gepubliceerd op 23 maart 2005
Uittreksel uit arrest nr. 34/2005 van 9 februari 2005 Rolnummers 3249 en 3250 In zake : de vorderingen tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 « houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende be Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 34/2005 van 9 februari 2005 Rolnummers 3249 en 3250 In zake : de vorderingen tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 « houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, wat het Universitair Ziekenhuis Antwerpen betreft », ingesteld door de Algemene Centrale der Openbare Diensten en door E. Lauriks.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en A. Alen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vorderingen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 22 december 2004 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 23 december 2004, zijn vorderingen tot schorsing van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 « houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, wat het Universitair Ziekenhuis Antwerpen betreft » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 oktober 2004, tweede uitgave) ingesteld door : 1. de Algemene Centrale der Openbare Diensten, met zetel te 1000 Brussel, Fontainasplein 9-11;2. E.Lauriks, wonende te 2610 Wilrijk, Heistraat 219.
Bij afzonderlijke verzoekschriften vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van voormeld decreet.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3249 en 3250 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het bestreden decreet vervangt artikel 9 van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen.
Volgens de eerste paragraaf van dat nieuwe artikel 9 is het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (hierna : U.Z.A.) een instelling zonder winstoogmerk, die krachtens het decreet rechtspersoonlijkheid verwerft, zodra de beslissing tot afsplitsing van het U.Z.A. door de Universiteit Antwerpen is genomen. De paragrafen 2 tot en met 6 bevatten bepalingen die handelen over het doel, de statuten, de organen en het bestuur van de instelling, alsmede over het toezicht erop. De overige paragrafen hebben betrekking op de rechten en verplichtingen en het arbeidsrechtelijk en sociaalrechtelijk statuut van het personeel, de overdracht aan het U.Z.A. van roerende en onroerende goederen, activa en passiva, rechten en verplichtingen, de in artikel 55 van het Wetboek der successierechten opgenomen vrijstelling, de bevoegdheid tot onteigening van onroerende goederen en de door de nieuwe rechtspersoon U.Z.A. en de Universiteit Antwerpen te sluiten beheersovereenkomst.
B.1.2. Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet blijkt dat de decreetgever tot doel heeft gehad een « onbenoemde rechtspersoon sui generis » op te richten : « De indieners van dit voorstel stellen nu voor om het Universitair Ziekenhuis Antwerpen af te splitsen en onder te brengen in een instelling zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, naar analogie van de regeling die geldt voor de verzelfstandiging van de O.C.M.W.-ziekenhuizen, zoals omschreven in het hoofdstuk XIIbis van de O.C.M.W.-wet van 8 juli 1976, zoals gewijzigd - zij het dat het om een onbenoemde rechtspersoon ' sui generis ' gaat. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om een V.Z.W. of een stichting in de zin van de wet op de verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, ook niet om een vennootschap. » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 2174/1, p. 3) Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. De Vlaamse Regering voert aan dat niet kan worden nagegaan of de verzoekende partij in de zaak nr. 3249, de Algemene Centrale der Openbare Diensten, op een rechtsgeldige wijze de vordering tot schorsing bij het Hof aanhangig heeft gemaakt.
De Vlaamse Regering meent bovendien dat E. Lauriks, de verzoekende partij in de zaak nr. 3250, geen belang heeft, aangezien hij niet verduidelijkt in welke zin het bestreden decreet zijn rechtspositie zou wijzigen.
B.2.2. Uit het beperkte onderzoek, onder meer aan de hand van de door de Algemene Centrale der Openbare Diensten overgezonden statuten, van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt niet dat het beroep tot vernietiging - en dus de vordering tot schorsing -, wat de Algemene Centrale der Openbare Diensten betreft, onontvankelijk moet worden geacht.
Bijgevolg dient niet te worden onderzocht of de verzoekende partij in de zaak nr. 3250 doet blijken van het rechtens vereiste belang.
Grondvoorwaarden van de vordering tot schorsing B.3. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.
Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.
Ten aanzien van het ernstig karakter van het middel B.4. Het ernstig middel mag niet worden verward met het gegrond middel.
Wil een middel als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, volstaat het niet dat het kennelijk niet ongegrond is in de zin van artikel 72, maar moet het ook gegrond lijken na een eerste onderzoek van de gegevens waarover het Hof beschikt in dit stadium van de procedure.
B.5. Volgens het enige middel schendt het bestreden decreet artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, doordat het voorziet in de oprichting van een privaatrechtelijke instelling in een vennootschapsvorm die niet bestaat in het vennootschapsrecht.
B.6. Artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 luidt als volgt : « Bovendien is alleen de federale overheid bevoegd voor : [...] 5° het handelsrecht en het vennootschapsrecht; [...]. » B.7. Volgens het bestreden decreet wordt het U.Z.A. een « instelling zonder winstoogmerk » - met rechtspersoonlijkheid - zodra de beslissing tot afsplitsing door de Universiteit Antwerpen is genomen.
Zoals aangehaald in B.1.2 had de decreetgever tot doel een « onbenoemde rechtspersoon sui generis » op te richten.
B.8. Artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen luidt : « In de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, kunnen de Gemeenschappen en de Gewesten gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen oprichten of kapitaalsparticipaties nemen.
Het decreet kan aan de voornoemde organismen rechtspersoonlijkheid toekennen en hun toelaten kapitaalsparticipaties te nemen.
Onverminderd artikel 87, § 4, regelt het hun oprichting, samenstelling, bevoegdheid, werking en toezicht. » Op grond van die bepaling is de decreetgever bevoegd om, in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten behoren, gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen op te richten, zonder daarbij gebonden te zijn aan vooraf bestaande organisatievormen. De decreetgever kan daarbij gebruik maken van zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke technieken, zij het dat het hem daarbij verboden is, behoudens met een beroep op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, af te wijken van het handels- en vennootschapsrecht, dat krachtens artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van diezelfde bijzondere wet behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de federale Staat.
B.9. In zoverre het bestreden decreet voorziet in een regeling die betrekking heeft op de afsplitsing van het U.Z.A. van de Universiteit Antwerpen, regelt het een aangelegenheid die binnen de krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet aan de Vlaamse Gemeenschap toekomende bevoegdheid inzake onderwijs valt.
Door in die aangelegenheid te voorzien in een sui generis- instelling zonder winstoogmerk en daarvoor een eigen specifieke juridische vorm uit te werken, zonder te verwijzen naar een van de door de federale wetgever gereglementeerde vennootschapsvormen, heeft de decreetgever geen nieuwe handelsvennootschap ingevoerd. Hij lijkt derhalve binnen de hem door artikel 9 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 verleende bevoegdheid te zijn gebleven, en geen inbreuk te hebben gemaakt op een bevoegdheid die artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van diezelfde bijzondere wet aan de federale overheid voorbehoudt inzake « het handelsrecht en het vennootschapsrecht ».
B.10. Het middel kan niet als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
B.11. Vermits een van de voorwaarden die vereist zijn opdat tot schorsing kan worden besloten niet is vervuld, moeten de vorderingen tot schorsing worden verworpen.
Om die redenen, het Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 9 februari 2005.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, A. Arts.