gepubliceerd op 29 september 2006
Uittreksel uit arrest nr. 137/2006 van 14 september 2006 Rolnummer 3764 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 52, 54, 55, 87 en 138 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economisc Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 137/2006 van 14 september 2006 Rolnummer 3764 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 52, 54, 55, 87 en 138 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging, ingesteld door de VZW Inter-Environnement Wallonie.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 31 augustus 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 september 2005, heeft de VZW Inter-Environnement Wallonie, met maatschappelijke zetel te 5000 Namen, boulevard du Nord 6, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 52, 54, 55, 87 en 138 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 maart 2005).
De Waalse Regering heeft een memorie ingediend, de verzoekende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en de Waalse Regering heeft ook een memorie van wederantwoord ingediend.
Bij beschikking van 1 maart 2006 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 22 maart 2006 na de verzoekende partij te hebben verzocht zich in een uiterlijk op 17 maart 2006 in te dienen aanvullende memorie - waarvan zij binnen dezelfde termijn een afschrift aan de andere partij dient over te zenden - nader te verklaren over de weerslag, op haar beroep, van de wijziging van artikel 127, § 3, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, bij artikel 5 van het decreet van 27 oktober 2005 tot wijziging van de artikelen 6, 21, 110bis en 127 van dat Wetboek. (...) II. In rechte (...) Wat betreft het verzoek tot gedeeltelijke afstand en de draagwijdte van het beroep B.1. Bij ter post aangetekende brieven van 20 september 2005 en 26 oktober 2005, heeft de verzoekende vereniging het Hof ervan in kennis gesteld dat zij afstand doet van haar beroep in zoverre het betrekking had op de artikelen 52 en 54, alsook op artikel 138 van het programmadecreet van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging.
B.2. Niets belet dat het Hof de afstand toewijst. Het Hof onderzoekt dan ook het beroep alleen in zoverre het de artikelen 55 en 87 van het voormelde programmadecreet beoogt.
Wat betreft de wijzigingen die aan het W.W.R.O.S.P. werden aangebracht bij het programmadecreet van 3 februari 2005 B.3. Met de invoeging, in het voormelde programmadecreet van 3 februari 2005, van een hoofdstuk dat gewijd is aan de wijzigingen van het W.W.R.O.S.P., heeft het Waalse Gewest volgens de parlementaire voorbereiding over het algemeen « een einde willen maken aan de administratieve belemmeringen voor het scheppen van nieuwe activiteiten ». De doelstellingen die door de Minister van Territoriale Ontwikkeling zijn toegelicht, zijn als volgt bepaald : « het W.W.R.O.S.P. vernieuwen », « de ontwikkeling van het landschap beheersen », « de instrumenten voor het ontwerpen van de inrichting vereenvoudigen », « de procedures voor de aanleg van grote infrastructuur versnellen », « bebouwingsgebieden waarvan de bestemming thans niet vaststaat, ter beschikking stellen », « de procedures voor toekenning van de vergunningen versnellen », « de rechtszekerheid waarborgen », « de zwakke functies beschermen », « de inspraak van de burgers bevorderen », en, ten slotte, de beroepsinstantie in staat stellen om « de beroepen op proactieve wijze aan te pakken » (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 74-1, Ontwerp van programmadecreet, Memorie van toelichting, p. 1, en nr. 74-45, Verslag, pp. 13-15).
Wat het aangevochten artikel 55 betreft B.4.1. Vóór de wijziging ervan bij artikel 55 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging, bepaalde artikel 34 van het W.W.R.O.S.P. : « De gebieden met een industrieel karakter, waarvan de bestemming nog niet vaststaat, zijn bestemd voor de activiteiten bedoeld in artikel 30, tweede lid, of in artikel 31.
Bedoeld gebied bevat een afzonderingsoppervlakte of -marge.
De exploitant of het bewakingspersoneel mogen er gehuisvest worden wanneer de veiligheid of de goede werking van het bedrijf het vereist.
De woning maakt noodzakelijk deel uit van de exploitatie.
De inrichting van een gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, is onderworpen aan een gemeentelijk plan van aanleg voor het hele gebied.
Bij ontstentenis kan het gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, niet worden ingericht ».
B.4.2. Het aangevochten artikel 55 van het voormelde programmadecreet van 3 februari 2005 vervangt artikel 34 van het W.W.R.O.S.P. door de volgende bepaling : « De gebieden met een industrieel karakter, waarvan de bestemming nog niet vaststaat, zijn bestemd voor de activiteiten bedoeld in artikel 30 en artikel 31, met uitzondering van de agro-economische buurtactiviteiten en de groothandelsdistributie.
Bedoeld gebied bevat een afzonderingsoppervlakte of -marge.
De exploitant of het bewakingspersoneel mogen er gehuisvest worden wanneer de veiligheid of de goede werking van het bedrijf het vereist.
De woning maakt noodzakelijk deel uit van de exploitatie.
De inrichting van een gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, wordt bepaald in functie van de ligging van het gebied, de buurt, de kosten en behoeften van de betrokken regio, de bestaande vervoerinfrastructuren, met het oog op het ontwikkelen van de multimodale mogelijkheden, alsmede de synergieën met aangrenzende gebieden ».
B.4.3. Die bepaling werd in de memorie van toelichting als volgt verantwoord : « Er wordt voorgesteld om, via een decreet, de gebieden met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, om te zetten in gebieden voor gemengde bedrijfsruimten en gebieden voor bedrijfsruimten met een industrieel karakter. Afhankelijk van de ligging ervan en de buurt, zal overigens elk gebied een gemengd karakter kunnen hebben en kunnen worden onderverdeeld in ' subzones ', en op die manier kunnen worden ontsloten voor industriële en ambachtelijke activiteiten. In ieder geval kunnen agro-economische buurtactiviteiten en groothandelsdistributie er niet worden toegestaan.
De keuze voor de ene of de andere optie vervat in artikel 30 van het Wetboek zal definitief worden gemaakt door de economische actor wanneer hij zijn aanvraag indient met betrekking tot de oprichting van de infrastructuur die verbonden is aan de inrichting van het gebied zelf. Zijn keuze zal worden bepaald op grond van de ligging van het gebied, de buurt, de kosten en behoeften voor de betrokken regio, de bestaande vervoersinfrastructuur, met het oog op het ontwikkelen van de multimodale mogelijkheden, alsmede de synergieën met aangrenzende gebieden.
Dankzij die maatregel zullen ruimten met een bebouwingsbestemming kunnen worden vrijgemaakt voor het ontwikkelen van de activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen, en zelfs voor de vestiging van performante industriecentra die werkgelegenheid scheppen, maar zal eveneens de strategische positionering van het Waalse Gewest binnen de Europese Unie kunnen worden gewaarborgd, en dat met inachtneming van het beginsel van een zuinig gebruik van de bodem, en van bescherming van de zwakke functie die kenmerkend is, inzake ruimtelijke ordening, voor het geheel van de gebieden die niet mogen worden bebouwd » (Parl.
St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 74-1, p. 28).
B.5. De verzoekende partij bekritiseert de bestreden decreetsbepaling in die zin dat zij het gemeentelijk plan van aanleg (G.P.A.) afschaft als instrument voor de inrichting van het gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat (ZADI), en geen enkel vergelijkbaar document in de plaats stelt. Die afschaffing en dat verzuim zouden een achteruitgang vormen op het gebied van de procedurele waarborgen en zouden aldus de standstill -verplichting inzake het recht op een gezond leefmilieu schenden, zoals het is gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet. Bovendien zouden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet eveneens zijn geschonden in zoverre de omwonenden van een ZADI niet over een normatieve en reglementaire inrichting van dat gebied zouden beschikken, noch enige milieubeoordeling zouden kunnen verkrijgen van de programmeringsmaatregelen van het vermelde gebied, noch, ten slotte, enige inspraak bij het bepalen van de inrichting van dat gebied zouden hebben.
B.6. Uit het aangevochten artikel 55 van het programmadecreet volgt dat, in tegenstelling tot de benaming ervan, de inrichting van het gebied « waarvan de bestemming nog niet vaststaat », niet meer wordt uitgesteld : de inrichting van het gebied is immers niet langer onderworpen, zoals artikel 34 van het W.W.R.O.S.P. bepaalde vóór de wijziging ervan bij artikel 55 van het aangevochten decreet, aan de goedkeuring van een gemeentelijk plan van aanleg of van een gelijkwaardig document. Overigens wordt de bestemming van dat gebied dat, net zoals in de periode vóór die wijziging, bestemd blijft voor bebouwing van economische aard, uitgebreid tot alle economische activiteiten, waaronder niet alleen industriële activiteiten, maar ook ambachten, diensten, distributie, onderzoek, niettemin met uitzondering van de agro-economische buurtactiviteiten en de groothandelsdistributie.
B.7.1. Artikel 23 van de Grondwet impliceert inzake de bescherming van het leefmilieu een standstill -verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat geboden wordt door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.
Onderzocht moet worden of de afschaffing van het gemeentelijk plan van aanleg als voorafgaande voorwaarde voor de inrichting van de betrokken gebieden en de mogelijkheid om de ZADI's uit te breiden tot andere economische activiteiten dan industriële activiteiten, zonder dat een voorafgaande milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden over de inrichting van deze gebieden in hun geheel en zonder dat daaromtrent enig openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, afbreuk doen aan artikel 23 van de Grondwet, rekening houdend met de artikelen 3 tot 6 van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, en met de artikelen 7 en 8 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat op 25 juni 1998 te Aarhus werd ondertekend en door België op 21 januari 2003 is geratificeerd.
B.7.2. De voormelde richtlijn 2001/42/EG betreft de milieubeoordeling van plannen en programma's die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben. Luidens artikel 3, lid 2, onder a), van die richtlijn moeten alle plannen en programma's die voorbereid worden met betrekking tot ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader kunnen vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen bedoeld in bijlagen I en II bij de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, onderworpen worden aan een milieubeoordeling overeenkomstig de eisen van de eerstvermelde richtlijn. Gelet op de economische bestemming van de bedoelde gebieden, is het geenszins uitgesloten dat in die gebieden projecten zullen worden gerealiseerd als bedoeld in de bijlagen I of II van richtlijn 85/337/EEG en dat bijgevolg de inrichting van dergelijke gebieden onderworpen is aan het in acht nemen van de voorschriften van richtlijn 2001/42/EG. Richtlijn 2001/42/EG stelt de minimumeisen vast waaraan bedoelde milieubeoordeling moet beantwoorden. De milieubeoordeling moet worden uitgevoerd tijdens de voorbereiding en vóór de vaststelling van het desbetreffende plan of programma (artikel 4, lid 1). De beoordeling omvat de opstelling van een milieurapport dat ten minste aan de eisen van artikel 5 moet beantwoorden, de raadpleging van de bevoegde milieu-instanties en het publiek over het ontwerp-plan of ontwerp-programma en het milieurapport (artikel 6) en de verplichting om rekening te houden met het milieurapport en de resultaten van de raadpleging bij de vaststelling van het plan of programma (artikel 8).
Artikel 7 van het Verdrag van Aarhus legt de verplichting op om « de voorbereiding van plannen en programma's betrekking hebbende op het milieu » te onderwerpen aan een inspraakprocedure waarvan het bepaalde modaliteiten vastlegt. Meer bepaald dienen passende praktische en/of andere voorzieningen voor inspraak voor het publiek te worden getroffen, binnen een transparant en eerlijk kader, na het publiek de benodigde informatie te hebben verstrekt.
B.7.3. Onder de vroegere wetgeving was de inrichting van een gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, onderworpen aan een gemeentelijk plan van aanleg voor het hele gebied.
Dergelijk gemeentelijk plan van aanleg, ook al nam het de vorm aan van een vereenvoudigd gemeentelijk plan van aanleg (artikel 49, tweede lid, van het W.W.R.O.S.P.), was onderworpen aan de milieueffectbeoordeling overeenkomstig de eisen van de artikelen 50 tot 53 van het W.W.R.O.S.P., met inbegrip van de noodzaak beroep te doen op een erkende ontwerper, de verplichting advies in te winnen van gespecialiseerde instanties, de tussenkomst van de gemeenteraad en de verplichting tot het organiseren van een openbaar onderzoek. Bij ontstentenis van een dergelijk gemeentelijk plan van aanleg, tot stand gekomen met inachtneming van voormelde waarborgen, kon het gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, niet worden ingericht.
De waarborgen die de bestreden bepaling daarvoor in de plaats stelt, meer bepaald de motiveringsplicht in het licht van de elementen vermeld in het vierde lid van de bestreden bepaling, kunnen het wegvallen van de inhoudelijke en procedurele waarborgen die verbonden zijn aan de opmaak van een gemeentelijk plan van aanleg niet compenseren.
Bijgevolg worden de omwonenden van dergelijke gebieden geconfronteerd met een aanzienlijke achteruitgang van het door de vroegere wetgeving geboden beschermingsniveau, die, op grond van de voormelde Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijke bepalingen, niet kan worden verantwoord door de aan de bestreden bepaling ten grondslag liggende redenen van algemeen belang.
B.8. Het middel is gegrond in zoverre het bestreden artikel 55 niet voorziet in een procedure van milieueffectbeoordeling die beantwoordt aan de eisen van de voormelde richtlijn 2001/42/EG en van artikel 7 van het voormelde Verdrag van Aarhus.
B.9. Teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen, dienen met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de gevolgen van de vernietigde bepaling te worden gehandhaafd zoals aangegeven in het dictum.
Wat het aangevochten artikel 87 betreft B.10.1. Op het ogenblik van het instellen van het beroep, bepaalde artikel 127 van het W.W.R.O.S.P., zoals het was gewijzigd bij artikel 87 van het aangevochten programmadecreet, het volgende : « § 1. In afwijking van de artikelen 84 en 89 wordt de vergunning afgegeven door de Regering of de gemachtigd ambtenaar : 1° wanneer ze wordt aangevraagd door een publiekrechtelijk persoon;2° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken van algemeen nut;3° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken die zich uitstrekken op het grondgebied van meerdere gemeenten;4° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken gelegen in het gebied bedoeld in artikel 28;5° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in de artikelen 168, § 1, eerste lid, en 182;6° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in artikel 1, 5°, van het decreet betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid. De Regering bepaalt : 1° de lijst van de publiekrechtelijke personen bedoeld in deze paragraaf;2° de lijst van de handelingen en werken van algemeen nut bedoeld in deze paragraaf;3° de lijst van de handelingen en werken van algemeen nut waarvoor er geen machtiging gegeven wordt. [...] § 3. Indien het handelingen en werken betreft bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, 2°, 4° en 5°, kan de vergunning toegekend worden op grond van artikel 110 of bij afwijking van een gemeentelijk plan van aanleg, een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of een rooiplan ».
B.10.2. Sedert de indiening van het beroep werd het voormelde artikel 127, § 3, van het W.W.R.O.S.P. vervangen bij artikel 5, derde lid, van het decreet van 27 oktober 2005 tot wijziging van de artikelen 6, 21, 110bis en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. Het luidt voortaan als volgt : « Op voorwaarde dat de aanvraag vooraf wordt onderworpen aan de door de Regering bepaalde bijzondere maatregelen van openbaarmaking, alsmede aan de in artikel 4, eerste lid, 3°, bedoelde raadpleging, wanneer het gaat om handelingen en werken bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, 2°, 4°, 5° en 7° waarvan hun vestiging de krachtlijnen van het landschap ofwel eerbiedigt ofwel structuur of eenheid verleent, kan de vergunning toegekend worden bij afwijking van een gewestplan, een gemeentelijk plan van aanleg, een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of een rooiplan ».
B.10.3. Overigens wordt artikel 110 van het W.W.R.O.S.P. opgeheven bij artikel 3 van hetzelfde decreet van 27 oktober 2005.
B.10.4. Het Hof onderzoekt artikel 127 van het W.W.R.O.S.P. zoals het werd gewijzigd bij artikel 87 van het programmadecreet en zoals het werd toegepast vóór de nieuwe wijziging ervan door artikel 5, derde lid, van het voormelde decreet van 27 oktober 2005.
B.11. Artikel 87 van het bestreden decreet werd als volgt verantwoord in de memorie van toelichting : « De ontwerptekst heeft eveneens een administratieve vereenvoudiging tot doel, in het voordeel van de vergunningen die voortvloeien uit of verbonden zijn aan het operationele optreden van de Regering op het gebied van ruimtelijke ordening. Zo wordt het begrip ' overheidsvergunning ' uitgebreid tot alle geplande handelingen en werken, hetzij in de door de Regering erkende omtrek voor de gebieden voor bedrijfsruimten in de zin van het decreet betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid, hetzij in de omtrek van gebieden met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat, hetzij in de omtrek van een afgedankte bedrijfsruimte, hetzij nog in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen van het gewestplan.
De ontwerptekst beoogt dat die omtrekken en gebieden, waarbinnen het Gewest aanzienlijke budgetten toestaat, deel kunnen uitmaken van een echt grondbeleid van de Regering door ze open te stellen voor projecten waaraan de specifieke procedure van de overheidsvergunning is verbonden, met inbegrip van de afwijkende mechanismen die daarvoor gelden » (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 74-1, pp. 10 en 108).
Het ontwerpartikel was het voorwerp van de volgende bespreking : « Artikel 127 regelt de bijzondere procedure voor uitreiking, door de Regering of de gemachtigde ambtenaar, van de vergunningen met betrekking tot openbare werken, of aangevraagd door publiekrechtelijke personen.
Er wordt voorgesteld het toepassingsgebied van artikel 127 uit te breiden tot de volgende gevallen : 1. wanneer handelingen en werken worden gepland in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen;2. wanneer het gaat om handelingen en werken gelegen in een afgedankte bedrijfsruimte waarvan de omtrek voorlopig werd vastgelegd, of in een site bestemd voor herontwikkeling wat betreft het landschap en het leefmilieu;3. wanneer het gaat om handelingen en werken met betrekking tot de inrichting van een zone voor bedrijfsruimten. Het ontwerp-dispositief vermeldt dat het de Regering toekomt het gewestelijke belang te erkennen van bepaalde handelingen en werken, in welk geval geen machtiging wordt verleend aan de gemachtigde ambtenaar.
Het ontwerpartikel geeft gevolg aan het advies van de Raad van State in zoverre het artikel 110 van het Wetboek toepasselijk maakt op de uitreiking van bepaalde vergunningen die in artikel 127 zijn gelijkgesteld met overheidsvergunningen » (ibid., pp. 32 en 126-127).
B.12. In een eerste onderdeel bekritiseert de verzoekende partij de voormelde bepaling omdat de drie nieuwe gevallen waarin de gemachtigde ambtenaar bevoegd is om een vergunning uit te reiken, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zouden schenden omdat die bevoegdheidstoewijzing niet op een objectieve en redelijke wijze wordt verantwoord. In een tweede onderdeel voert zij aan dat het nieuwe artikel 127, § 3, van het W.W.R.O.S.P., dat voortvloeit uit artikel 87 van het programmadecreet van 3 februari 2005, bepaalt dat, in twee gevallen die in het eerste onderdeel worden beoogd, de gemachtigde ambtenaar of de Regering de vergunning kan uitreiken, hetzij op grond van artikel 110 van het W.W.R.O.S.P., hetzij bij afwijking van een gemeentelijk plan van aanleg, van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of van een rooiplan. Het bestreden artikel zou eveneens afbreuk doen aan artikel 23 van de Grondwet.
B.13.1. Tot de wijziging ervan bij artikel 87 van het programmadecreet van 3 februari 2005, bestemde artikel 127 van het W.W.R.O.S.P. de bijzondere regeling van uitreiking van « overheidsvergunningen », die in een lichtere procedure voorziet waarbij de gemeenten een adviserende rol wordt toegekend en waarbij afwijkingen worden vergemakkelijkt, voor drie gevallen : dat van de door de Regering opgesomde vergunningen die worden aangevraagd door een publiekrechtelijk persoon, dat van handelingen en werken van algemeen nut, en dat van handelingen en werken die zich uitstrekken op het grondgebied van meerdere gemeenten. Het bestreden artikel 87 breidt het toepassingsgebied van die vergunningen uit tot drie nieuwe gevallen : dat van de handelingen en werken gelegen in een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen van het gewestplan, zoals bedoeld in artikel 28 van het W.W.R.O.S.P., dat van de handelingen en werken gelegen in de omtrek van gebieden voor bedrijfsruimten die moeten worden vernieuwd, zoals bedoeld in de artikelen 168, § 1, eerste lid, en 182 van het W.W.R.O.S.P., en ten slotte dat van de handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in artikel 1, 5°, van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid. In die drie gevallen kunnen de werken worden ondernomen en worden zij vaak ondernomen op initiatief van privé-personen. Bovendien breidt dezelfde bepaling het toepassingsgebied van de afwijkingen uit tot die waarin artikel 110 van het W.W.R.O.S.P. voorziet. Zij staat eveneens toe dat wordt afgeweken van de gemeentelijke documenten inzake ruimtelijke ordening (gemeentelijk plan van aanleg, gemeentelijke stedenbouwkundige verordening, rooiplan).
B.13.2. De dubbele uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 127 van het W.W.R.O.S.P. die wordt doorgevoerd bij het bestreden artikel 87 van het programmadecreet van 3 februari 2005 heeft, zoals erop is gewezen in B.11, een administratieve vereenvoudiging tot doel voor de vergunningen die voortvloeien uit of verbonden zijn aan het operationele optreden van de Regering op het vlak van ruimtelijke ordening. De aangevochten bepaling, die het voordeel van artikel 110 openstelt voor de vergunningsaanvragen die worden beoogd door het nieuwe artikel 127 van het W.W.R.O.S.P., kan niet worden geïnterpreteerd als een gevoelige achteruitgang wat de bescherming betreft van het recht op een gezond leefmilieu omdat, naar luid van artikel 110, de afwijkingen van de gebiedsindeling van het gewestplan reeds waren toegestaan voor « openbare gebouwen en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen ». De drie nieuwe gevallen die bij het bestreden artikel 87 zijn ingevoerd, lijken alle drie tot dat type van handelingen en werken te behoren. Daarbij komt nog dat artikel 110 van het W.W.R.O.S.P. eveneens werd gewijzigd en dat het aangeeft dat afwijkingen voor handelingen en werken toegelaten zijn op voorwaarde dat « hun vestiging de krachtlijnen van het landschap ofwel eerbiedigt ofwel structuur of eenheid verleent ». Doordat, ten slotte, artikel 114 van het W.W.R.O.S.P. van toepassing is op artikel 110, is het « uitzonderlijkerwijs » dat, overeenkomstig die bepaling, afwijkingen kunnen worden toegestaan door de Regering met betrekking tot de vestiging van dat type bouwwerken. Het komt de administratieve overheid toe haar beslissingen te motiveren door zich in elke vergunningsaanvraag te baseren op de objectieve elementen op grond waarvan de nieuwe afwijkingsvoorwaarde redelijk kan worden verantwoord.
Ten slotte zijn de drie nieuwe gevallen waarin afwijkingen worden toegestaan, redelijk verantwoord rekening houdend met de in B.11 vermelde doelstellingen van de decreetgever, en hebben zij betrekking op voldoende specifieke rechtssituaties om een andere regelgeving toe te staan dan die welke geldt voor de andere situaties waarin het W.W.R.O.S.P. voorziet.
B.14. In zoverre het artikel 87 beoogt, kan het middel niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 55 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling ten aanzien van de met toepassing van die bepaling uitgereikte vergunningen welke uitvoering hebben gekregen vóór de datum van bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad ; - verwerpt het beroep voor het overige.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 september 2006.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.