemd zijn om bepaalde kosten te dekken ingevolge medische prestaties of om maatregelen te financieren die de medische activiteit van het ziekenhuis kunnen handhaven of bevorderen.

Die beperking heeft enkel betrekking op de inhoudingen op de honoraria van drie van de vijf categorieën van ziekenhuisgeneesheren die in artikel 132, § 1, van de wet van 7 augustus 1987 worden onderscheiden.

Bovendien kan ze worden overschreden indien de beheerder het akkoord krijgt van alle leden van de Medische Raad (artikel 140, § 6, derde lid, 1°, van dezelfde wet), een orgaan van het ziekenhuis dat onder het toezicht van de vergadering van de geneesheren de ziekenhuisgeneesheren vertegenwoordigt en waarvan de taken worden gedefinieerd met verwijzing naar de zorg om voor de patiënten van het ziekenhuis een in optimale voorwaarden verstrekte geneeskundige verzorging te garanderen (artikelen 121 en 123 tot 125, eerste lid, van dezelfde wet).

De inhoudingen waarvan de verhoging in principe is beperkt, kunnen echter worden verhoogd teneinde infrastructuurwerken te financieren die de werking van het ziekenhuis of de situatie van de geneesheren en het verpleegkundig personeel van het ziekenhuis kunnen verbeteren (artikel 140, § 6, derde lid, 2°, van dezelfde wet), teneinde een herstelplan van een openbaar ziekenhuis, zoals opgelegd door de toezichthoudende overheid, te financieren (artikel 140, § 6, derde lid, 3°) of teneinde rekening te houden met structurele hervormingen, zoals een fusie, associatie of groepering (artikel 140, § 6, derde lid, 4°).

Uit wat voorafgaat blijkt dat het niet is aangetoond dat de bestreden bepaling de activiteit van de ziekenhuizen op dusdanige wijze kan raken dat daardoor indirect afbreuk zou worden gedaan aan het recht van eenieder op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en geneeskundige bijstand.

B.16.3. Het tweede onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

Wat betreft het derde onderdeel van het eerste middel B.17.1. Uit de uiteenzettingen in het verzoekschrift blijkt dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van de bestreden bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij geen verschil maakt onder de ziekenhuizen, naargelang de inhoud van de akkoorden en overeenkomsten die er worden afgesloten.

B.17.2. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie verzetten er zich tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

B.17.3. De uiteenzettingen van het middel maken het het Hof niet mogelijk op duidelijke wijze die categorieën af te bakenen. Het staat niet aan het Hof een identieke behandeling te onderzoeken waarbij het zelf de beide categorieën waarmee rekening dient te worden gehouden, zou moeten omschrijven.

B.17.4. Het derde onderdeel van het eerste middel is onontvankelijk.

Wat betreft het tweede middel B.18. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het twee verschillen in behandeling aanklaagt : enerzijds, het verschil in behandeling tussen de ziekenhuisgeneesheren en de andere personeelsleden van het ziekenhuis; anderzijds, het verschil in behandeling tussen de ziekenhuizen die worden beheerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon en de andere privaatrechtelijke verenigingen.

B.19. De ziekenhuisgeneesheren en de andere personeelsleden van het ziekenhuis zijn niet voldoende vergelijkbaar ten aanzien van de betrokken maatregel.

De Medische Raad vertegenwoordigt immers niet die andere personeelsleden. De regels in verband met de aanwending van de honoraria hebben enkel betrekking op de ziekenhuisgeneesheren. De bestreden bepaling wijzigt het geldelijk statuut van de ziekenhuisgeneesheer.

B.20. De ziekenhuizen die worden beheerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon en de andere privaatrechtelijke verenigingen zijn niet voldoende vergelijkbaar ten aanzien van een wetsbepaling die het geldelijk statuut van de ziekenhuisgeneesheer wijzigt.

B.21. Het tweede middel is niet gegrond.

Wat betreft het derde middel B.22.1. Uit de uiteenzettingen in het verzoekschrift blijkt dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van de bestreden bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre ze de ziekenhuizen die in hun medische staf uitsluitend of voornamelijk statutaire geneesheren tellen, enerzijds, en de ziekenhuizen die in hun medische staf uitsluitend of voornamelijk « zelfstandige » geneesheren tellen, anderzijds, op dezelfde wijze behandelt.

B.22.2. De bestreden bepaling gaat, zoals is opgemerkt in B.9.3, uit van de wil om « de geneesheren-specialisten aan te zetten om een grotere activiteit uit te oefenen binnen de zorginstellingen ».

Zij wijzigt een bijzonder aspect van het geldelijk statuut van de ziekenhuisgeneesheer dat van toepassing is op alle ziekenhuizen, ongeacht de aard van de rechtsverhouding die zij met hun geneesheren hebben.

Daaruit volgt dat de beide voormelde categorieën van ziekenhuizen niet fundamenteel verschillend zijn ten aanzien van de bestreden maatregel.

B.22.3. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 november 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^