gepubliceerd op 23 juli 2004
Uittreksel uit arrest nr. 113/2004 van 23 juni 2004 Rolnummer 2779 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 145 en 146 van de programmawet van 8 april 2003, ingesteld door de b.v.b.a. Ramses. Het Arbitragehof, samenges wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoe(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 113/2004 van 23 juni 2004 Rolnummer 2779 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 145 en 146 van de programmawet van 8 april 2003, ingesteld door de b.v.b.a. Ramses.
Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter A. Arts en rechter R. Henneuse, waarnemend voorzitter, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 augustus 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 augustus 2003, heeft de b.v.b.a. Ramses, met maatschappelijke zetel te 1800 Vilvoorde, Stationsplein 1, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 145 en 146 van de programmawet van 8 april 2003 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 april 2003). (...) II. In rechte (...) Wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging B.1. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging omdat de verzoekende partij geen belang zou hebben bij de vernietiging van bepalingen die uitsluitend betrekking hebben op kansspelinrichtingen van klasse I, die door de verzoekende partij niet worden uitgebaat.
B.2. De bestreden bepalingen maken, enkel ten voordele van de uitbaters van kansspelinrichtingen van klasse I, een einde aan het bij de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers ingestelde absolute verbod van kredietverlening en van kosteloze verstrekking van bepaalde voordelen, zodat de verzoekende partij, die kansspelinrichtingen van klasse II uitbaat, rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt door die bepalingen.
De exceptie wordt verworpen.
Ten gronde B.3. Het eerste middel, dat wordt aangevoerd tegen artikel 145 van de programmawet van 8 april 2003, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, van het evenredigheidsbeginsel en van het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid, doordat de bestreden bepaling, die het eerste lid van artikel 58 van de wet van 7 mei 1999 vervangt, het gebruik van krediet- en debetkaarten in speelzalen verbiedt, terwijl een dergelijk verbod niet geldt voor casino's.
B.4. Artikel 145 van de programmawet van 8 april 2003 luidt : « Artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet [de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers], wordt vervangen als volgt : ' Behoudens het gebruik van kredietkaarten en debetkaarten in kansspelinrichtingen klasse I mag niemand aan de spelers en de gokkers enige vorm van lening of krediet toestaan of met hen een geldelijke of materiële transactie aangaan ter betaling van een inzet of een verlies.
Een verrichting waarvan de som 10.000 euro of meer bedraagt, moet gebeuren door middel van een kredietkaart of debetkaart. ' » De bestreden bepaling heeft derhalve het oorspronkelijk in artikel 58, eerste lid, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers ingeschreven absolute verbod van kredietverlening, in welke vorm dan ook, opgeheven door het gebruik van krediet- en debetkaarten - zij het uitsluitend in kansspelinrichtingen van klasse I, namelijk casino's - toe te staan.
B.5.1. De bestreden bepalingen passen in het kader van de vaststelling van de wetgever dat, na drie jaren van toepassing - volgens de letter - van de voormelde wet van 7 mei 1999 in de praktijk geen normale uitbating kan worden gewaarborgd. De wetgever achtte daarom dringende aanpassingen absoluut nodig om een correct kansspelbeleid te waarborgen, waarbij niet alleen ervoor wordt gezorgd het illegale circuit binnen de perken te houden en het sociale deficit van probleemspelers tot een minimum te beperken, maar ook de rendabiliteit en de tewerkstelling van de uitbatingen te behouden. Te dien einde werd verholpen hetgeen werd beschouwd als de bestaande pijnpunten, namelijk het verbod van kredietkaarten en het verbod van bepaalde voordelen, wat de kansspelinrichtingen van klasse I betreft, en de beperking van het gemiddelde uurverlies op de automatische kansspelen tot 12,50 euro, wat de kansspelinrichtingen van klasse II betreft (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2343/001, p. 74, en DOC 50-2343/012, pp. 4-5; Parl. St., Senaat, 2002-2003, nr. 1566/5, pp. 4 en 7).
B.5.2. De opheffing van het verbod van gebruik van kredietkaarten in de kansspelinrichtingen van klasse I werd in het bijzonder als volgt verantwoord : « Voor wat betreft de kredietkaarten zijn diverse zaken belangrijk : de autoriteit zelf stimuleerde het gebruik van giraal geld en wenst aldus chartaal geld te vermijden, dit is ook de moderne wijze van betalen en tal van toeristen die onze speelinstellingen aandoen werken enkel met kredietkaarten.
In de marge kan er worden verwezen naar het schrijven van het CFI met betrekking tot het verbod van financiële verrichtingen in de casino-speelzaal, andere dan in baar geld, van 19 maart 2001, dat duidelijk stelt dat het gebruik van giraal geld de vereenzelviging en de opvolging van het geldspoor zal vergemakkelijken.
Teneinde in dit verband inderdaad een efficiënte opvolging te verzekeren, wordt er voor geopteerd bij transacties boven een bepaald bedrag gebruik van giraal geld verplicht te maken, waarbij wat de te leggen grens betreft kan worden verwezen naar gelijkaardige maatregelen in de wetgeving ter bestrijding van witwaspraktijken (wet van 11 januari 1993).
Bovendien is het gebruik van bankkaarten de beste garantie tegen hold-ups (binnen en buiten de zaal). Ook wordt de frequente praktijk van valsmunterij schaakmat gezet.
Uiteraard moet deze wijziging ook bekeken worden in relatie met artikel 58, derde lid, en artikel 59 van voormelde wet, die niet worden gewijzigd. » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2343/001, pp. 76-77) B.6. Het verschil in behandeling tussen de verschillende categorieën van kansspelinrichtingen berust op objectieve criteria, namelijk de aard, het aantal en de specifieke kenmerken van de kansspelinrichtingen, onder meer op het vlak van de karakteristieken, de gebruiken en de wijze van de uitbating, de concurrentiële omgeving waarin zij dienen te werken, het profiel van de spelers, in het bijzonder hun sociale kwetsbaarheid, de omvang van de inzet en de verschillende wettelijke verplichtingen waaraan zij al dan niet zijn onderworpen, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting tot aangifte bij de Cel voor financiële informatieverwerking in het kader van de wet inzake het witwassen van geld.
Het verschil in behandeling is pertinent om de door de wetgever nagestreefde doelstelling te bereiken, namelijk het verhelpen van de door hem vastgestelde specifieke pijnpunten in de uitbating van de verschillende categorieën van kansspelinrichtingen, zonder daarbij de essentiële doelstellingen van de oorspronkelijke wet van 7 mei 1999 geheel uit het oog te verliezen, in het bijzonder op het vlak van de sociale bescherming van de probleemspelers.
De maatregel waarbij uitsluitend voor de kansspelinrichtingen van klasse I het verbod op de kredietverlening wordt opgeheven, is niet onevenredig met de nagestreefde doelstelling, vermits in het bijzonder rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de uitbating en de andere wettelijke bepalingen die deze omkaderen. De maatregel is niet onevenredig door de enkele vaststelling dat sommige redenen die ervoor worden aangehaald, ook zouden kunnen gelden voor de andere kansspelinrichtingen.
Het eerste middel, in zoverre het is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, kan niet worden aangenomen.
B.7. In zoverre in het eerste middel de schending van de in artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet gewaarborgde vrije keuze van arbeid en van de vrijheid van handel en nijverheid wordt aangevoerd, dient eraan te worden herinnerd dat aan die vrijheden beperkingen kunnen worden gesteld op voorwaarde dat die objectief en redelijk zijn verantwoord en niet kennelijk onevenredig zijn met het nagestreefde doel.
Gelet op de in B.5.1 omschreven doelstelling van de maatregel, leidt het onderzoek van dat onderdeel van het eerste middel niet tot een andere conclusie dan die waartoe in B.6 werd besloten.
Het eerste middel, in zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 23 van de Grondwet en van de vrijheid van handel en nijverheid, kan niet worden aangenomen.
B.8. Het tweede middel, dat gericht is tegen artikel 146 van de programmawet van 8 april 2003, is eveneens afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, van het evenredigheidsbeginsel en van het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid, doordat de uitbaters van kansspelinrichtingen van klasse I aan hun klanten bepaalde voordelen, namelijk verplaatsingen, maaltijden, dranken of geschenken, kosteloos of onder de marktprijs, kunnen aanbieden, terwijl dat voor de uitbaters van kansspelinrichtingen van klasse II, zoals speelautomatenhallen, en van klasse III verboden is.
B.9. Artikel 146 van de programmawet van 8 april 2003 luidt : « In het artikel 60 van dezelfde wet [de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers] worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden ' klasse I, II en III ' worden vervangen door de woorden ' klasse II en III ';2° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : ' Het is toegelaten aan het cliënteel van kansspelinrichtingen klasse I verplaatsingen, maaltijden, dranken of geschenken kosteloos of onder marktprijs van vergelijkbare goederen en diensten aan te bieden, tot een maximumbedrag van 50 euro per week en per speler. De Koning kan bijkomende voorwaarden bepalen alsook het bedrag bedoeld in het vorig lid aanpassen. ' » B.10. De bestreden maatregel, waarmee eveneens de in B.5.1 beschreven algemene doelstelling van de wetswijziging wordt nagestreefd, werd tijdens de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Het is een mondiaal gebruik in casino's dat bij gelegenheden een glas wordt aangeboden of een klein geschenk (bijvoorbeeld een roos ter gelegenheid van Sint-Valentijn). Dit actueel verbod breekt met een jarenlange traditie dewelke deel uitmaakt van de glamour en glittersfeer van een casino. Het doel dat met dit verbod werd beoogd is vooral het overdreven aantrekken van de speler, in specifieke termen het player tracking, te beknotten. De strikte toepassing van dit verbod is dan ook een overdreven maatregel die een belangrijk concurrentieel voordeel betekent voor de casino's die in de onmiddellijke nabijheid liggen van de Belgische grenzen (Nederland, Duitsland).
De voorwaarden waaronder deze voordelen kunnen geboden worden zullen door de Koning kunnen bepaald worden. Het is evenwel aangewezen een bedrag te voorzien in de wet zelf. De Koning kan dit bedrag aanpassen. » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2343/001, p. 77) B.11. Het verschil in behandeling berust op dezelfde objectieve criteria als die welke werden uiteengezet in overweging B.6. De wetgever vermocht van oordeel te zijn dat het verlenen van bepaalde voordelen in kansspelinrichtingen van klasse I, binnen de door hem bepaalde perken, beantwoordt aan een traditie en pertinent is om de nagestreefde doelstelling te verwezenlijken. Door dat verbod niet op te heffen voor andere categorieën van kansspelinrichtingen, heeft hij geen onevenredige maatregel genomen. De wetgever kon ervan uitgaan dat de opheffing van het verbod voor kansspelinrichtingen waarvoor de toegangsdrempel lager is dan voor casino's, door het aantrekkingseffect van de verleende voordelen, een te groot risico zou inhouden voor pathologische gedragingen van sociaal kwetsbare spelers en hem al te ver zou verwijderen van de door hem met de wet van 7 mei 1999 nagestreefde doelstelling.
Evenmin houdt de maatregel een onevenredige beperking in van de in artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde vrijheid van arbeid en van de vrijheid van handel en nijverheid.
Het tweede middel kan niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 juni 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.