Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 juni 2005

Uittreksel uit arrest nr. 99/2005 van 1 juni 2005 Rolnummer 3038 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 20 van de wet van 22 december 2003 houdende diverse bepalingen, Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter R. Henneuse, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Art(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201537
pub.
21/06/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 99/2005 van 1 juni 2005 Rolnummer 3038 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 20 van de wet van 22 december 2003 houdende diverse bepalingen, ingesteld door J.-M. Arnould en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter R. Henneuse, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 20 van de wet van 22 december 2003 houdende diverse bepalingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2003) door J.-M. Arnould, wonende te 7000 Bergen, rue de la Biche 18, E. Balate, wonende te 7190 Ecaussinnes, avenue de la Déportation 31, J.-P. Brilmaker, wonende te 4000 Luik, rue Rouveroy 5, J.-M. Dermagne, wonende te 5580 Rochefort, rue de Ciney 105, J.-L. Dessy, wonende te 4520 Wanze, place Faniel 13, M. Ellouze, wonende te 4000 Luik, rue de la Préfecture 34, J. Pierre, wonende te 4000 Luik, Quai Van Hoegaerden 2/146F, en M. Uyttendaele, wonende te 1200 Brussel, de Broquevillelaan 127. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. Artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij artikel 20 van de wet van 22 december 2003 houdende diverse bepalingen, luidt : « § 1. De in artikel 611 bedoelde vordering wordt binnen drie maanden na de in artikel 497 bedoelde bekendmaking ingesteld door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie.

Zij wordt ter kennis gebracht aan de Orde van Vlaamse Balies en aan de ' Ordre des Barreaux francophones et germanophone '.

Dezelfde vordering kan eveneens worden ingesteld, binnen de termijn voorzien in het eerste lid, door een advocaat van de Orde van Vlaamse Balies of van de ' Ordre des Barreaux francophones et germanophone ' of door iedere persoon die de hoedanigheid en het belang heeft om te vorderen in de zin van de artikelen 17 en 18. In dit geval wordt de vordering ingeleid bij verzoekschrift bij ter post aangetekende brief aan de griffie van het Hof van Cassatie of neergelegd ter griffie. Op straffe van nietigheid bevat het verzoekschrift de middelen en is het ondertekend door een advocaat bij het Hof van Cassatie. De vordering wordt vooraf bij ter post aangetekende brief ter kennis gebracht aan de Orde van Vlaamse Balies en aan de ' Ordre des Barreaux francophones et germanophone '. Het bewijs van deze kennisgeving wordt op straffe van nietigheid aan het verzoekschrift toegevoegd. § 2. Tijdens de in § 1 bedoelde termijn en, indien de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie de vordering instelt bedoeld in artikel 611, tot de uitspraak van het arrest worden de toepassing van een reglement en van de in artikel 502, § 1, eerste lid, bedoelde termijn voor het instellen van de vordering geschorst. § 3. Wanneer de in § 1 bedoelde vordering is ingesteld, kunnen de Orde van Vlaamse Balies en de ' Ordre des Barreaux francophones et germanophone ' in de procedure tussenkomen door middel van een verzoekschrift, overeenkomstig artikel 813. Deze tussenkomst moet binnen twee maanden na de in § 1, tweede of derde lid, bedoelde kennisgeving plaatsvinden.

In dat geval, kunnen de Orde van Vlaamse Balies en de ' Ordre des Barreaux francophones et germanophone ' nieuwe middelen aanvoeren gegrond op een bevoegdheidsoverschrijding, de strijdigheid met de wetten of de onregelmatige aanneming van het bestreden reglement ».

Die bepaling maakt het voorwerp uit van het beroep tot vernietiging.

B.1.2. Artikel 611 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt sinds de wijziging ervan bij de wet van 4 juli 2001 : « Het Hof van Cassatie neemt ook kennis van vorderingen tot nietigverklaring van de reglementen van de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone die door overschrijding van bevoegdheid zijn aangetast, tegen de wetten indruisen of op onregelmatige wijze zijn aangenomen ».

B.1.3. Uit de aangevochten bepaling blijkt dat enkel een advocaat bij het Hof van Cassatie, op straffe van nietigheid, het verzoekschrift tot nietigverklaring kan ondertekenen dat is ingediend door een advocaat of door iedere persoon die de hoedanigheid en het belang heeft om op te komen tegen een reglement van de Ordre des barreaux francophones et germanophone of van de Orde van Vlaamse balies.

Ten aanzien van de afstand van J.-L. Dessy B.2. Bij aangetekende brief van 2 december 2004 vordert J.-L. Dessy de afstand van zijn beroep tot vernietiging vanwege zijn verkiezing tot stafhouder van de balie te Hoei.

Niets verzet zich te dezen ertegen dat het Hof de afstand toewijst.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.3. Alle verzoekers oefenen het beroep uit van advocaat en zijn verbonden aan de Ordre des barreaux francophones et germanophone. Zij dreigen in hun beroepsactiviteiten rechtstreeks en ongunstig te worden geraakt door een bepaling die een specifieke ontvankelijkheidsvoorwaarde invoert voor de vordering die zij zouden kunnen instellen tegen een reglement van hun beroepsorde.

De verzoekende partijen doen bijgevolg blijken van het vereiste belang.

Ten gronde B.4.1. In het eerste middel voeren de verzoekende partijen een schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek de verplichting oplegt dat het verzoekschrift tot nietigverklaring van een reglement van een gemeenschapsorde van advocaten moet worden ondertekend door een advocaat bij het Hof van Cassatie, terwijl de beoefenaars van andere vrije beroepen, alleen of bijgestaan door om het even welke advocaat, in rechte kunnen treden voor de Raad van State teneinde de nietigverklaring te verkrijgen van een reglement van hun beroepsorde dat hun nadeel berokkent.

B.4.2. De verzoekende partijen voeren bovendien in hun memorie van antwoord de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid en met artikel 23 van de Grondwet. In zoverre het om een nieuw middel gaat, kan het echter niet worden onderzocht door het Hof, overeenkomstig artikel 85, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

B.4.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad betoogt, en ofschoon ze zich in objectief verschillende situaties bevinden om reden van de aard van het rechtscollege waarvoor zij de nietigverklaring vorderen van het reglement dat door hun beroepsorde is aangenomen, bevinden de advocaten en de beoefenaars van andere vrije beroepen zich niet in situaties die dermate uiteenlopend zijn dat ze niet vergelijkbaar zouden zijn.

B.4.4. Door het vroegere artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek te vervangen, heeft de wetgever zich willen conformeren aan het arrest nr. 16/2003 van 28 januari 2003 van het Hof, waarbij die bepaling werd vernietigd maar de gevolgen ervan in de tijd werden gehandhaafd.

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 december 2003 wordt die wijziging verantwoord als volgt : « In zijn arrest van 28 januari 2003 heeft het Arbitragehof geoordeeld dat de artikelen 501 en 502 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden. Het Arbitragehof stelde in zijn overwegingen B.13 en B.14 : ' Doordat de wetgever het beroep van advocaat heeft gekoppeld aan de openbare dienst van de rechtsbedeling en doordat hij de onafhankelijkheid van de advocaat en de kwaliteit van zijn diensten heeft willen garanderen, vermocht hij, niet aan de Raad van State, maar aan het Hof van Cassatie of aan een scheidsgerecht de bevoegdheid verlenen om kennis te nemen van de beroepen tot vernietiging tegen de reglementen die door de gemeenschapsorden zijn genomen.

Door het recht om dat beroep in te stellen, voor te behouden aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en aan de andere gemeenschapsorde, en door geen beroep te organiseren ten voordele van de advocaat of van diegene die het wenst te worden, die zich persoonlijk benadeeld zou achten door het reglement van een gemeenschapsorde, heeft de wetgever daarentegen op een onverantwoorde wijze inbreuk gemaakt op het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie krachtens hetwelk alle burgers een gelijk recht op een jurisdictionele bescherming hebben. '.

Het Arbitragehof voegt daar aan toe dat de vernietiging van 501 en 502 enkel gemotiveerd is door de ontstentenis van een beroepsmogelijkheid voor de advocaat of diegene die het wenst te worden, zonder diezelfde artikelen vanuit een ander standpunt in het geding te brengen.

Bijgevolg was het noodzakelijk het artikel 501, § 1, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen aan de hand van de invoeging van de mogelijkheid voor een advocaat van de Orde van Vlaamse Balies of van de Ordre des Barreaux francophones et germanophone of voor ieder ander persoon die de hoedanigheid en het belang heeft om te vorderen in de zin van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, tot instellen van een vordering bij het Hof van Cassatie tot vernietiging van een reglement.

Teneinde de wildgroei van klaarblijkelijk ongegronde vorderingen te vermijden, is het nuttig te voorzien dat de vorderingen zullen ondertekend worden door een advocaat bij het Hof van Cassatie, die althans in de burgerlijke zaken de eerste rechter van de ontvankelijkheid van een vordering bij het Hof van Cassatie vormt.

Zijn tussenkomst blijkt derhalve volledig gerechtvaardigd binnen het karakteristieke geschillencomplex van het Hof van Cassatie.

Het formeel karakter van de vordering is evenwel verlicht in vergelijking met de regels toepasbaar op de voorziening in burgerlijke zaken, en dit teneinde rekening te houden met de objectieve aard van het geschillencomplex, waarin de procedureregels voor de Raad van State minder veeleisend zijn » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0473/001, pp. 247-249).

B.4.5. Doordat de wetgever de verplichting oplegt om een beroep te doen op de ambtelijke tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie teneinde op geldige wijze een verzoekschrift tot nietigverklaring te kunnen neerleggen tegen een reglement van de Ordre des barreaux francophones et germanophone of van de Orde van Vlaamse balies, heeft hij een maatregel genomen die in verband staat met de door hem nagestreefde doelstelling die erin bestaat een toevloed van kennelijk niet-gegronde beroepen te verhinderen.

Het staat niet aan het Hof zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de wetgever wat betreft het meest geëigende instrument om een overbelasting bij het Hof van Cassatie te vermijden. De wetgever vermocht op basis van de opgedane ervaring te besluiten dat dankzij de ambtelijke tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie het aantal ongepaste voorzieningen op adequate wijze kon worden beperkt.

B.4.6. Het Hof moet echter onderzoeken of de in het geding zijnde maatregel geen onevenredige aantasting teweegbrengt van het recht op toegang tot een rechter, zoals dat is verankerd in artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

B.4.7. Het cassatieberoep is een buitengewoon rechtsmiddel waardoor een partij in de mogelijkheid wordt gesteld om, wegens schending van de wet of wegens verzuim van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, de vernietiging te vragen van een beslissing gewezen in laatste aanleg.

De verplichting om een beroep te doen op de ambtelijke tussenkomst van een advocaat die is ingeschreven op het tableau van de Orde van advocaten bij het Hof van Cassatie teneinde een dergelijke voorziening in civiele zaken in te stellen, kan zowel worden verantwoord door het buitengewone karakter van het rechtsmiddel als door de specifieke draagwijdte en de bijzondere gevolgen van dat rechtsmiddel.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is eveneens van oordeel dat, wat betreft een burgerlijke rechtspleging voor een hoger rechtscollege, de verplichting om te worden vertegenwoordigd door een advocaat die tot dat rechtscollege wordt toegelaten, op zich niet onbestaanbaar is met de vereisten van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (E.H.R.M., Emma Vogl t/ Duitsland, 5 december 2002, rolnr. 65.863/01).

B.4.8. Wanneer daarentegen het Hof van Cassatie, krachtens artikel 611 van het Gerechtelijk Wetboek, uitspraak doet, niet op grond van een buitengewoon rechtsmiddel en binnen de strikte perken die aan het cassatietoezicht zijn gesteld, maar in het raam van een « objectief contentieux », dat in eerste en laatste aanleg voor dat Hof is gebracht, kan het recht op toegang tot rechter niet aan een dermate aanzienlijke beperking worden onderworpen.

De wetgever zelf heeft de bestaande procedureverschillen tussen de vordering tot nietigverklaring van een reglement dat uitgaat van een gemeenschapsorde van advocaten, die voor het Hof van Cassatie wordt gebracht, en het beroep tegen elke andere administratieve handeling waarvan de Raad van State kennis neemt, maximaal willen beperken.

B.4.9. De mogelijkheid die aan de advocaat of aan de derde belanghebbende zou worden gelaten om, hetzij rechtstreeks, hetzij bij wijze van exceptie, de onregelmatigheid van zulk een reglement op te werpen voor een rechter, is niet van dien aard dat ze een redelijke verantwoording verschaft voor het aangevoerde verschil in behandeling.

Zonder zich uit te spreken over de vraag of dat rechtsmiddel vergelijkbaar is met het rechtsmiddel dat wordt ingevoerd bij artikel 611 van het Gerechtelijk Wetboek, beperkt het Hof zich ertoe vast te stellen dat wanneer de wetgever in een bijzondere jurisdictionele waarborg voorziet, hij dat niet op discriminerende wijze mag doen.

Vermits dat rechtsmiddel openstaat voor elke rechtzoekende die een reglementaire handeling wenst te betwisten, en dus tevens voor de andere beoefenaars van vrije beroepen, kan het, louter op zichzelf, geen redelijke verantwoording vormen voor de beperking van het recht op toegang tot een rechter door de verplichte tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie.

Daaruit volgt dat artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 22 december 2003 houdende diverse bepalingen, een onverantwoord verschil in behandeling in het leven roept tussen de advocaten en de beoefenaars van een ander vrij beroep.

B.4.10. In ondergeschikte orde vraagt de Ministerraad echter aan het Hof om zijn vaststelling van ongrondwettigheid te beperken tot de woorden « bij het Hof van Cassatie », vermeld in artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek.

Die bepaling zou dan tot gevolg hebben dat ze de advocaat-verzoeker de verplichting oplegt om zich tot een van zijn confraters te wenden om het verzoekschrift tot nietigverklaring te ondertekenen of iedere andere belanghebbende ertoe verplicht een beroep te doen op een advocaat.

B.4.11. De deontologische regel waarbij een advocaat zou worden verhinderd zijn eigen zaak te verdedigen, kan op zichzelf niet redelijkerwijze verantwoorden dat het verzoekschrift tot nietigverklaring dat met schending van een dergelijke regel is ingediend, nietig wordt verklaard. Het Hof ziet niet in hoe een dergelijk verschil in behandeling in verband met de ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring, naargelang zij voor het Hof van Cassatie of voor de Raad van State wordt gebracht, een objectieve en redelijke verantwoording zou genieten.

Het Hof stelt eveneens vast dat de oplossing in ondergeschikte orde van de Ministerraad hoe dan ook tot gevolg zou hebben dat een verschil in behandeling wordt gehandhaafd tussen de rechtzoekende die de hoedanigheid en het belang heeft om voor het Hof van Cassatie de nietigverklaring te vorderen van een reglement van een gemeenschapsorde van advocaten, en die dat enkel zou kunnen doen indien hij wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat, en de rechtzoekende die alleen in rechte kan treden voor de Raad van State teneinde de nietigverklaring te verkrijgen van om het even welke administratieve handeling.

B.4.12. Het eerste middel is gegrond.

B.5.1. De verzoekende partijen voeren, in een tweede middel, de schending aan door artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre de vordering tot nietigverklaring tegen een reglement van een gemeenschapsorde van advocaten het enige rechtsmiddel vormt om een dergelijk reglement te betwisten, terwijl de andere rechtzoekenden in staat zijn hun betwistingen van burgerrechtelijke aard in eerste aanleg te laten beslechten door de rechtbank van eerste aanleg, en de beoefenaars van andere vrije beroepen, in spoedeisende gevallen, over een versnelde schorsingsprocedure voor de Raad van State beschikken.

B.5.2. Artikel 501 van het Gerechtelijk Wetboek past in een geheel van bepalingen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Ordre des barreaux francophones et germanophone en van de Orde van Vlaamse balies. Dat artikel stelt de voorwaarden van ontvankelijkheid vast van een vordering tot nietigverklaring die wordt ingesteld tegen een reglement dat door een van die gemeenschapsorden is aangenomen.

Het beginsel van een vordering tot nietigverklaring is, zijnerzijds, vastgesteld in artikel 611 van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar artikel 501 van hetzelfde Wetboek expliciet verwijst en dat niet is gewijzigd bij de wet van 22 december 2003.

B.5.3. Daaruit volgt dat het mogelijke verschil in behandeling niet zijn oorsprong vindt in de aangevochten wetsbepaling, waarvan het doel zich ertoe beperkt de voorwaarden van ontvankelijkheid vast te stellen van de vordering tot nietigverklaring, maar wel degelijk in artikel 611 van het Gerechtelijk Wetboek, dat het principe ervan vaststelt.

B.5.4. Het tweede middel kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof - wijst de afstand toe van het beroep ingesteld door J.-L. Dessy; - vernietigt in artikel 501, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de woorden « door een advocaat bij het Hof van Cassatie »; - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 juni 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, R. Henneuse.

^