gepubliceerd op 11 februari 2005
Uittreksel uit arrest nr. 19/2005 van 26 januari 2005 Rolnummers 2857, 2858, 2859, 2860, 2861, 2862, 2863, 2864, 2865, 2866, 2867 en 2868 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 11 mei 2003 tot bescherm Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 19/2005 van 26 januari 2005 Rolnummers 2857, 2858, 2859, 2860, 2861, 2862, 2863, 2864, 2865, 2866, 2867 en 2868 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert en van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten, ingesteld door P. Lauwers en anderen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 december 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 december 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert, en in het bijzonder van de artikelen 9 en 13, § 2, van die wet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003, tweede uitgave), door P.Lauwers, wonende te 2840 Rumst, Netestraat 39, C. Pauwels, wonende te 9506 Geraardsbergen, Beaupréstraat 5, M. Liesenborghs, wonende te 2845 Niel, Boomsestraat 279, en W. de Zegher, wonende te 8510 Kortrijk, Engelse Wandeling 82. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 december 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 december 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 1°, 4, 9 en 13, § 2, van dezelfde wet en van de artikelen 3 en 4, § 1, van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003, tweede uitgave) door E.De Coussemaker, wonende te 1800 Vilvoorde, Hendrik I-lei 104. c. Bij zes verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 4 en 5 december 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 5 en 8 december 2003, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van artikel 2, eerste lid, 1°, d), van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert door S.Roelstraete, K. Lescrauwaet, K. Claeyssens en T. Hauspie, die keuze van woonplaats doen te 9450 Haaltert, Larenbroekstraat 35, B. Scherpereel, wonende te 8560 Wevelgem, Europalaan 60, en D. Martens, wonende te 9220 Hamme, Petrus Van Der Jeugdlaan 21. d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 4 december 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 december 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet, in het bijzonder van de artikelen 2 en 3 ervan, door J.Petit, wonende te 5101 Loyers, rue de la Fossette 22. e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 december 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 december 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet, in het bijzonder van de artikelen 2 en 3 ervan, door D.Pacyna, wonende te 5590 Ciney, avenue du Roi Albert 62, en F. Chatelain, wonende te 4550 Nandrin, rue Sur Haies 1 A. f. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 december 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 december 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet, in het bijzonder van de artikelen 2, 3, 4 en 8 ervan, door M.Van Waerbeeck, wonende te 5100 Jambes, rue Charles Lamquet 37. g. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 december 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 december 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten, in het bijzonder van de artikelen 2, 3 en 5 ervan, en van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert, in het bijzonder van de artikelen 4, § 1, 5 en 8 ervan, door R.Van de Velde, wonende te 5100 Jambes, rue Charles Lamquet 37.
Die zaken, respectievelijk ingeschreven onder de nummers 2857 (a), 2858 (b), 2859, 2860, 2861, 2862, 2864 en 2865 (c), 2863 (d), 2866 (e), 2867 (f) en 2868 (g) van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekers in de zaken nrs. 2857, 2866 en 2868 omdat zij niet rechtstreeks en ongunstig zouden kunnen worden geraakt door de betreden bepalingen of niet gebaat zouden zijn bij de vernietiging ervan.
De bestreden bepalingen regelen de bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert. Nu de verzoekers de ongunstige rechtsgevolgen betwisten die de bestreden bepalingen zouden verbinden aan het bezit van de diploma's waarvan zij houder zijn of aan de organisatie van het beroep dat zij uitoefenen, doen zij blijken van het vereiste belang.
B.2. Het onderzoek van de overeenstemming van een wetskrachtige norm met de bevoegdheidverdelende regels moet het onderzoek van de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorafgaan.
Het Hof onderzoekt derhalve eerst de middelen die niet alleen een schending aanvoeren van het gelijkheidsbeginsel maar tevens van de regels die de onderscheiden bevoegdheid van de Staat en de gemeenschappen bepalen.
B.3.1. Het enige middel in de zaken nrs. 2859, 2860, 2861, 2862, 2864 en 2865 is afgeleid uit een schending van de artikelen 24, 127, § 2, en 143, § 1, van de Grondwet en van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.3.2. Op grond van artikel 2, 1°, d), van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert, kan dat beroep onder meer worden uitgeoefend door wie in het bezit is van « een diploma van gegradueerde ' landmeter-expert vastgoed ' of van gegradueerde ' bouwkunde en vastgoed, optie opmeten ', aangevuld met een getuigschrift van slagen voor de geïntegreerde proef voor uitreiking van de titels van meetkundige-schatter van onroerende goederen ».
B.3.3. De verzoekers verwijten die bepaling dat zij, door de wijze waarop zij voor de gegradueerden de toegang regelt tot de uitoefening van het beroep van landmeter-expert, afbreuk doet aan de bevoegdheden van de gemeenschappen inzake onderwijs, nu de bedoelde proef enkel in de Franse Gemeenschap en niet in de Vlaamse Gemeenschap wordt ingericht. Tevens oordelen zij dat de bestreden bepaling een discriminatie inhoudt tussen afgestudeerde gegradueerden, naargelang zij onderwijs in de ene of de andere gemeenschap hebben gevolgd.
B.3.4. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen, enerzijds, onderwijswetgeving, waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn, en, anderzijds, een regeling inzake de toegang tot een beroep, waarvoor de federale wetgever bevoegd is. Het vaststellen van een leerprogramma op basis waarvan een diploma kan worden verworven, is een aangelegenheid van onderwijs. De toegang tot een beroep afhankelijk maken van het bezit van een diploma of van andere vereisten, komt neer op het regelen van vestigingsvoorwaarden.
B.3.5. De door artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheid om de vestigingsvoorwaarden te regelen, omvat de bevoegdheid om regels vast te stellen inzake de toegang tot bepaalde beroepen. Dat die regels, zoals gebruikelijk is, vereisten van opleiding en van diploma omvatten, maakt van de aangelegenheid geen zaak van onderwijs in de zin van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet.
B.3.6. In casu lijkt artikel 2, 1°, d), van de wet van 11 mei 2003, zoals het is geformuleerd, de uitoefening van het beroep van landmeter-expert niet enkel afhankelijk te maken van het bezit van een bepaald diploma, maar tevens het geslaagd zijn voor de geïntegreerde proef voor de uitreiking van de titels van meetkundige-schatter van onroerende goederen te vergen. Aldus regelt de federale wetgever vestigingsvoorwaarden en geen onderwijs.
B.3.7. Bij artikel 13, § 1, van de wet van 11 mei 2003 heeft de wetgever, met uitwerking op 7 maart 1995, het koninklijk besluit van 18 mei 1936 betreffende het beroep van meetkundige-schatter van onroerende goederen (Belgisch Staatsblad , 11 juni 1936) opgeheven.
B.3.8. In het voormelde koninklijk besluit werd een artikel 13bis ingevoegd bij besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 19 mei 1999 (Belgisch Staatsblad , 17 juli 1999), volgens hetwelk het diploma van meetkundige-schatter van onroerende goederen ook kan worden uitgereikt op het einde van de « geïntegreerde proef » van de afdeling « gegradueerde meetkundige-schatter van onroerende goederen », zoals goedgekeurd bij besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 19 juni 1995 (Belgisch Staatsblad , 7 oktober 1995).
B.3.9. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet blijkt dat de wetgever, bij de totstandbrenging van een regeling van de titel en van het beroep van landmeter-expert, is gestuit op aanzienlijke moeilijkheden die verband houden met : a) de onmogelijkheid om het beroep te reglementeren met toepassing van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, aangezien artikel 15 van die wet de reeds gereglementeerde beroepen, wat te dezen het geval was, van haar toepassingsgebied uitsluit; b) de wetgevende aard van het koninklijk besluit van 31 juli 1825 genomen door de Koning der Nederlanden betreffende de activiteiten van landmeter, en de onwettigheid van de koninklijke besluiten tot wijziging van de bepalingen van die wettelijke norm; c) het naast elkaar bestaan van zelfstandige landmeters en landmeters-ambtenaren, met de problemen verbonden aan het cumulatieverbod ten aanzien van de laatstgenoemden; d) de zorg om zich te houden aan de Europese Richtlijnen 89/48/EEG van 21 december 1988 en 2001/19/EG van 14 mei 2001 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten; en e) de vereisten van de « Bologna-vernieuwingen » die in de bestaande opleidingen zullen moeten worden opgenomen (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2152/001, pp. 4-8; DOC 50-2151/003, p. 50).
B.3.10. De wetgever moest bovendien vermijden dat « de erkenning van de kennis en de bekwaamheid van de Belgische landmeters-experts onroerende goederen in België en in het buitenland » in de weg werd gestaan (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2151/003, p. 32).
Hij moest ook erover waken geen onverantwoorde ongelijkheden in te voeren tussen de landmeters in de verschillende gemeenschappen, waaromtrent tijdens de parlementaire voorbereiding zijn aandacht in het bijzonder werd gevestigd (ibid., p. 49).
B.3.11. Het staat aan de federale wetgever uit te maken welke diploma's hij in aanmerking neemt bij het regelen van de toegang tot een beroep, op voorwaarde dat hij daarbij gelijkwaardige diploma's op dezelfde wijze behandelt.
In de parlementaire voorbereiding wordt nergens uitgelegd hoe de bijkomende vereiste van de « geïntegreerde proef » verantwoord zou zijn. Zij berust niet op een analyse, noch op een vergelijking van de respectieve inhoud van de door de gemeenschappen geboden opleidingen, en noch uit de wet zelf, noch uit de parlementaire voorbereiding ervan blijkt dat het begrip « geïntegreerde proef » een bijzondere vereiste zou inhouden waaraan het in de Vlaamse Gemeenschap ingerichte onderwijs niet zou voldoen. Het blijkt ook niet dat de federale wetgever zelf een bijkomende « geïntegreerde proef » heeft willen inrichten als toegangsvereiste voor het beroep van landmeter-expert.
B.3.12.1. Indien de bestreden bepaling zo zou moeten worden gelezen dat de beide categorieën van gegradueerden in elk geval de bedoelde geïntegreerde proef zouden moeten afleggen, proef die enkel wordt georganiseerd in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, ook al hebben ze reeds voorafgaand in het voltijds hoger onderwijs georganiseerd in de Vlaamse Gemeenschap, een graduaat « bouwkunde en vastgoed, optie opmeten », behaald, zou hieruit moeten worden afgeleid dat de wetgever te dezen een discriminerend gebruik zou hebben gemaakt van de bevoegdheid die hem door artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is toegekend, zodat hij aldus de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zou hebben geschonden.
B.3.12.2. De bestreden bepaling moet dan ook noodzakelijkerwijze zo worden geïnterpreteerd dat het slagen voor de geïntegreerde proef enkel wordt vereist voor de gegradueerde « landmeter-expert vastgoed » in de Franse Gemeenschap - voor wie het slagen voor die proef een voorwaarde is voor het behalen van dat diploma - en niet voor de gegradueerde « bouwkunde en vastgoed, optie opmeten » in de Vlaamse Gemeenschap, voor wie een dergelijke proef niet wordt vereist voor het behalen van dat diploma.
B.4.1. De verzoekers in de zaak nr. 2866 vorderen de vernietiging van de artikelen 2 en 3 van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert. Ze voeren aan dat de taakomschrijving van de landmeter-expert, zoals vervat in de bestreden bepalingen, ook betrekking heeft op opmetingen en afpalingen van mijnen. Aldus zou de bestreden wet een schending inhouden van de aan de gewesten toegekende bevoegdheid inzake de mijnen. Doordat artikel 2, 1°, van de wet de mijningenieurs en mijnmeters uitsluit van de uitoefening van het beroep van landmeter-expert, zou afbreuk worden gedaan aan hun prerogatieven en zou aan onbevoegden worden toegestaan op te treden inzake de mijnen, waardoor de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zouden zijn geschonden.
B.4.2. Op grond van artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn de gewesten bevoegd voor de natuurlijke rijkdommen, waarin ook de steenkoolmijnen zijn begrepen. Het is inherent aan de bevoegdheid van de gewesten om een specifieke regeling uit te vaardigen inzake de opmeting en afpaling van mijnen, die kan afwijken van het gemeen recht.
B.4.3. Door inzake grondeigendommen op algemene wijze de taak te omschrijven van de landmeters-experten die overeenkomstig artikel 2 dat beroep kunnen uitoefenen, doet de federale wetgever geen afbreuk aan de regeling inzake de mijnen, die als een bijzondere regeling tot de bevoegdheid van de gewesten behoort. Zo begrepen schendt artikel 2, 1°, van de bestreden wet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
B.4.4. Het middel is niet gegrond.
B.5.1. De verzoekers in de zaak nr. 2857 vorderen de vernietiging van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert, en inzonderheid van de artikelen 9 en 13, § 2, die naar hun oordeel een te beperkte overgangsregeling zouden inhouden en daarom strijdig zouden zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.5.2. Op grond van de bestreden bepalingen kunnen de landmeters die geen houder zijn van de in artikel 2, 1°, vereiste diploma's of getuigschriften of overeenkomstig dat artikel geen bewijs van inschrijving kunnen voorleggen bedoeld in artikel 17, § 5, van de kaderwet van 1 maart 1976, voortaan het beroep niet meer uitoefenen.
Aldus zouden de landmeters worden gediscrimineerd ten aanzien van vergelijkbare dienstverlenende intellectuele beroepen die onder het toepassingsgebied vallen van de kaderwet van 1 maart 1976, die in ruimere overgangsmaatregelen voorziet.
B.5.3. De kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen geeft de Koning de bevoegdheid om op vraag van de beroepsgroepen een beroepstitel te beschermen en de voorwaarden te bepalen die toegang verlenen tot de uitoefening van die beroepen.
De bestreden wet vervangt het koninklijk besluit van 18 januari 1995 tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van gezworen landmeter-expert, dat ter uitvoering van die kaderwet was genomen. Overeenkomstig die kaderwet kon dat besluit enkel gelden voor zelfstandigen. Omdat het beroep van landmeter evenwel overwegend in dienstverband wordt uitgeoefend, achtte de wetgever een meer algemene regeling van het beroep noodzakelijk (Parl.
St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2152/001, p. 7).
B.5.4. Het komt aan de wetgever toe te beslissen of hij de reglementering van een beroep aan de Koning overlaat op grond van de wet van 1 maart 1976, dan wel of hij zelf een regeling treft, voor zover het onderscheid in behandeling dat daardoor ontstaat, niet zonder redelijke verantwoording is. De kaderwet van 1 maart 1976 voorziet in artikel 15 overigens uitdrukkelijk erin dat zij niet van toepassing is op de beoefenaars van een intellectueel beroep dat geregeld is door een specifieke wet.
B.5.5. Het feit dat de wetgever voor de landmeters-experten een bijzondere regeling heeft uitgevaardigd, berust op een objectief criterium, namelijk het feit dat die beroepsgroep voor minder dan de helft uit zelfstandigen bestaat.
B.5.6. Overeenkomstig artikel 2 van de bestreden wet is het voeren van de titel en het uitoefenen van het beroep van landmeter-expert voorbehouden aan de houders van een diploma, die een eed moeten afleggen. Alle titels die toegang gaven tot het beroep en opgenomen waren in het koninklijk besluit van 18 januari 1995 worden overgenomen in de nieuwe wet. Op grond van de overgangsregeling vervat in artikel 9 van de bestreden wet behouden ook alle personen die niet beschikken over de bedoelde diploma's maar die de overgangsregeling hebben genoten waarin het koninklijk besluit van 18 januari 1995 voorziet, dat voordeel. Alle personen die onder de toepassing van voormeld koninklijk besluit toegang hadden tot het beroep, behouden derhalve hun verworven rechten.
B.5.7. De verzoekers beweren dat de landmeters die zijn ingeschreven op de lijsten bedoeld in artikel 17, § 1, van de kaderwet van 1 maart 1976, maar geen bewijs kunnen leveren van inschrijving op de lijsten bedoeld in artikel 17, § 5, zich niet zouden kunnen beroepen op de overgangsmaatregel van artikel 9 van de bestreden wet.
B.5.8. Volgens artikel 17, § 1, van de kaderwet worden de personen die op de datum waarop een ter uitvoering van die wet genomen besluit in werking treedt, het gereglementeerd beroep uitoefenen in de voorwaarden en sedert de tijd vastgesteld door de Koning, op hun verzoek ingeschreven op een lijst opgemaakt door de burgemeester van de gemeente waar zij hun hoofdvestiging hebben. De gemeentelijke lijsten worden aan de raden van erkenning toegezonden (§ 4) die de lijsten vaststellen van de beroepsbeoefenaars, die worden ingeschreven op het tableau van de beroepsbeoefenaars zonder het bewijs te moeten leveren van hun beroepskennis en van de stageperiode (§ 5).
Daaruit blijkt dat de personen die op grond van artikel 17, § 1, een verzoek hebben ingediend om te worden ingeschreven op de gemeentelijke lijsten, op grond van artikel 17, § 5, toegang kunnen krijgen tot het beroep en dus de overgangsregeling kunnen genieten waarin artikel 9, § 1, van de bestreden wet voorziet.
B.5.9. De grieven van de verzoekers in de zaak nr. 2857 zijn niet gegrond.
B.6.1. Het beroep in de zaak nr. 2858 strekt tot de vernietiging van de artikelen 2, 1°, 4, 9 en 13, § 2, van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert en van de artikelen 3 en 4, § 1, van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten. Uit de combinatie van die bepalingen leidt de verzoeker af dat enkel wie beschikt over de in artikel 2, 1°, van de wet van 11 mei 2003 bedoelde titels en diploma's voortaan nog het beroep van landmeter kan uitoefenen.
B.6.2. Volgens artikel 2 van de wet van 11 mei 2003 is de uitoefening van het beroep van landmeter voortaan voorbehouden aan wie in het bezit is van de daarin vermelde diploma's en de eed heeft afgelegd overeenkomstig artikel 7. Daarnaast voorziet artikel 9, § 1, in een overgangsregeling, die luidt : « Onverminderd de toepassing van artikel 2, 1° mogen de personen die, met toepassing van het koninklijk besluit van 18 januari 1995 tot bescherming van de beroepstitel en de uitoefening van het beroep van gezworen landmeter-expert, werden ingeschreven op de lijst van beoefenaars bedoeld in artikel 17, § 5, van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, de voorlegging van een voor echt verklaarde kopie van hun titel, als bedoeld in artikel 4, § 2, tot staving van hun verzoek om inschrijving op het tableau van de beoefenaars van het beroep, vervangen door het bewijs van hun inschrijving op de voornoemde lijst. » B.6.3. In tegenstelling tot wat de verzoeker beweert, blijkt uit het gebruik van het woord « onverminderd » dat ook personen die niet beschikken over de in artikel 2, 1°, van de wet van 11 mei 2003 vereiste titels, het beroep van landmeter kunnen uitoefenen, indien zij voldoen aan de overgangsbepaling van artikel 9. Die bepaling vereist geenszins dat die personen bovendien over de bedoelde diploma's zouden beschikken, zoals de verzoeker beweert. In die lezing zouden de overgangsbepalingen overigens geen enkele betekenis hebben, wat bezwaarlijk de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.
B.6.4. Nu het middel berust op een verkeerde lezing van de bestreden bepalingen, kan het niet worden aangenomen.
B.7.1. De verzoekers in de zaken nrs. 2863 en 2867 voeren een enig middel aan, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 16, van de Grondwet. Door aan de landmeters-experten een monopolie toe te kennen inzake de afpaling van grondeigendommen zou afbreuk worden gedaan aan de rechten van de verzoekers als eigenaar.
B.7.2. De bestreden wet regelt de toegang tot het beroep van landmeter-expert en omschrijft de taak van de beoefenaars van dat beroep. Ze doet geen afbreuk aan de privaatrechtelijke regeling inzake de afpaling van gronden in het burgerlijk recht, ook al kan die in bepaalde gevallen het optreden van een landmeter als deskundige vergen. Evenmin verplicht zij eigenaars die hun gronden willen afpalen, ertoe aan de bepalingen van de wet te voldoen, nu die enkel gelden voor wie beroepsmatig en voor rekening van derden dergelijke activiteiten uitoefent.
B.7.3. Het middel kan niet worden aangenomen.
B.8.1. De verzoeker in de zaak nr. 2868 vordert de vernietiging van de artikelen 2, 3 en 5 van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten en van de artikelen 4, § 1, 5 en 8 van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert.
Hij verwijt de bestreden bepalingen dat zij op eenzijdige en discriminerende wijze de inschrijving op het tableau en de plichtenleer regelen van zelfstandige landmeters-experten, terwijl het beroep grotendeels wordt uitgeoefend door personen in dienstverband.
Verder heeft de verzoeker bezwaren tegen het optreden van de Minister bevoegd voor de K.M.O.'s en van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O.'s bij de samenstelling van de Federale Raad en van de Federale Raad van beroep en bij de uitwerking van de tuchtregeling.
B.8.2. Overeenkomstig artikel 2 van de wet van 11 mei 2003 zijn het voeren van de titel en het uitoefenen van het beroep van landmeter-expert voorbehouden aan de houders van een diploma, die een eed moeten afleggen. De bestreden bepalingen regelen de toegang tot het beroep van landmeter-expert, ongeacht of de activiteit wordt uitgeoefend als zelfstandige, als werknemer of in overheidsdienst.
B.8.3. De personen die het beroep als zelfstandige uitoefenen, moeten daarenboven ingeschreven zijn op het tableau bijgehouden door de Federale Raad van landmeters-experten (artikel 4). Zij zijn ook verplicht zich te houden aan de voorschriften inzake de plichtenleer, vast te stellen bij koninklijk besluit, na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O.'s (artikel 8).
B.8.4. Er bestaat op het vlak van de plichtenleer een objectief verschil tussen personen die hun beroep uitoefenen als zelfstandige, enerzijds, en degenen die hun beroep uitoefenen als ambtenaar of als loontrekkende, anderzijds. Terwijl loontrekkenden werken onder gezag van hun werkgever, zijn ambtenaren onderworpen aan een statuut met eigen tuchtregels, wat in beide gevallen moet waarborgen dat zij hun beroep op correcte wijze uitoefenen. Doordat zelfstandige beroepsbeoefenaars niet in dienstverband werken, is het gerechtvaardigd dat enkel zij aan specifieke voorschriften inzake de plichtenleer worden onderworpen, waarbij het niet zonder redelijke verantwoording is dat, aangezien het gaat om zelfstandigen, de bevoegde minister en de instellingen eigen aan die beroepsgroep worden betrokken bij de samenstelling van de tuchtorganen en de uitwerking van het tuchtstatuut.
B.8.5. De verzoeker ziet ook een niet-gerechtvaardigde tegenstelling tussen, enerzijds, artikel 5, tweede lid, van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert en, anderzijds, artikel 3 van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten, doordat loontrekkenden zich op basis van de eerste bepaling in bepaalde gevallen moeten inschrijven op het tableau, terwijl de tweede bepaling hen daarvan zou uitsluiten.
Afgezien van het feit dat de verzoeker niet aangeeft in welk opzicht hij als ambtenaar belang zou hebben bij de vernietiging van die bepalingen, noch hoe hierdoor de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zouden zijn geschonden, is de tegenstelling die hij ziet onbestaande, nu het vermelde artikel 3 bepaalt dat de Federale Raad van landmeters-experten het tableau bijhoudt van de beoefenaars van het beroep die hetzij als zelfstandige het beroep van landmeter-expert willen uitoefenen, hetzij de beroepstitel willen voeren.
B.8.6. Het middel kan niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen onder voorbehoud van de interpretatie vermeld onder B.3.12.2.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 januari 2005.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.