Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 december 2005

Uittreksel uit arrest nr. 185/2005 van 7 december 2005 Rolnummer 3678 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 « houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Lavr(...)

bron
arbitragehof
numac
2005203330
pub.
19/12/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 185/2005 van 7 december 2005 Rolnummer 3678 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 « houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, wat het Universitair Ziekenhuis Antwerpen betreft », ingesteld door de Algemene Centrale der Openbare Diensten.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 16 maart 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 maart 2005, heeft de Algemene Centrale der Openbare Diensten, met zetel te 1000 Brussel, Fontainasplein 9-11, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, wat het Universitair Ziekenhuis Antwerpen betreft (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 oktober 2004, tweede editie). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het bestreden decreet vervangt artikel 9 van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen.

Volgens de eerste paragraaf van dat nieuwe artikel 9 is het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (hierna : U.Z.A.) een instelling zonder winstoogmerk, die krachtens het decreet rechtspersoonlijkheid verwerft, zodra de beslissing tot afsplitsing van het U.Z.A. door de Universiteit Antwerpen is genomen. De paragrafen 2 tot en met 6 bevatten bepalingen die handelen over het doel, de statuten, de organen en het bestuur van de instelling, alsmede over het toezicht erop. De overige paragrafen hebben betrekking op de rechten en verplichtingen en het arbeidsrechtelijk en sociaalrechtelijk statuut van het personeel, de overdracht aan het U.Z.A. van roerende en onroerende goederen, activa en passiva, rechten en verplichtingen, de in artikel 55 van het Wetboek der successierechten opgenomen vrijstelling, de bevoegdheid tot onteigening van onroerende goederen en de door de nieuwe rechtspersoon U.Z.A. en de Universiteit Antwerpen te sluiten beheersovereenkomst.

B.1.2. Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet blijkt dat de decreetgever tot doel heeft gehad een « onbenoemde rechtspersoon sui generis » op te richten : « De indieners van dit voorstel stellen nu voor om het Universitair Ziekenhuis Antwerpen af te splitsen en onder te brengen in een instelling zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, naar analogie van de regeling die geldt voor de verzelfstandiging van de OCMW-ziekenhuizen, zoals omschreven in het hoofdstuk XIIbis van de OCMW-wet van 8 juli 1976, zoals gewijzigd - zij het dat het om een onbenoemde rechtspersoon ' sui generis ' gaat. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om een VZW of een stichting in de zin van de wet op de verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, ook niet om een vennootschap » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 2174/1, p. 3).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. De Universiteit Antwerpen betwist de procesbekwaamheid van de verzoekende partij.

B.2.2. In beginsel heeft een feitelijke vereniging, te dezen een vakorganisatie, niet de vereiste bekwaamheid om bij het Hof een beroep tot vernietiging in te stellen.

Anders is het wanneer zij optreedt in aangelegenheden waarvoor zij wettelijk als een afzonderlijke juridische entiteit is erkend en wanneer, terwijl zij wettelijk als dusdanig betrokken is bij de werking van overheidsdiensten, de voorwaarden zelf voor haar betrokkenheid bij die werking in het geding zijn.

In zoverre zij in rechte treedt ter vernietiging van bepalingen die tot gevolg hebben dat aan haar prerogatieven wordt geraakt, moet zulk een organisatie voor de toepassing van artikel 2, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof met een persoon worden gelijkgesteld.

B.2.3. De verzoekende partij, de Algemene Centrale der Openbare Diensten, is een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 8 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Ten gevolge van het bestreden decreet krijgt het U.Z.A. een privaatrechtelijk karakter, waardoor niet langer de voormelde wet van 19 december 1974, maar de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités toepasselijk is.

Het bestreden decreet heeft aldus een weerslag op de prerogatieven van de verzoekende partij.

De exceptie van onontvankelijkheid wegens gebrek aan procesbekwaamheid wordt verworpen.

B.3.1. Krachtens artikel 5 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof moet het verzoekschrift worden ondertekend door de belanghebbende of zijn advocaat.

De Vlaamse Regering en de Universiteit Antwerpen betwisten de vertegenwoordigingsbevoegdheid van C. Reniers, die het verzoekschrift heeft ondertekend.

B.3.2. Naar luid van artikel 20, e, van de statuten van de verzoekende partij hebben het algemeen secretariaat en het federaal uitvoerend bureau de opdracht om de A.C.O.D. in rechte te vertegenwoordigen.

Bij beschikking van 21 september 2005 heeft het Hof de verzoekende partij verzocht het bewijs voor te leggen dat C. Reniers de verzoekende partij op rechtsgeldige wijze voor het Hof vertegenwoordigt.

B.3.3. Bij brief van 29 september 2005 heeft de verzoekende partij het gevraagde bewijs voorgelegd.

De exceptie van onontvankelijkheid wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt verworpen.

Ten gronde B.4. Volgens het enige middel schendt het bestreden decreet de artikelen 38 en 39 van de Grondwet doordat het voorziet in een « instelling zonder winstoogmerk ». De invoering van een nieuwe privaatrechtelijke rechtsvorm zou niet tot de toegewezen bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten maar tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid behoren.

B.5. Artikel 38 van de Grondwet bepaalt : « Elke gemeenschap heeft de bevoegdheden welke haar door de Grondwet of door de wetten aangenomen krachtens deze laatste, worden toegekend ».

Artikel 39 van de Grondwet bepaalt : « De wet draagt aan de gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke zij aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 30 en 127 tot 129 en dit binnen het gebied en op de wijze die zij bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid ».

Zolang niet voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 35 van de Grondwet beschikt de federale overheid over de residuaire bevoegdheid.

B.6. Volgens het bestreden decreet wordt het U.Z.A. een « instelling zonder winstoogmerk » - met rechtspersoonlijkheid - zodra de beslissing tot afsplitsing door de Universiteit Antwerpen is genomen.

Zoals aangehaald in B.1.2 had de decreetgever tot doel een « onbenoemde rechtspersoon sui generis » op te richten.

B.7. Artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen luidt : « In de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, kunnen de Gemeenschappen en de Gewesten gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen oprichten of kapitaalsparticipaties nemen.

Het decreet kan aan de voornoemde organismen rechtspersoonlijkheid toekennen en hun toelaten kapitaalsparticipaties te nemen.

Onverminderd artikel 87, § 4, regelt het hun oprichting, samenstelling, bevoegdheid, werking en toezicht ».

Op grond van die bepaling is de decreetgever bevoegd om, in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten behoren, gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen op te richten, zonder daarbij gebonden te zijn aan vooraf bestaande organisatievormen. De decreetgever kan daarbij gebruik maken van zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke technieken, zij het dat het hem daarbij verboden is, behoudens met een beroep op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, op algemene wijze af te wijken van het handels- en vennootschapsrecht, dat krachtens artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van diezelfde bijzondere wet behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de federale Staat, of van het rechtspersonenrecht, dat tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid behoort.

B.8. In zoverre het bestreden decreet voorziet in een regeling die betrekking heeft op de afsplitsing van het U.Z.A. van de Universiteit Antwerpen, regelt het een aangelegenheid die binnen de krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet aan de Vlaamse Gemeenschap toekomende bevoegdheid inzake onderwijs valt.

Door in die aangelegenheid te voorzien in een sui generis- instelling zonder winstoogmerk en daarvoor een eigen specifieke juridische vorm uit te werken, zonder te verwijzen naar één van de door de federale wetgever gereglementeerde vormen van rechtspersoonlijkheid, is de decreetgever binnen de hem door artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 verleende bevoegdheid gebleven en heeft hij geen inbreuk gemaakt op een federale - toegewezen of residuaire - bevoegdheid.

B.9. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 7 december 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^