gepubliceerd op 29 december 2004
Uittreksel uit arrest nr. 183/2004 van 16 november 2004 Rolnummer 2838 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 358, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank te Dinant. Het Ar samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henneuse, L. Lavrysen, J.(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 183/2004 van 16 november 2004 Rolnummer 2838 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 358, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank te Dinant.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 17 november 2003 in zake L. Pierre, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 november 2003, heeft de Jeugdrechtbank te Dinant de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 358, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat de minderjarige geadopteerde niet toestaat zonder meer zijn oorspronkelijke naam te behouden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een op de leeftijd gebaseerd verschil in behandeling teweegbrengt tussen, enerzijds, die minderjarige geadopteerden en, anderzijds, de meerderjarige geadopteerden die, krachtens artikel 358, § 2bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, zonder meer hun oorspronkelijke naam mogen behouden ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 358 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « § 1. Door de adoptie verkrijgt de geadopteerde, in plaats van zijn naam, die van de adoptant of, in geval van gelijktijdige adoptie door twee echtgenoten, die van de man.
Partijen kunnen evenwel overeenkomen dat de geadopteerde zijn naam zal behouden, gevolgd door die van de adoptant of van de adopterende man.
Indien de geadopteerde en de adoptant of de adopterende man dezelfde naam hebben, blijft de naam van de geadopteerde onveranderd. § 2. In geval van adoptie, door de man, van het adoptief kind van zijn echtgenote, of in geval van een nieuwe adoptie als bepaald in artikel 346, tweede lid, komt de naam van de nieuwe adoptant of van de adopterende man in de plaats van die van de geadopteerde, ongeacht of diens naam bij de vorige adoptie behouden of veranderd werd.
Indien bij de vorige adoptie de naam van de geadopteerde is vervangen door die van de adoptant, kunnen partijen overeenkomen dat de nieuwe naam van de geadopteerde samengesteld zal zijn uit de naam die hij gekregen heeft bij de vorige adoptie, gevolgd door die van de nieuwe adoptant of van de adopterende man.
Wanneer bij de vorige adoptie de naam van de vorige adoptant is toegevoegd aan de naam van de geadopteerde, kunnen partijen overeenkomen dat de naam van de adoptant samengesteld zal zijn uit : - hetzij de oorspronkelijke naam van de geadopteerde gevolgd door de naam van de nieuwe adoptant of van de adopterende man; - hetzij de naam van de vorige adoptant, gevolgd door die van de nieuwe adoptant of van de adopterende man.
De geadopteerde die vóór een vorige adoptie dezelfde naam droeg als de nieuwe adoptant of de adopterende man, herkrijgt de naam zonder enige wijziging. § 2bis. Is de geadopteerde meerderjarig, dan kunnen partijen in alle omstandigheden overeenkomen dat de naam van de geadopteerde onveranderd blijft.
Indien de geadopteerde zijn naam behouden heeft bij een vorige adoptie, kunnen zij eveneens overeenkomen dat hij deze mag laten volgen door die van de adoptant of van de adopterende man. [...] » In de prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd de grondwettigheid van de eerste twee leden van paragraaf 1 te toetsen.
B.2. Wat de gevolgen van de adoptie voor de naam van de geadopteerde betreft, vergelijkt de verwijzende rechter de regeling die voor de minderjarige geadopteerden is voorgeschreven bij artikel 358, § 1, eerste en tweede lid, met de regeling waarin is voorzien in paragraaf 2bis van hetzelfde artikel met betrekking tot de meerderjarige kinderen. In de prejudiciële vraag wordt gesteld dat de eerstgenoemden, in tegenstelling met de in tweede instantie genoemden, niet « zonder meer » hun oorspronkelijke naam kunnen behouden.
B.3.1. Artikel 358 van het Burgerlijk Wetboek maakt deel uit van titel VIII van boek I, die in dat Wetboek is ingevoegd bij de wet van 21 maart 1969. Tijdens de parlementaire voorbereiding hebben de bepalingen die uiteindelijk in artikel 358, § 1, zijn ingeschreven, aanleiding gegeven tot de volgende commentaar : « Door het wetsvoorstel wordt ten aanzien van de bestaande wetgeving een nieuw, meer progressistisch beginsel ingevoerd : de regel wordt de vervanging van de naam van de geadopteerde door de naam van de adoptant; de toevoeging van de naam van de adoptant aan die van de geadopteerde wordt uitzondering.
De Commissie is van oordeel dat de eenvoudige vervanging van de naam als algemene regel de voorkeur verdient. Het pleeggezin moet immers zoveel mogelijk met het wettig gezin worden gelijkgesteld. » (Parl.
St., Kamer, 1961-1962, 436, nr. 2, p. 24) B.3.2. Bij de wet van 26 januari 1987 werd een § 2bis toegevoegd in artikel 358 van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens de parlementaire voorbereiding is die toevoeging als volgt verantwoord : « In ons recht is het derhalve de regel dat de naam van de adoptant in de plaats van die van de geadopteerde komt; de toevoeging van de naam van de adoptant aan die van de geadopteerde is de uitzondering.
Blijkens de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 maart 1969 gaven de Commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat immers de voorkeur aan dit beginsel omdat het adopterende gezin zoveel mogelijk moet worden gelijkgesteld met het wettige gezin; om praktische redenen echter kan het behoud van de naam van de geadopteerde, gevolgd door die van de adoptant, gerechtvaardigd zijn (zie het verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door Mevr. De Riemaecker-Legot, Stuk nr. 436/2, (1961-1962), blz. 24, van 26 januari 1965). [...] Voor de geadopteerde die meerderjarig is kan de toepassing van artikel 358, § 2, immers grote moeilijkheden met zich brengen, met name wanneer hij beroepshalve voortdurend in contact is met het publiek. » (Parl. St., Kamer, 1982-1983, 404, nr. 1, pp. 1 en 2) B.4.1. De toekenning van een familienaam berust in hoofdzaak op overwegingen van sociaal nut; ze wordt bij de wet bepaald. Gebruik makend van de hem toegekende beoordelingsvrijheid heeft de wetgever, enerzijds, de familienaam op een eenvoudige en eenvormige wijze willen bepalen en, anderzijds, aan die familienaam een zekere onveranderlijkheid willen geven met inachtneming van het belang van degene die de naam draagt.
B.4.2. Gelet op wat voorafgaat, lijkt er wel een verantwoording te zijn voor het feit dat, met betrekking tot de naam die de geadopteerde na de adoptie draagt of kan dragen, artikel 358, § 1, aan de minderjarige geadopteerde niet dezelfde mogelijkheid toekent als aan de meerderjarige geadopteerde, namelijk de mogelijkheid om, zonder meer, zijn oorspronkelijke naam te behouden.
Enerzijds, kan de gewettigde bekommernis om, door de principiële toekenning van de naam van de adoptant aan de geadopteerde, een optimale integratie in het adoptiegezin te verzekeren, terecht belangrijker zijn geacht voor de minderjarige geadopteerden dan voor de meerderjarige geadopteerden.
Anderzijds, zijn de motieven die worden geciteerd tot staving van de noodzaak om de meerderjarige geadopteerde de mogelijkheid te bieden de naam die hij vóór de adoptie had, te behouden - voornamelijk zijn beroepsbelang - weinig pertinent voor de minderjarige geadopteerden, ten aanzien van wie de wetgever vermocht van oordeel te zijn dat de sociale waarborg, geboden door de onveranderlijkheid van de naam, een meer beperkt karakter kon hebben dan ten aanzien van de meerderjarigen, aangezien de naam van de eerstgenoemden niet sedert vele jaren bekend is.
B.4.3. Overigens wordt aan de minderjarige geadopteerde niet elke mogelijkheid ontzegd om, niettegenstaande de adoptie, de naam te blijven dragen die hij vóór de adoptie had : artikel 358, § 1, tweede lid, bepaalt immers dat de geadopteerde, met instemming van de partijen, zijn naam zal kunnen behouden, gevolgd door die van de adoptant of van de adopterende man.
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 358, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 16 november 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.