Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 december 2004

Uittreksel uit arrest nr. 166/2004 van 28 oktober 2004 Rolnummer 2872 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent. He samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. (...)

bron
arbitragehof
numac
2004203576
pub.
06/12/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 166/2004 van 28 oktober 2004 Rolnummer 2872 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 4 december 2003 in zake de c.v.b.a. Intercommunale Vereniging « Land van Aalst » tegen de gemeente Sint-Lievens-Houtem, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 15 december 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 26 van de wet van 22 december 1986 op de intercommunales, gelezen in de interpretatie volgens dewelke de vrijstelling in alle gevallen moet worden toegepast, zonder dat hierbij een onderscheid wordt gemaakt voor activiteiten die niet tot het gemeentelijk belang behoren, voor activiteiten die niet als overheid worden verricht of voor activiteiten die op de concurrentiële markt plaatsvinden, het gelijkheidsbeginsel/discriminatieverbod (artikelen 10 en 11 van de Grondwet) ? » (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales. Dat artikel luidt als volgt : « Onverminderd de bestaande wetsbepalingen zijn de intercommunales vrijgesteld van alle belastingen ten gunste van de Staat, evenals van alle belastingen ingevoerd door de provincies, de gemeenten of enig andere publiekrechtelijke persoon. » B.1.2. De gemeente Sint-Lievens-Houtem voert aan dat de in het geding zijnde bepaling niet van toepassing is op het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter, vermits de federale wetgever, door het aannemen van artikel 356 van de wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, impliciet zou hebben verzaakt om, wat de materies afval en water betreft, te oordelen of de in artikel 26 van de wet van 22 december 1986 vervatte belastingvrijstelling noodzakelijk is. Vermits de federale wetgever zou hebben verzaakt aan elke fiscale bevoegdheid in die materies, zou de bedoelde vrijstelling, volgens de gemeente Sint-Lievens-Houtem, niet langer toepasselijk zijn, en dit niet alleen voor de gewestbelastingen, maar ook voor de gemeentelijke belastingen.

B.1.3. Overeenkomstig artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet bepaalt de wet ten aanzien van de gemeentelijke belastingen de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. Op grond van die bepaling vermocht de federale wetgever de intercommunales vrij te stellen van gemeentelijke belastingen.

B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 26 van de wet van 22 december 1986 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling wordt geïnterpreteerd in die zin dat de erin bedoelde vrijstelling geldt voor activiteiten die niet tot het gemeentelijk belang behoren, voor activiteiten die niet « in de hoedanigheid van overheid » worden verricht of die vallen onder de vrije concurrentie.

B.3. Wanneer de intercommunales activiteiten uitoefenen die kunnen worden beschouwd als behorend tot de behartiging van doelstellingen van gemeentelijk belang, dienen die activiteiten te worden gekwalificeerd als activiteiten die « in de hoedanigheid van overheid » worden verricht, ongeacht de vraag of het gaat om activiteiten waarvoor de intercommunales in concurrentie treden met andere economische operatoren.

B.4. Artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales vervangt artikel 17 van de wet van 1 maart 1922 « omtrent de vereeniging van gemeenten tot nut van 't algemeen », met dien verstande dat de woorden « of enig andere publiekrechtelijke persoon » zijn toegevoegd.

De in het geding zijnde bepaling, net als de bepaling die zij heeft vervangen, gaat terug op artikel 13 van de wet van 18 augustus 1907 « betreffende de vereenigingen van gemeenten en van particulieren tot het inrichten van waterleidingen » (Belgisch Staatsblad van 5 september 1907). De fiscale vrijstelling van de intercommunales werd tijdens de parlementaire voorbereiding van die wet als volgt toegelicht : « De maatschappijen waarop dit wetsontwerp betrekking heeft, zijn opgericht met een doel van algemeen belang; zij nemen de taak op zich een gemeentelijke plicht te vervullen : het lijkt rechtmatig hun het vervullen van die taak te vergemakkelijken door hun de fiscale voordelen toe te kennen die de gemeenten, in wier plaats zij optreden, zouden genieten. » (Pasin., 1907, p. 206 - vertaling van het Hof) Uit die toelichting kan worden afgeleid dat de wetgever tot doel heeft gehad de intercommunales vrij te stellen van belastingen waaraan de gemeenten niet zijn onderworpen. Vermits ze activiteiten vervullen die betrekking hebben op de behartiging van doelstellingen van gemeentelijk belang, achtte de wetgever het rechtmatig de intercommunales aan hetzelfde fiscaalrechtelijke stelsel te onderwerpen als de gemeenten.

B.5. Krachtens artikel 41 en artikel 162, vierde lid, van de Grondwet hebben de gemeenten het recht zich te verenigen, zij het dat dit uitsluitend kan met het oog op de gezamenlijke behartiging van aangelegenheden van gemeentelijk belang.

B.6. Wanneer de wetgever in algemene bewoordingen de intercommunales vrijstelt van belastingen, mag niet worden aangenomen dat hij de bedoeling zou hebben gehad bepalingen uit te vaardigen die niet bestaanbaar zijn met artikel 41 en artikel 162, vierde lid, van de Grondwet.

De in artikel 26 van de wet van 22 december 1986 bedoelde belastingvrijstelling dient bijgevolg in grondwettige zin te worden begrepen, des te meer daar enkel die interpretatie steun vindt in de parlementaire voorbereiding, zoals geciteerd in B.4.

B.7. Vermits de Grondwet niet toestaat dat de in het geding zijnde bepaling wordt geïnterpreteerd zoals aangegeven in de prejudiciële vraag, is de vraag zonder voorwerp en behoeft ze geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^