Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 januari 2006

Uittreksel uit arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 Rolnummer 3284 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 191, 14°, 15°, 15°quater en 15°quinquies, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskun Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200015
pub.
19/01/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 169/2005 van 23 november 2005 Rolnummer 3284 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 191, 14°, 15°, 15°quater en 15°quinquies, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 27 december 2004 in zake de c.v.b.a. Centrale Afdeling voor Fractionering van het Rode Kruis tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 januari 2005, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen [lees : de bepalingen van artikel] 191, 14°, 15°, 15°quater en 15°quinquies, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zoals van kracht voor het jaar 2003 en 2004, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat zij farmaceutische firma's die geneesmiddelen van humane oorsprong (meer bepaald uit uitsluitend bij Belgische onbetaalde donoren gecollecteerd en dus beperkt beschikbaar menselijk bloed of plasma bereide geneesmiddelen) produceren, op gelijke voet behandelen als de farmaceutische firma's die chemisch vervaardigde of recombinant bereide geneesmiddelen produceren ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 191, 14°, 15°, 15°quater en 15°quinquies, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zoals van kracht voor de jaren 2003 en 2004.

Artikel 191, 14°, verplicht farmaceutische firma's « die de aanneming voor vergoeding van de verzekering voor geneeskundige verzorging verkrijgen of hebben verkregen », tot betaling van een jaarlijkse vergoeding per verpakking. De andere bepalingen voorzien ten laste van farmaceutische firma's in een heffing op het omzetcijfer dat is verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen.

B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden doordat, voor wat betreft het verschuldigd zijn van de in die bepalingen bedoelde vergoedingen en heffingen, twee verschillende categorieën van geneesmiddelenproducenten op dezelfde wijze worden behandeld, namelijk, enerzijds, zij die chemisch vervaardigde of recombinant bereide specialiteiten produceren en, anderzijds, zij die geneesmiddelen produceren van humane oorsprong, meer bepaald uit uitsluitend bij Belgische onbetaalde donoren gecollecteerd en dus beperkt beschikbaar menselijk bloed of plasma bereide geneesmiddelen.

Uit de verwijzingsbeslissing en de feitelijke gegevens van het bodemgeschil blijkt dat, wat betreft de tweede categorie van geneesmiddelenproducenten, alleen de situatie wordt beoogd van de c.v.b.a. Centrale Afdeling voor Fractionering van het Rode Kruis.

B.2.2. De met de in het geding zijnde bepalingen ingevoerde vergoedingen of heffingen strekken tot alternatieve financiering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering en vormen een verlenging van een regeling die sedert verscheidene jaren bestaat. De heffingen zijn verschuldigd door farmaceutische ondernemingen die een omzet verwezenlijken op de Belgische markt van de geneesmiddelen die zijn ingeschreven op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten.

B.2.3. De c.v.b.a. Centrale Afdeling voor Fractionering van het Rode Kruis, die een handelsvennootschap is die winst beoogt te realiseren, levert farmaceutische specialiteiten die zijn ingeschreven op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, zoals bepaald in artikel 35bis van de wet van 14 juli 1994. Die vaststelling verantwoordt dat zij op dezelfde wijze wordt behandeld als alle andere producenten die aan de vermelde voorwaarden beantwoorden.

B.2.4. De omstandigheid dat zij tevens geneesmiddelen van humane oorsprong produceert die beantwoorden aan een specifiek productieproces en bestemd zijn voor een beperkt marktsegment, is niet van die aard dat de ontstentenis van vrijstelling van de door de in het geding zijnde bepalingen ingevoerde vergoedingen of heffingen kan worden beschouwd als een maatregel die niet objectief en redelijk is verantwoord.

B.3. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 191, 14°, 15°, 15°quater en 15°quinquies, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zoals van kracht voor de jaren 2003 en 2004, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 november 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^