Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 januari 2005

Uittreksel uit arrest nr. 208/2004 van 21 december 2004 Rolnummer 2830 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 357 en 362 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 2003, ingesteld do Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters A. Alen(...)

bron
arbitragehof
numac
2004203840
pub.
06/01/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 208/2004 van 21 december 2004 Rolnummer 2830 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 357 en 362 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 2003, ingesteld door de v.z.w. Nationaal Verbond van de magistraten van eerste aanleg en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 november 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 november 2003, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 357 en 362 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 22 april 2003 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 mei 2003, eerste editie), door de v.z.w. het Nationaal Verbond van de magistraten van eerste aanleg, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Poelaertplein 3, J. Geysen, wonende te 1020 Brussel, Neerleest 4, K. Brys, wonende te 1740 Ternat, Van Cauwelaertstraat 91, K. Carlens, wonende te 1080 Brussel, Mettewielaan 93, T. Freyne, wonende te 3191 Hever, Stationsstraat 143, I. Soenen, wonende te 1150 Brussel, Van der Meerschenlaan 91, G. Van den Bossche, wonende te 1731 Relegem-Asse, Poverstraat 33, M. Van den Bossche, wonende te 1730 Zellik-Asse, Brusselsesteenweg 818, M. Bosmans, wonende te 1600 Sint-Pieters-Leeuw, Volsemstraat 17, M. Debaere, wonende te 3000 Leuven, Arnould Nobelstraat 19, M. De Grève, wonende te 1420 Eigenbrakel, avenue du Cadre Noir 5, G. Deneulin, wonende te 1673 Beert, Kapellestraat 12, S. Gadeyne, wonende te 1050 Brussel, Kroonlaan 214, B. Lybeer, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Oude Eigenbrakelsesteenweg 34, K. Moens, wonende te 1500 Halle, Kapittel 17, S. Raskin, wonende te 1081 Brussel, Belgische Onafhandelijkheidslaan 87, M. Van Brustem, wonende te 1560 Hoeilaart, Booglaan 2, en P. Van Lierde, wonende te 1300 Waver, avenue de la Warche 17. (...) II. In rechte (...) B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 2 en 3 van de wet van 22 april 2003 tot wijziging van de artikelen 357 en 362 van het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad , 9 mei 2003, eerste editie).

Artikel 2 luidt : « Artikel 357 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2000 en 15 juni 2001, bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, bekrachtigd bij de wet van 26 juni 2002, en bij de wet van 27 december 2002, wordt aangevuld met een § 4, luidende : ' § 4. Een premie wordt toegekend aan de magistraten die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, voorzover zij benoemd zijn in een rechtscollege waar tenminste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal.

Per rechtscollege is het aantal magistraten aan wie een premie wordt toegekend beperkt, al naargelang van het geval, tot het minimumaantal of het aantal zoals voorgeschreven door de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. De toekenning van de premie gebeurt op basis van de dienstanciënniteit van de magistraat binnen het betrokken rechtscollege.

De premie is uitsluitend verschuldigd wanneer de in het eerste lid bedoelde magistraat zijn ambt daadwerkelijk uitoefent in het rechtscollege waar hij benoemd is of hij een opdracht vervult in een rechtscollege waar tenminste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal.

Deze premie wordt eveneens toegekend aan de federale procureur en de federale magistraten die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

Het maandbedrag van de premie wordt vastgesteld op : - 281,98 EUR voor de magistraten die het bewijs geleverd hebben van de actieve en passieve mondelinge en van de actieve en passieve schriftelijke kennis van de andere taal; - 216,91 EUR voor de magistraten die het bewijs geleverd hebben van de actieve en passieve mondelinge kennis en van de passieve schriftelijke kennis van de andere taal.

De premie wordt tegelijk met de wedde vereffend. ' » Artikel 3 luidt : « In artikel 362, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999, worden de woorden ' §§ 2 en 3 ' vervangen door de woorden ' §§ 2 tot 4 '. » De verzoekende partijen vorderen slechts de vernietiging van het tweede en het derde lid van de toegevoegde paragraaf 4 van artikel 357 van het Gerechtelijk Wetboek en van de woorden « voorzover zij benoemd zijn in een rechtscollege waar tenminste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal » in het eerste lid van diezelfde paragraaf.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. De Ministerraad werpt ten aanzien van de v.z.w. Nationaal Verbond van de magistraten van eerste aanleg op dat zij niet voldoet aan de door het Hof gestelde voorwaarden waaronder een dergelijke vereniging kan getuigen van het rechtens vereiste belang en dat zij zelfs niet wettelijk als v.z.w. kan optreden.

Het door de andere verzoekende partijen aangevoerde belang als magistraten, houders van het wettelijk certificaat, is volgens de Ministerraad niet aangetoond omdat het hypothetisch en minstens onvoldoende zeker is.

B.3. De verzoekers, andere dan de v.z.w. Nationaal Verbond van de magistraten van eerste aanleg, behoren tot de categorie van magistraten, houders van het certificaat inzake taalkennis, die zich door de bestreden bepalingen benadeeld achten ten gevolge van de verschillende voorwaarden die worden gesteld aan de toekenning van een taalpremie. Zij doen blijken van het vereiste belang.

B.4. Nu het belang van die verzoekers vaststaat, dient het Hof niet de exceptie te onderzoeken die de Ministerraad heeft opgeworpen ten aanzien van het beroep in zoverre het is ingesteld door de v.z.w.

Nationaal Verbond van de magistraten van eerste aanleg.

De exceptie wordt verworpen.

Ten gronde B.5. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 154, van de Grondwet, doordat de voorwaarden die in artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek worden bepaald waaronder magistraten die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten hebben afgelegd een premie (hierna : de taalpremie) kunnen ontvangen, op verschillende wijzen discriminatoir zijn.

B.6. Tegen dat middel voert de Ministerraad de exceptie obscuri libelli aan.

Zowel uit het verzoekschrift als uit de memories van de Ministerraad blijkt dat het verzoekschrift een uiteenzetting van het middel bevat waardoor is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De exceptie wordt verworpen.

B.7. Op grond van het bestreden artikel 357, § 4, wordt een taalpremie toegekend aan magistraten indien is voldaan aan de volgende, cumulatieve voorwaarden : het benoemd zijn in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal; het behoren, op grond van dienstanciënniteit, tot het wettelijk vastgesteld quotum per rechtscollege; het daadwerkelijk uitoefenen van het ambt in het rechtscollege waar men benoemd is of het vervullen van een opdracht in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal.

Volgens de parlementaire voorbereiding betekent dat concreet dat « een taalpremie zal uitbetaald worden aan de magistraten van : - het Hof van Cassatie en het parket bij dit Hof; - de hoven van beroep en de arbeidshoven te Brussel en Luik en de parketten bij deze hoven; - het federaal parket; - de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel te Brussel en de parketten bij deze rechtbanken; - het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg en het arbeidsauditoraat te Doornik; - het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Bergen; - het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Luik; - de rechtbank van eerste aanleg te Eupen en het parket bij deze rechtbank; - de arbeidsrechtbanken te Eupen en te Verviers en het arbeidsauditoraat bij deze rechtbanken; - de rechtbanken van koophandel te Eupen en te Verviers; - het parket van de procureur bij de rechtbank van eerste aanleg en het arbeidsauditoraat te Tongeren; - het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen; - de vredegerechten en de politierechtbanken die krachtens de taalwet het bewijs moeten leveren van de kennis van de andere taal » (Parl.

St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2310/001, p. 5).

Met betrekking tot de eerste voorwaarde blijkt uit de parlementaire voorbereiding « dat toegevoegde rechters en substituten geen aanspraak zullen kunnen maken op een taalpremie. Zij zijn immers benoemd voor het rechtsgebied van een hof van beroep, ze zijn niet benoemd in een rechtscollege » (ibid., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2310/001, pp. 4-5).

B.8. De toekenning van de taalpremie strekt ertoe magistraten met een financiële impuls te stimuleren om aan het taalexamen deel te nemen en er ook voor te slagen, zodat de benoeming van magistraten die de benoemingsvoorwaarden op taalgebied moeten vervullen, minder problematisch wordt dan thans - vooral in de rechtscolleges en de parketten te Brussel - het geval is (ibid., p. 4). Tijdens de parlementaire voorbereiding werd daaraan toegevoegd : « De doelstelling [...] bestaat erin om de kandidaturen aan te moedigen voor de vacante plaatsen van magistraat voorbehouden aan kandidaten die het bewijs hebben geleverd van de kennis van een andere taal dan die van hun diploma ingevolge de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Het is dan ook verantwoord om deze premie uitsluitend toe te kennen aan magistraten die benoemd worden op plaatsen die voorbehouden zijn aan tweetalige kandidaten. » (ibid., pp. 5-6) B.9. Het criterium van benoeming in een rechtscollege waar ten minste een gedeelte van de magistraten krachtens de wetgeving op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs moet leveren van de kennis van meer dan één landstaal en het criterium van daadwerkelijke uitoefening van het ambt in het rechtscollege waar men benoemd is of van vervulling van een opdracht in een dergelijk rechtscollege zijn objectieve criteria.

Het verschil in behandeling op grond van die criteria is pertinent om de in B.8 vermelde doelstellingen te bereiken, vermits alleen in die rechtscolleges een problematische behoefte bestaat aan magistraten in ambten voorbehouden aan tweetalige kandidaten en derhalve mag worden verwacht dat die magistraten een dergelijk ambt ook daadwerkelijk uitoefenen of vervullen om recht te hebben op de taalpremie. Gelet op de bestaande, specifieke behoefte en de omvang van de taalpremie is die maatregel ook niet onevenredig met de nagestreefde doelstelling.

B.10. Op grond van de bestreden maatregel kunnen de toegevoegde rechters en substituten evenmin aanspraak maken op de taalpremie omdat die magistraten, wegens de specificiteit van het ambt, reeds een premie ontvangen die gelijk is aan de taalpremie voor de louter passieve schriftelijke kennis van de andere taal (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2310/003, p. 4).

De maatregel om aan die magistraten die weliswaar aan de overige voorwaarden kunnen voldoen, de taalpremie niet toe te kennen, is niet zonder redelijke verantwoording. De toegevoegde magistraten die het bewijs van kennis van een andere taal hebben geleverd, kunnen immers zonder financieel nadeel worden benoemd in ambten die zijn voorbehouden aan tweetalige kandidaten.

B.11. Het criterium van een quotum per rechtscollege is eveneens een objectief criterium dat pertinent is ter verwezenlijking van de doelstellingen van de maatregel. Vanaf het ogenblik dat de personeelsformaties voor ambten die zijn voorbehouden aan tweetalige kandidaten zijn ingevuld, is er immers geen specifieke nood meer aan bijkomende kandidaten. De maatregel komt derhalve tegemoet aan het streven naar een volledige invulling van de personeelsformaties. Dat zodra die doelstelling is bereikt, de andere doelstelling, namelijk kandidaten ertoe aanzetten aan het taalexamen deel te nemen, niet langer wordt bevorderd door de maatregel, doet daaraan geen afbreuk.

De wetgever vermocht rekening te houden met de beperktheid van de omvang van de budgettaire middelen die de vaststelling van ruimere toekenningsvoorwaarden in de weg stond (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2310/003, p. 6).

B.12.1. De toekenning van de taalpremie is evenwel nog onderworpen aan een bijkomend criterium, namelijk de dienstanciënniteit van de magistraat binnen het betrokken rechtscollege. Volgens de verzoekende partijen leidt de maatregel ertoe dat indien een magistraat met een hogere dienstanciënniteit slaagt voor het taalexamen nadat het quotum is bereikt, de taalpremie wordt ontnomen aan een magistraat met beperktere dienstanciënniteit die voordien slaagde.

B.12.2. Naar luid van het bestreden artikel 357, § 4, tweede lid, tweede zin, van het Gerechtelijk Wetboek gebeurt de toekenning van de premie op basis van de dienstanciënniteit van de magistraat binnen het betrokken rechtscollege.

Indien die maatregel daadwerkelijk zou leiden tot het door de verzoekende partijen aangehaalde gevolg, zou hij onevenredig zijn met de door de wetgever nagestreefde doelstelling omdat een financieel voordeel zou worden ontnomen aan een magistraat die eerder dan diens collega met hogere dienstanciënniteit binnen hetzelfde rechtscollege, heeft bijgedragen tot het bereiken van de door de wetgever nagestreefde doelstelling.

Die bepaling kan evenwel ook aldus worden uitgelegd dat het criterium van de dienstanciënniteit slechts geldt voor de toekenning van de premie, en niet voor het verdere behoud ervan. In die interpretatie kan het voordeel van de taalpremie, anders dan de verzoekende partijen beweren, niet worden ontnomen aan een magistraat wanneer een collega met hogere dienstanciënniteit slaagt voor het taalexamen nadat het quotum in het rechtscollege reeds is bereikt. De toekenning van de taalpremie op grond van de dienstanciënniteit is in die interpretatie een objectieve en redelijk verantwoorde maatregel, omdat hij rekening houdt met de concrete noden in het betrokken rechtscollege op het ogenblik waarop de premie wordt toegekend en geen daaropvolgende onredelijke gevolgen kan sorteren.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep onder voorbehoud van de interpretatie in B.12.2.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 december 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^