Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 mei 2006

Uittreksel uit arrest nr. 69/2006 van 3 mei 2006 Rolnummers 3927 en 3933 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 2 van de wet van 19 september 2005 tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, in Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggeve(...)

bron
arbitragehof
numac
2006201589
pub.
15/05/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 69/2006 van 3 mei 2006 Rolnummers 3927 en 3933 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 2 van de wet van 19 september 2005 tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, ingesteld door L. Lamine en B. Weemaes.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggevers E. Derycke en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 17 februari 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 februari 2006, heeft L.Lamine, wonende te 3110 Rotselaar, Steenweg op Wezemaal 90, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2 van de wet van 19 september 2005 « tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 november 2005). b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 maart 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 6 maart 2006, heeft B.Weemaes, wonende te 1740 Sint-Katharina-Lombeek, Meersstraat 43A, beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde norm.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3927 en 3933 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

Op 8 maart 2006 hebben de rechters-verslaggevers E. Derycke en R. Henneuse, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij vastgesteld wordt dat de beroepen tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk zijn. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 2 van de wet van 19 september 2005 « tot regeling van een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet » (wet tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wat betreft de bevoegdheid van de comités tot aankoop van onroerende goederen voor meergemeentezones), dat stelt : « Artikel 11, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt aangevuld als volgt : ' De politieraad is ook gemachtigd te onteigenen te algemenen nutte, zoals bedoeld in artikel 61, § 1, van de programmawet van 6 juli 1989. ' ».

Die bepaling werd tijdens de parlementaire voorbereiding toegelicht als volgt : « De politiehervorming begint in de praktijk te functioneren. Deze praktijkwerking brengt ook een aantal onvolkomenheden in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus aan het licht. Zo worden meergemeentezones, die gebouwen wensen aan te kopen of te verkopen, geconfronteerd met het gegeven dat de aankoopcomités niet willen optreden.

Dat is wel het geval voor de eengemeentezones. Voor deze gemeenten treedt het aankoopcomité op basis van de programmawet van 6 juli 1989 (artikel 61 en de daarin opgenomen onteigeningsbevoegdheid) wel op.

De argumentatie om niet op te treden voor de meergemeentezones is dat uit de wet van 7 december 1998 nergens kan afgeleid worden dat de meergemeentezones gerechtigd zijn om tot onteigening over te gaan en bijgevolg buiten het toepassingsgebied van het genoemde artikel 61 van de programmawet van 1989 vallen.

Naar onze mening is dat niet de bedoeling geweest van de wetgever. Dat kan afgeleid worden uit de lezing van artikel 11 van de wet van 7 december 1998. Dat artikel vermeldt evenwel niet uitdrukkelijk de onteigeningsbevoegdheid.

Daarenboven gaat het om een duidelijke discriminatie tussen enerzijds de eengemeentezones en de meergemeentezones. Dit voorstel wenst daar dan ook een mouw aan te passen.

Concreet stellen wij voor het hierboven aangehaalde artikel 11 van de wet van 7 december 1998 aan te vullen » (Parl. St., Senaat, B.Z. 2003, nr. 3-131/1, pp. 1 en 2).

B.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

B.3. De verzoekers zijn van oordeel dat iedereen die in België onroerende goederen bezit, belang zou hebben bij de vernietiging van de bestreden bepaling, vermits zij allen het voorwerp zouden kunnen uitmaken van een onteigening. Zij beroepen zich ook, zonder verdere uitleg, op het feit dat zij woonachtig zijn in een meergemeentepolitiezone.

B.4. Het Hof stelt vast dat dezelfde verzoekers reeds een beroep tot vernietiging hebben ingesteld tegen dezelfde bepaling en dat zij ter staving van hun belang in die zaken (zaken nrs. 3815 en 3833) soortgelijke argumenten hebben aangevoerd. Het Hof heeft in zijn arrest nr. 10/2006 van 18 januari 2006 het beroep tot vernietiging van de eerste verzoekende partij onontvankelijk verklaard op grond van de volgende overwegingen : « B.3. De verzoeker is van oordeel dat iedereen die in België onroerende goederen bezit, belang heeft bij de vernietiging van de bestreden bepaling. Bovendien meent hij dat hij doet blijken van een bijzonder belang, aangezien hij eigenaar is van een woning die gelegen is op het grondgebied van een meergemeentepolitiezone; aangezien die woning gelegen is in een buurt die, naar zijn oordeel, als een ' ideale locatie voor een gebouw voor een politiepost ' moet worden beschouwd; aangezien hij en zijn echtgenote conflicten hebben met het gemeentebestuur van de gemeente waar zij wonen en met de politie van de betrokken politiezone; aangezien hij als advocaat en als hoogleraar reeds meer dan vijftien jaar de in zijn verzoekschrift verdedigde stellingen heeft verdedigd; en aangezien hij werkend lid is van het ' Centrum voor Onteigeningsrecht '.

B.4. Het door de verzoeker aangevoerde belang verschilt niet van het belang dat iedere persoon erbij heeft dat de wettigheid in alle aangelegenheden in acht wordt genomen. De enkele hoedanigheid van eigenaar van een woning die gelegen is in een meergemeentepolitiezone volstaat te dezen niet om het rechtens vereiste belang op te leveren.

De verzoeker toont niet aan hoe hij rechtstreeks en ongunstig kan worden geraakt door een bepaling die zich ertoe beperkt de politieraden in algemene bewoordingen te machtigen tot onteigeningen ten algemenen nutte; de nadelen die hij bij de ontwikkeling van zijn middelen aanvoert, vloeien niet voort uit die bepaling, maar uit de wetten die bepalen op welke wijze een overheid kan overgaan tot een onteigening ten algemenen nutte.

De verzoeker kan evenmin een belang afleiden uit het feit dat hij als advocaat en als hoogleraar in het verleden juridische stellingen heeft verdedigd die betrekking zouden hebben op de bestreden norm, noch uit het lidmaatschap van een vereniging die als een ' de facto -vereniging van onteigenden ' zou moeten worden beschouwd.

B.5. Daaruit volgt dat het beroep kennelijk onontvankelijk is ».

In zijn arrest nr. 23/2006 van 15 februari 2006 heeft het Hof het beroep tot vernietiging tegen dezelfde bepaling ingesteld door de tweede verzoekende partij onontvankelijk verklaard op grond van dezelfde overwegingen.

B.5.1. Hetzelfde geldt in de thans voorliggende zaken. Het door de verzoekers aangevoerde belang verschilt niet van het belang dat iedere persoon erbij heeft dat de wettigheid in alle aangelegenheden in acht wordt genomen.

B.5.2. In zoverre de verzoekers zich beroepen op het feit dat zij in een meergemeentepolitiezone wonen, dient te worden vastgesteld dat dit te dezen niet volstaat om het rechtens vereiste belang op te leveren.

B.5.3. In zoverre de verzoekers zich beroepen op hun hoedanigheid van eigenaar van een onroerend goed, dient te worden vastgesteld dat de bestreden bepaling zich ertoe beperkt de politieraden in algemene bewoordingen te machtigen tot onteigeningen ten algemenen nutte. De nadelen die de verzoekers aanvoeren bij de uiteenzetting van hun middel, vloeien niet voort uit die bepaling, maar uit de wetten die bepalen op welke wijze een overheid kan overgaan tot een onteigening ten algemenen nutte.

B.6. Daaruit volgt dat de beroepen kennelijk onontvankelijk zijn.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart de beroepen tot vernietiging onontvankelijk.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 mei 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^