gepubliceerd op 02 december 2005
Uittreksel uit arrest nr. 168/2005 van 23 november 2005 Rolnummer 3172 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 18, derde lid, en de bijlage IV van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 168/2005 van 23 november 2005 Rolnummer 3172 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 18, derde lid, en de bijlage IV van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, ingesteld door J. Jacqmain.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 november 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 november 2004, heeft J. Jacqmain, die keuze van woonplaats doet te 1000 Brussel, Fontainasplein 9-11, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 18, derde lid, en de bijlage IV van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 juni 2004, tweede uitgave). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten (hierna : decreet van 31 maart 2004) voorziet met name in een nieuwe organisatie van de studies.
B.1.2. Na de academische graden van bachelor en van master, regelt artikel 18 van het decreet van 31 maart 2004 de academische graad van bijkomende master als volgt : « Na een initiële opleiding van minstens 300 studiepunten bekrachtigd met de academische graad van master, kunnen de studies van de tweede cyclus leiden tot de academische graad van bijkomende master na het behalen van - naargelang van het studieprogramma - minstens 60 bijkomende studiepunten die in minstens één studiejaar kunnen worden verworven.
Deze opleidingen zijn bedoeld om een gespecialiseerde professionele kwalificatie te verwerven die overeenstemt met minstens een van de volgende finaliteiten : 1° toelating verstrekken tot de uitoefening van bepaalde beroepen in de gezondheidssector, met eerbiediging van de corresponderende wettelijke bepalingen;2° voldoen aan de behoeften inzake specifieke opleiding in het kader van programma's voor ontwikkelingssamenwerking;3° toegang verstrekken tot de door de wet vereiste bijzondere titels en graden of tot de bijzondere en erkende competenties van de onderzoeks- en onderwijsteams, met een origineel, uniek en specifiek karakter in de Franse Gemeenschap. Bijlage IV van dit decreet bevat de lijst van de met punt 3 hierboven overeenstemmende studies, en is een wezenlijk onderdeel van dit decreet ».
B.1.3. Bijlage IV, « Bevoegdheden om bijkomende masters te organiseren », bepaalt (eigen vertaling) : « De lijst met de titels van de studies van bijkomende master bedoeld in artikel 18 van het decreet is vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld B.2. Het Hof stelt echter vast dat het enig middel dat in het verzoekschrift wordt uiteengezet, uitsluitend is gericht tegen artikel 18, derde lid, en punt 8° van bijlage IV van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van de lijst van de bijkomende masters in de rechten; het beperkt zijn onderzoek dan ook tot alleen die bepalingen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.3. De verzoekende partij, hoogleraar aan de « Université libre de Bruxelles », geeft les in de opleidingen tot het behalen van het diploma van gediplomeerde in gespecialiseerde studies (hierna : G.G.S.) in sociaal recht en in publiek en administratief recht.
Zij verantwoordt haar belang om in rechte te treden door het feit dat in de exhaustieve lijst van de bijkomende masters bepaald in bijlage IV, overeenkomstig artikel 18 van het decreet van 31 maart 2004, noch het sociaal recht, noch het publiek en administratief recht zijn opgenomen : het verdwijnen, na het academiejaar 2006-2007, van de G.G.S.-opleidingen waarin de verzoekende partij lesgeeft, zou ertoe kunnen leiden dat de cursussen waarvan hij titularis is, niet zullen kunnen worden behouden.
B.4. De Franse Gemeenschapsregering steunt met name op de artikelen 16 en 62 van het decreet van 31 maart 2004 om het belang van de verzoekende partij om in rechte te treden, te betwisten, in zoverre de verzoekende partij niet zou aantonen dat de bestreden bepalingen zullen leiden tot het verdwijnen van de cursussen die zij geeft.
B.5. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.6.1. Door de lijst vast te stellen van de titels van de bijkomende masters bedoeld in artikel 18 van het decreet van 31 maart 2004, zonder daarin het sociaal recht, noch het publiek en administratief recht op te nemen, belet bijlage IV dat in die twee domeinen bijkomende masters worden georganiseerd en belet zij bijgevolg dat de academische graad van bijkomende master in sociaal recht of in publiek en administratief recht wordt toegekend.
B.6.2. Volgens de memorie van toelichting voorziet artikel 16, § 4, van het decreet van 31 maart 2004, « aangezien de masterstudies in 5 jaar de vroegere derde cycli omvatten » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 498/1, p. 7), echter in drie finaliteiten voor de master van 120 studiepunten, waarbij de derde een voorbereiding vormt op « een beroepsspecialisatie, het vroegere diploma van gespecialiseerde studies (G.G.S.), het diploma van gespecialiseerde hogere studies of het diploma van gespecialiseerde kunststudies » (ibid.) : « De masterstudies van de tweede cyclus van 120 studiepunten of meer omvatten minstens een keuze van 30 specifieke studiepunten die deze opleiding een van de volgende finaliteiten verleent : 1° De didactische finaliteit die de specifieke pedagogische opleiding bevat in toepassing van het decreet van 8 februari 2001 betreffende de initiële opleiding van de geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs of van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.Ze wordt slechts georganiseerd voor de academische graden die overeenstemmen met de voor dit beroep vereiste titels; 2° De grondige finaliteit die voorbereidt op wetenschappelijk onderzoek;ze omvat zowel grondig onderwijs in een bijzondere discipline als een algemene opleiding voor het beroep van de onderzoeker. Deze optie wordt slechts georganiseerd voor de universitaire studiegebieden bedoeld in artikel 31. 3° Een gespecialiseerde finaliteit in een bijzondere discipline van het gebied waarop het curriculum betrekking heeft, die gericht is op bijzondere professionele of artistieke competenties. De instellingen voor hoger onderwijs organiseren een of meerdere finaliteiten, eventueel meerdere verschillende gespecialiseerde finaliteiten ».
B.6.3. Hoewel de gespecialiseerde finaliteiten in de domeinen van het sociaal recht en van het publiek en administratief recht in het kader van de master van 120 studiepunten zullen kunnen worden georganiseerd, komt de keuze van de domeinen van de gespecialiseerde finaliteiten toe aan de instellingen voor hoger onderwijs, zodat niets erop wijst dat de finaliteiten in sociaal recht en in publiek en administratief recht zeker zullen worden georganiseerd door de universiteit waar de verzoekende partij lesgeeft en dat haar cursussen zullen worden behouden.
Bovendien zijn die gespecialiseerde finaliteiten verworven na te zijn geslaagd voor 30 specifieke studiepunten, wat overeenkomt met een opdracht gelijk aan de helft van een studiejaar, zodat de kans reëel is dat die opname van een specialisatie in het basiscurriculum leidt tot een daling van het aantal cursussen gegeven in de vroegere G.G.S.-opleidingen in sociaal recht en in publiek en administratief recht, die op basis van minstens één studiejaar waren ingericht.
B.6.4. De verzoekende partij voert overigens aan dat de G.G.S.-opleidingen die niet met de vermeldingen in bijlage IV overeenstemmen, alleen zouden kunnen worden georganiseerd « in de vorm van aanvullende studies die niet in aanmerking komen voor financiering, formule die niet realistisch is, gelet op het gebruikelijke publiek van de G.G.S.-opleidingen in de rechten ». Zij is van mening dat de integratie van het programma van de G.G.S.-opleidingen in dat van de twee masterjaren, « noodzakelijkerwijs [leidt] tot een verarming van de algemene opleiding van licentiaat in de rechten ».
Ten slotte merkt zij op dat de oplossing bestaande in de integratie van het sociaal recht in de masterstudies ervoor zorgt dat de betrokkenen het voordeel verliezen van de artikelen 190, § 3, en 194, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, die respectievelijk de voorwaarden vaststellen inzake de toegang tot de ambten van rechter bij de arbeidsrechtbank en van substituut-arbeidsauditeur, en die een vermindering van de vereiste beroepservaring toekennen aan de kandidaten die houder zijn van het diploma van licentiaat in het sociaal recht.
B.6.5. De verzoekende partij doet bijgevolg blijken van een belang om voor het Hof de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen.
B.7. De exceptie wordt verworpen.
Ten gronde B.8. De verzoekende partij leidt een enig middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de bestreden bepalingen de verzoekende partij, die titularis is van uitsluitend cursussen die behoren tot de G.G.S.-opleidingen in sociaal recht en in publiek en administratief recht, zouden benadelen ten opzichte van andere lesgevers die titularis zijn van cursussen die behoren tot de in de lijst van bijlage IV opgenomen opleidingen. Volgens haar berust dat verschil in behandeling op geen enkele objectieve verantwoording.
B.9.1. De bijkomende masters strekken ertoe een gespecialiseerde beroepsbekwaamheid te verwerven die overeenstemt met ten minste een van de drie in artikel 18, tweede lid, van het decreet van 31 maart 2004 opgesomde finaliteiten. Artikel 18, derde lid, voorziet in de vaststelling van een lijst van bijkomende masters voor de derde finaliteit, die erin bestaat « toegang [te] verstrekken tot de door de wet vereiste bijzondere titels en graden of tot de bijzondere erkende competenties van de onderzoeks- en onderwijsteams, met een origineel, uniek en specifiek karakter in de Franse Gemeenschap » : het verschil in behandeling tussen de in de exhaustieve lijst van bijlage IV opgenomen vakgebieden en die welke daarin niet zijn opgenomen, berust dus op een objectief criterium.
B.9.2. Zoals is uiteengezet in B.6.2, voorziet artikel 16, § 4, van het decreet van 31 maart 2004, « aangezien de masterstudies in 5 jaar de vroegere derde cycli omvatten » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 498/1, p. 7), in drie finaliteiten van de master van 120 studiepunten, waarvan de gespecialiseerde finaliteit een voorbereiding vormt op een beroepsspecialisatie, zoals de vroegere G.G.S.-opleidingen.
Volgens de memorie van toelichting is de keuze van de titels van de bijkomende masters verantwoord door het feit dat het « moeilijk was om [de in bijlage IV opgesomde vakgebieden] op te nemen in de basisstudies, voornamelijk in de vroegere curricula van licenties in 5 jaar » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 498/1, p. 7).
B.9.3. Hoewel de afdeling wetgeving van de Raad van State aandrong op een verantwoording van de lijst van bijlage IV, « in het bijzonder in zoverre die lijst bestaande specialisatiediploma's afschaft waarvan het nut niet ter discussie lijkt te zijn gesteld » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 498/1, p. 118), heeft de decreetgever de keuze van de titels van de bijkomende masters echter niet in het bijzonder verantwoord.
B.9.4. Noch de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet, noch de Franse Gemeenschapsregering - die daartoe uitdrukkelijk door het Hof werd uitgenodigd - leggen uit om welke redenen de vakgebieden van het sociaal recht en het publiek en administratief recht van de lijst van bijkomende masters zijn geschrapt.
B.9.5. Vermits het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling niet redelijk is verantwoord, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.10. Het middel is gegrond.
Om die redenen, het Hof - vernietigt de vermeldingen opgenomen in punt 8° van bijlage IV van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten; - verwerpt het beroep voor het overige.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 november 2005.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.