gepubliceerd op 02 juli 2004
Uittreksel uit arrest nr. 107/2004 van 16 juni 2004 Rolnummer 2798 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 4, 9 en 10, eerste lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 « tot wijziging van de bepal Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henn(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 107/2004 van 16 juni 2004 Rolnummer 2798 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 4, 9 en 10, eerste lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 « tot wijziging van de bepalingen aangaande de studies van de sector van de gezondheidswetenschappen in het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden en in de wet van 27 juli 1971 op de financiering van en het toezicht op de universitaire instellingen », ingesteld door R. Collet en anderen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 9 oktober 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 oktober 2003, hebben R. Collet, wonende te 1040 Brussel, Aduatukersstraat 62, A. Harmansa, wonende te 6020 Dampremy, rue J. Wauters 48-1, M. Leroy, wonende te 7742 Hérinnes-lez-Pecq, chaussée d'Audenarde 157, L. A. Nguyen Minh, wonende te 7500 Doornik, chaussée de Douai 30, A. Nizigiyimana, wonende te 7700 Moeskroen, Molensstraat 13, en E. Rwagasore, wonende te 1200 Brussel, Campanilestraat 39, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 3, 4, 9 en 10, eerste lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 « tot wijziging van de bepalingen aangaande de studies van de sector van de gezondheidswetenschappen in het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden en in de wet van 27 juli 1971 op de financiering van en het toezicht op de universitaire instellingen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 april 2003, tweede uitgave).
De vordering tot schorsing van dezelfde decretale bepalingen, ingediend door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij het arrest nr. 176/2003 van 17 december 2003, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 maart 2004. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het beroep is gericht tegen de artikelen 3, 4, 9 en 10, eerste lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 « tot wijziging van de bepalingen aangaande de studies van de sector van de gezondheidswetenschappen in het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden en in de wet van 27 juli 1971 op de financiering van en het toezicht op de universitaire instellingen » (hierna : het decreet van 27 februari 2003).
B.1.2. Artikel 3 van het decreet van 27 februari 2003 vervangt artikel 14, § 2bis, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden (hierna : decreet van 5 september 1994) door wat volgt : « Enkel de studenten die voldoen aan § 1 en die houder zijn van een bijzonder getuigschrift hebben toegang tot de studies van de derde cyclus van de sector van de gezondheidswetenschappen waarvoor, krachtens de federale wetgeving, een beperking bestaat van het aantal kandidaten die toegang krijgen tot speciale beroepstitels.
Dit bijzonder getuigschrift wordt bij de toelatingsaanvraag uitgereikt door een interuniversitaire commissie die bestaat uit een gelijk aantal leden van de jury's van de verschillende universitaire instellingen die de betrokken academische graad van de derde cyclus uitreiken. Dit getuigschrift is slechts geldig voor de studies waarvoor de toelatingsaanvraag is ingediend en voor het academiejaar waarin het is uitgereikt.
Voor de uitreiking van deze getuigschriften moeten de Commissies de regels en voorwaarden naleven die in de federale wetgeving zijn bepaald met toepassing van de maatregelen voor de planning van het aanbod van de beroepen voor de gezondheidsverzorging, alsook de andere voorwaarden voor de toegang tot de vereiste stages om de bijzondere beroepstitels te kunnen bekomen. Iedere Commissie kiest de kandidaten op grond van een rangschikking welke voor de helft voortvloeit uit de academische resultaten van alle studiejaren van de tweede cyclus, voor een vierde uit de bijzondere resultaten van de lessen van de tweede cyclus die rechtstreeks verband houden met de academische graad van de derde cyclus zoals bedoeld en voor een vierde uit een evaluatie door de Commissie van de specifieke capaciteiten en motivaties van de student om de bijzondere beroepstitels te bekomen. De werkingsregels van iedere Commissie verduidelijken de wijzen van deze rangschikking.
De Regering bepaalt, op collegiaal advies van de rectoren van de betrokken instellingen, de werkingsregels van de interuniversitaire Commissies. » B.1.3. Artikel 4 van het decreet van 27 februari 2003 heft de artikelen 14bis tot 14ter decies van het decreet van 5 september 1994 op, die de nadere toepassingsregels van het vroegere artikel 14, § 2bis, van dat decreet bepaalden.
B.1.4. De toegang tot de derde studiecyclus in de geneeskunde wordt aldus, naast het diploma van doctor in de geneeskunde, onderworpen aan de vereiste van een getuigschrift uitgereikt na de tweede cyclus door een interuniversitaire commissie.
Die regeling van beperkte toegang tot de derde cyclus vervangt aldus de regeling van het getuigschrift uitgereikt na de eerste cyclus op grond van een gunstig advies gegeven door een universitaire commissie, voorgeschreven bij het vroegere artikel 14, § 2bis, van het decreet van 5 september 1994, dat in het laatste lid bepaalde : « Deze bepalingen gelden niet voor studenten die vóór het academiejaar 2000-2001 ingeschreven waren voor een studiejaar van de 2e en 3e cyclus. » B.2.1. De artikelen 9 en 10 van het decreet van 27 februari 2003 bevatten twee overgangsregelingen.
B.2.2. Artikel 9 bepaalt : « Dit decreet wordt van kracht voor het academiejaar 2003-2004, met uitzondering van artikel 4 dat van kracht wordt vanaf het academiejaar 2002-2003.
Het eerste verslag zoals bedoeld in artikel 29ter van het decreet van 5 september 1994 zoals gewijzigd door dit decreet wordt uiterlijk op 30 september 2003 voorgelegd aan het Parlement van de Franse Gemeenschap.
Desgevallend kan de Regering de toepassing van dit decreet schorsen.
Het schorsingsbesluit moet worden gevalideerd door het Parlement van de Franse Gemeenschap binnen de daaropvolgende maand. De Regering legt de maatregelen vast waarbij de belangen van de betrokken partijen tijdens de schorsingsduur van het decreet worden gevrijwaard. » B.2.3. Artikel 10, eerste lid, van het decreet van 27 februari 2003 houdt een voorrangsregeling in : « Voor de jaren 2004 tot 2007 geven de interuniversitaire toelatingscommissies de bijzondere getuigschriften bij voorrang achtereenvolgens aan de houders van een gunstig adviesattest uitgereikt op het einde van de studies van de eerste cyclus in de gezondheidswetenschappen overeenkomstig de vroegere bepalingen van artikel 14sexies van voornoemd decreet van 5 september 1994, nadien aan de studenten die zijn toegelaten tot de studies van de tweede cyclus krachtens de bepalingen van artikel 14septies van hetzelfde decreet, nadien aan de andere kandidaten. » Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.3.1. De Franse Gemeenschapsregering is van mening dat de verzoekende partijen niet doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de aangevochten bepalingen te vorderen.
B.3.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.3.3. De verzoekers zijn studenten die voor het academiejaar 2003-2004 zijn ingeschreven voor de laatste proef van het doctoraat in de geneeskunde.
In hun hoedanigheid van studenten ingeschreven voor de eerste proef van het doctoraat in de geneeskunde voor het academiejaar 1999-2000, waren de verzoekers niet onderworpen aan enige beperking voor de toegang tot de studie van de derde cyclus geneeskunde, vóór de inwerkingtreding van het decreet van 27 februari 2003, vermits het vroegere artikel 14, § 2bis, van het decreet van 5 september 1994 hen van zijn toepassingssfeer uitsloot.
Aangezien zij buiten de toepassingssfeer van de artikelen 14bis tot 14septies bis van het decreet van 5 september 1994 vallen, vermits die bepalingen enkel betrekking hadden op de studenten die waren onderworpen aan de beperkte toegangsregeling die was voorgeschreven bij het voormelde vroegere artikel 14, § 2bis, hebben de verzoekers dus nooit toegang kunnen hebben tot de voorrangsregeling die bij artikel 10 van het aangevochten decreet is vastgesteld, gegrond op het gunstig adviesattest overeenkomstig artikel 14sexies van het decreet van 5 september 1994 of op de toelating tot de studie van de tweede cyclus krachtens artikel 14sexies van hetzelfde decreet.
B.3.4. De verzoekers kunnen rechtstreeks en ongunstig in hun situatie worden geraakt door bepalingen die voor hen een bijkomende toegangsvoorwaarde creëren voor de studie van de derde cyclus in de geneeskunde, namelijk een bijzonder getuigschrift uitgereikt door een interuniversitaire commissie, en die een voorrangsregeling invoeren die zij niet kunnen genieten.
B.3.5. De exceptie wordt verworpen.
Ten aanzien van de omvang van het beroep B.4. Het Hof dient de omvang van het beroep tot vernietiging vast te stellen aan de hand van de inhoud van het verzoekschrift.
De middelen zijn enkel gericht tegen de artikelen 3, 9, eerste lid, en 10, eerste lid, van het decreet van 27 februari 2003 « tot wijziging van de bepalingen aangaande de studies van de sector van de gezondheidswetenschappen in het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden en in de wet van 27 juli 1971 op de financiering van en het toezicht op de universitaire instellingen ». Overigens kunnen enkel die bepalingen de situatie van de verzoekers rechtstreeks raken.
Bijgevolg zal het Hof zijn onderzoek tot die bepalingen beperken.
Ten gronde B.5. De drie door de verzoekers aangevoerde middelen zijn gegrond op het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat door de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet wordt gewaarborgd, alsmede op het recht op onderwijs dat wordt gewaarborgd door artikel 24, § 3, van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 2 van dat Verdrag.
In elk van de drie middelen wordt een aspect van één enkele discriminatie uiteengezet, voortvloeiende uit de toepassingssfeer ratione personae van het in het geding zijnde decreet, dat de studenten die waren ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus geneeskunde vóór het academiejaar 2000-2001 en de studenten die voor de eerste keer in de tweede cyclus waren ingeschreven tijdens het academiejaar 2000-2001 of later op een identieke manier behandelt, terwijl die categorieën van studenten wezenlijk verschillen wat hun perspectieven betreft voor toegang tot de derde cyclus in de geneeskunde.
Vóór het bestreden decreet was de regeling van beperkte toegang tot de derde cyclus, ingevoerd bij het vroegere artikel 14, § 2bis, dat in het decreet van 5 september 1994 werd ingevoegd bij een programmadecreet van 25 juli 1996, immers niet van toepassing op de studenten die waren ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus vóór het academiejaar 2000-2001.
Het eerste middel B.6. Het eerste middel is afgeleid uit het feit dat de artikelen 3 en 9 van het bestreden decreet ten aanzien van de studenten ingeschreven in de tweede cyclus vóór het academiejaar 2000-2001 een beperking invoeren van de toegang tot de studie van de derde cyclus die voor hen niet bestond toen zij hun studie in de geneeskunde hebben aangevangen en voortgezet. Vermits zij « de gewettigde verwachtingen van de verzoekers beschamen », zouden die bepalingen « het effect van een terugwerkende norm » hebben, waarvoor geen enkele verantwoording bestaat.
B.7.1. Het Hof dient na te gaan of de bestreden bepalingen niet op een discriminerende manier inbreuk hebben gemaakt op de rechten van de verzoekers door niet meer te voorzien in een overgangsbepaling die analoog is met die van het vroegere artikel 14, § 2bis, van het decreet van 5 september 1994.
B.7.2. Het door artikel 24, § 3, van de Grondwet gewaarborgde recht op onderwijs staat een reglementering van de toegang tot het onderwijs, inzonderheid van het onderwijs dat wordt verstrekt na afloop van de leerplicht, op grond van de behoeften en de mogelijkheden van de gemeenschap en het individu, niet in de weg. Artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten - al dan niet gelezen in samenhang met artikel 2 van dat Verdrag - staan, gelezen in samenhang met artikel 24 van de Grondwet, evenmin eraan in de weg dat de toegang tot het hoger onderwijs afhankelijk wordt gemaakt van voorwaarden die de bekwaamheid van de kandidaat-studenten betreffen, voor zover daarbij het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen.
B.8.1. Toen een regeling tot beperking van de toegang tot de derde cyclus in de geneeskunde werd ingevoerd bij het programmadecreet van 25 juli 1996, werd gesteld dat « die bepalingen niet van toepassing zullen zijn op de studenten die vóór het academiejaar 2000-2001 zullen zijn ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus. Zij zullen dus geen weerslag hebben op de studenten die hun studie in de geneeskunde zullen hebben aangevat vóór het academiejaar 1997-1998, voor zover zij geslaagd zijn voor hun derde kandidatuur vóór het academiejaar 1999-2000 » (Parl. St., Franse Gemeenschapsraad, 1995-1996, nr. 96/4, pp. 2-3). « Van essentieel belang is dat nu reeds een signaal wordt gegeven en dat de studenten die zich in de toekomst zullen inschrijven, ervan worden verwittigd dat de toegang tot de medische beroepen voor hen niet gewaarborgd is » (Parl. St., Franse Gemeenschapsraad, 1995-1996, nr. 96/1, p. 5, en nr. 96/4, p. 16).
B.8.2. Door de studenten die vóór het academiejaar 2002-2001 waren ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus in de geneeskunde verschillend te behandelen, steunde het vroegere artikel 14, § 2bis, impliciet op de gewettigde verwachtingen van die studenten en hun onmogelijkheid om kennis te nemen van de beperkingsregeling inzake de toegang tot de studie van de derde cyclus op het ogenblik waarop zij hebben beslist hun studie in de geneeskunde aan te vatten.
Dat criterium van onderscheid is voor de decreetgever voldoende objectief en pertinent gebleken om de overgangsbepaling te verantwoorden die vervat was in het vroegere artikel 14, § 2bis, gewijzigd bij een decreet van 14 juli 1997, overgangsbepaling volgens welke die studenten niet zouden worden onderworpen aan een beperkingsregeling inzake de toegang tot de studie van de derde cyclus, zelfs in geval van mislukking tijdens de tweede cyclus. In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 14 juli 1997 was immers bepaald dat in geval van mislukking, de student die was ingeschreven in het eerste jaar van het doctoraat voor het academiejaar 1999-2000 « niet het getuigschrift zal moeten bezitten om de derde cyclus te kunnen aanvatten » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 1996-1997, nr. 164/4, p. 13).
B.8.3. De studenten die vóór het academiejaar 2000-2001 waren ingeschreven voor de tweede cyclus, konden zich dus terecht op die overgangsbepaling beroepen om redelijkerwijze aan te nemen dat zij vrij toegang zouden hebben tot de studie van de derde cyclus in de geneeskunde.
B.9.1. Door die overgangsbepaling op te heffen, beperkt artikel 3 van het bestreden decreet de toegang van de verzoekers tot de studie van de derde cyclus in de geneeskunde op een manier die zij niet konden voorzien toen zij de studie van de geneeskunde hebben aangevat en hebben voortgezet.
B.9.2. Staat het in beginsel aan de wetgever te beoordelen of een wetswijziging gepaard moet gaan met overgangsmaatregelen, dan kan hij evenwel niet zonder objectieve verantwoording de rechten beperken die hij zelf, bij overgangsmaatregel, in het leven had geroepen om de gewettigde verwachtingen te vrijwaren van een categorie van personen, door die overgangsbepaling op te heffen vooraleer zij volledige uitwerking heeft kunnen hebben.
B.9.3. Noch uit de parlementaire voorbereiding, noch uit de memories die door de Franse Gemeenschapsregering zijn ingediend, blijkt evenwel - en het Hof ziet evenmin - de verantwoording van de huidige identieke behandeling van situaties die de wetgever vroeger verschillend behandelde.
De toepassing, op 1 januari 2004, van een federale beperking van de toegang tot de titels van huisarts en geneesheer-specialist in het kader van de federale bevoegdheid om de toegang tot het beroep te regelen, kan de gemeenschapswetgever, bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om de toegang tot de studie te regelen, niet ontslaan van zijn verplichting om het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie bij de toegang tot de studie, gewaarborgd bij de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in acht te nemen.
B.9.4. In zoverre zij van toepassing zijn op de studenten die vóór het academiejaar 2000-2001 waren ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus in de geneeskunde, zijn de artikelen 3 en 9, eerste lid, van het decreet van 27 februari 2003 niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 24, § 3, van de Grondwet.
Het tweede en het derde middel B.10. In het tweede middel wordt kritiek geuit op de overgangsbepaling die vervat is in artikel 10, eerste lid, van het bestreden decreet.
Voor de toekenning van de voormelde getuigschriften voorziet artikel 10, eerste lid, in niet-gedifferentieerde voorrangsregels, terwijl, volgens de verzoekers, de situaties waarop die voorrangsregeling van toepassing is, enkel betrekking kunnen hebben op de studenten die tijdens het academiejaar 2000-2001 waren ingeschreven voor het eerste jaar van het doctoraat, met uitsluiting derhalve van de studenten die, zoals de verzoekers, voor het academiejaar 1999-2000 waren ingeschreven. Derhalve zouden de verzoekers van rechtswege als « andere kandidaten » worden beschouwd in de zin van artikel 10, eerste lid, met als gevolg dat zij op de derde rang worden geplaatst van de aanvragers van een toegangsgetuigschrift.
B.11. In het derde middel is bovendien gesteld dat die derde niet-prioritaire rang van « andere kandidaten » in een identieke behandeling voorziet van twee essentieel verschillende categorieën van studenten die niet beschikken over de adviezen of getuigschriften waaraan de voorgeschreven voorrangsregeling is onderworpen, namelijk de verzoekers, die nooit de mogelijkheid hebben gehad zich die adviezen of getuigschriften te verschaffen vermits zij niet aan die vereiste van een getuigschrift onderworpen waren, en andere studenten die aan die vereiste van een getuigschrift onderworpen waren, maar die de voorwaarden voor de uitreiking ervan niet vervulden.
B.12. Rekening houdend met de in B.9.4 gedane vaststelling dient artikel 10 in die zin te worden geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de studenten die vóór het academiejaar 2000-2001 waren ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus.
Onder dat voorbehoud van interpretatie kunnen de middelen niet worden aanvaard.
Om die redenen, het Hof - vernietigt de artikelen 3 en 9, eerste lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 « tot wijziging van de bepalingen aangaande de studies van de sector van de gezondheidswetenschappen in het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden en in de wet van 27 juli 1971 op de financiering van en het toezicht op de universitaire instellingen », in zoverre zij van toepassing zijn op de studenten die vóór het academiejaar 2000-2001 waren ingeschreven voor een studiejaar van de tweede of de derde cyclus; - onder het in B.12 uiteengezette voorbehoud van interpretatie, verwerpt het beroep voor het overige.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 16 juni 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.