gepubliceerd op 22 juli 2004
Uittreksel uit arrest nr. 119/2004 van 30 juni 2004 Rolnummer 2801 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 16 januari 2003 tot wijziging van de wet van 21 april 1965 houdende het statuu Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 119/2004 van 30 juni 2004 Rolnummer 2801 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 16 januari 2003 tot wijziging van de wet van 21 april 1965 houdende het statuut van de reisbureaus, ingesteld door de b.v.b.a. Voyages Bizet Reizen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 15 oktober 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 16 oktober 2003, heeft de b.v.b.a. Voyages Bizet Reizen, met zetel te 1070 Brussel, Bergensesteenweg 1037, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 16 januari 2003 tot wijziging van de wet van 21 april 1965 houdende het statuut van de reisbureaus (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 16 april 2003). (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 4, 10°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt : « De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis, § 2, 1°, van de Grondwet zijn : [...] 10° De vrijetijdsbesteding en het toerisme; [...] ».
Met toepassing van artikel 138 van de Grondwet werd de decreetgevende bevoegdheid inzake toerisme door artikel 3, 2°, van het decreet II van 19 juli 1993 « tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie » overgedragen door de Franse Gemeenschap aan de Franse Gemeenschapscommissie voor het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Overeenkomstig de artikelen 127, § 2, en 128, § 2, van de Grondwet is de Franse Gemeenschapscommissie in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevoegd voor de instellingen die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Franse Gemeenschap.
Met toepassing van het bestreden decreet verkrijgen thans de reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Franse Gemeenschap de toelating reizen te verkopen op beurzen en vakantiesalons in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, terwijl de reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap en de bicommunautaire reisbureaus die toelating niet hebben, aangezien zij op grond van artikel 4 van de wet van 21 april 1965 houdende het statuut van de reisbureaus slechts reizen mogen verkopen in een vergunninghoudend kantoor.
Ten aanzien van het eerste middel B.2.1. De verzoekende partij betoogt dat het bestreden decreet niet in overeenstemming is met het beginsel volgens hetwelk de bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met inachtneming van het kader van de economische unie en monetaire eenheid, vervat in artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, vermits de reisbureaus waarop het bestreden decreet niet van toepassing is, op dezelfde geïntegreerde markt geen reizen kunnen verkopen op beurzen en vakantiesalons.
B.2.2. Artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen houdt in dat gewesten en, gelet op de algemene doelstelling van de bepaling, bij uitbreiding de gemeenschappen en gemeenschapscommissies, hun bevoegdheden uitoefenen « met inachtneming van de beginselen van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitalen en van de vrijheid van handel en nijverheid, alsook met inachtneming van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid, zoals vastgesteld door of krachtens de wet, en door of krachtens de internationale verdragen ».
De Franse Gemeenschapscommissie moet derhalve met de bevoegdheidbeperkende bepaling van artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de voormelde bijzondere wet rekening houden.
B.2.3. Uit het decreet en de parlementaire voorbereiding ervan blijkt dat de oorspronkelijke bepaling van de wet van 21 april 1965 de verkoop van reizen buiten het vergunninghoudend kantoor verbood. De bedoeling van de federale wetgever was destijds : « [...] de consument en de sector zelf beschermen tegen pseudo-reisbureaus die in feite niet meer dan de dekmantel vormden voor zwendel, door het invoeren van regels waarbij de zichtbaarheid en de transparantie op dat vlak worden gewaarborgd » (Parl. St., Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, 2002-2003, nr. 84/1, p. 2). Ingevolge de maatschappelijke evolutie, inzonderheid het kopen van reizen via internet, wordt dat verbod beschouwd als achterhaald : « Ofschoon die technische verplichting destijds ertoe strekte de consumenten te beschermen, spreekt het voor zich dat thans de verkoop van reizen op andere wijzen gebeurt en niet langer verbonden is aan de plaats waar de beroepsmensen uit de toeristische sector gevestigd zijn. » (Parl. St., Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, 2002-2003, nr. 84/2, p. 3) « Dit voorstel van decreet heeft tot doel de reisbureaus die de erkenning hebben verkregen in staat te stellen hun vak uit te oefenen tijdens handelsbeurzen en salons. » (Parl. St., Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, 2002-2003, nr. 84/1, p. 2) B.2.4. De bestaanbaarheid van de vrijheidsregeling met het beginsel van de economische unie moet vanuit een dubbele invalshoek worden beoordeeld.
Voor de reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Franse Gemeenschap biedt het bestreden decreet de mogelijkheid om reizen te verkopen op beurzen en vakantiesalons; het gaat dus niet om een beperking maar om een uitbreiding van het vrije verkeer van diensten.
Voor de reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap en voor de bicommunautaire reisbureaus impliceert het bestreden decreet niet een beperking van hun beroepsactiviteiten. Indien het decreet hun die toelating niet verleent, is dat te wijten aan de grenzen die voortvloeien uit de territoriale en materiële bevoegdheid van de Franse Gemeenschapscommissie.
Niets belet de bevoegde wetgevers voor de bicommunautaire reisbureaus en voor de reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, een identieke regeling in te voeren.
B.2.5. Het middel kan niet worden aangenomen.
Ten aanzien van het tweede middel B.3.1. Het tweede middel is afgeleid uit een schending van de federale loyauteit vervat in artikel 143, § 1, van de Grondwet en van het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel.
B.3.2. Het beginsel van de federale loyauteit houdt blijkens de parlementaire voorbereiding van die grondwetsbepaling voor de federale overheid en voor de deelgebieden de verplichting in om, wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, het evenwicht van de federale constructie in haar geheel niet te verstoren; het betekent meer dan het uitoefenen van bevoegdheden : het geeft aan in welke geest dat moet geschieden (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 100-29/2).
B.3.3. Het beginsel van de federale loyauteit, in samenhang gelezen met het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel, betekent dat elke wetgever ertoe gehouden is, in de uitoefening van zijn eigen bevoegdheid, erover te waken dat door zijn optreden de uitoefening van de bevoegdheden van de andere wetgevers niet onmogelijk of overdreven moeilijk wordt gemaakt.
B.3.4. Iedere wetgever, dus ook de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, kan van oordeel zijn dat het verbod om reizen te verkopen buiten het vergunninghoudend kantoor, gelet op de maatschappelijke evolutie, achterhaald is.
Een dergelijke vaststelling kan niet strijdig worden geacht met het beginsel van de federale loyauteit, in samenhang gelezen met het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel.
B.3.5. Het tweede middel kan niet worden aangenomen.
Ten aanzien van het derde middel B.4.1. Het derde middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Franse Gemeenschap kunnen thans op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest reizen verkopen op beurzen en vakantiesalons, terwijl de reisbureaus die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap en de bicommunautaire reisbureaus die mogelijkheid niet hebben.
B.4.2. Een verschillende behandeling in aangelegenheden waar de gemeenschappen en de gewesten over eigen bevoegdheden beschikken, is het mogelijke gevolg van een onderscheiden beleid, wat is toegestaan door de autonomie die hun door of krachtens de Grondwet is toegekend.
Een zodanig verschil kan op zich niet worden geacht strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Die autonomie zou geen betekenis hebben, mocht een verschil in behandeling tussen adressaten van regels die in eenzelfde aangelegenheid in de verschillende gemeenschappen en gewesten toepasselijk zijn, als zodanig worden geacht strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.4.3. Het middel kan niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 juni 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.