Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 juni 2004

Uittreksel uit arrest nr. 53/2004 van 24 maart 2004 Rolnummer 2723 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Leuven. Het Arbitragehof, samenge wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2004201915
pub.
29/06/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 53/2004 van 24 maart 2004 Rolnummer 2723 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Leuven.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 27 mei 2003 in zake de n.v. Euromedix en anderen tegen Cholestech Corporation, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 juni 2003, heeft de beslagrechter te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin wordt uitgelegd dat het niet toepasselijk is op de houders van een merkrecht ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Die bepaling luidt : « De houders van octrooien, de houders van een aanvullend beschermingscertificaat, de houders en aanvragers van kwekerscertificaten, hun rechthebbenden, de houders van het auteursrecht en de houders van een naburig recht, daaronder begrepen het recht van de producenten van databanken, kunnen, met toelating van de rechter, die zij op verzoekschrift verkregen hebben, door een of meer deskundigen, die deze magistraat aanwijst, doen overgaan tot de beschrijving van de toestellen, machines, werken, rassen, teeltmateriaal en alle voorwerpen en werkwijzen waarvan beweerd wordt dat zij nagemaakt zijn, evenals van de plans, documenten, berekeningen, geschriften, gewassen of delen van gewassen waaruit de beweerde namaak kan blijken en van de gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben om de aangeklaagde vervaardiging te plegen. » De verwijzende rechter gaat ervan uit dat de merkhouders geen toegang hebben tot de procedure van beslag inzake namaak, omdat zij niet worden vermeld in de opsomming van artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek en die opsomming als limitatief dient te worden beschouwd.

De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de uitsluiting van de merkhouders van de procedure van beslag inzake namaak, terwijl die procedure wel toegankelijk is voor houders van andere intellectuele eigendomsrechten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet al dan niet schendt.

B.2. In tegenstelling tot wat de Ministerraad betoogt, zijn merkhouders voldoende vergelijkbaar met houders van andere intellectuele eigendomsrechten wat de aard van de beschermde rechten betreft. Merkrechten, auteursrechten, octrooirechten, en dergelijke meer, zijn allemaal intellectuele eigendomsrechten.

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek blijkt dat met het bewarend beslag inzake namaak de wetgever wenste te komen tot een eenmaking van het stelsel van beslag inzake namaak op het gebied van de octrooien en van de auteursrechten (Parl. St., Senaat, 1963-1964, nr. 60, p. 330).

Bovendien werd opgemerkt : « De Koninklijke Commissaris heeft verklaard dat dit artikel [artikel 1481 van het Gerechtelijk Wetboek] niet van toepassing is op de merken, omdat deze op doelmatige wijze beschermd worden door de wet van 1 april 1879. » (Parl. St., Senaat, 1964-1965, nr. 170, p. 197) B.4. Het bekritiseerde onderscheid in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de aard van de rechten waarop een inbreuk wordt gepleegd. Terwijl bij andere intellectuele eigendomsrechten de artistieke of wetenschappelijke creativiteit van de houder wordt beschermd, wordt bij merkrechten de onderscheidende kracht ervan beschermd. Artikel 1 van de eenvormige Beneluxwet op de merken (hierna : B.M.W.) bepaalt dat als individuele merken worden beschouwd : « de benamingen, tekeningen, afdrukken, stempels, letters, cijfers, vormen van waren of van verpakking en alle andere tekens, die dienen om de waren van een onderneming te onderscheiden ».

B.5. De uitsluiting van de merken uit het toepassingsgebied van artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek is evenwel niet redelijk verantwoord, nu de houders van het merkrecht, anders dan de houders van de in die bepaling vermelde intellectuele eigendomsrechten, een doeltreffend middel wordt ontzegd om hun rechten te vrijwaren. Dat gebrek wordt niet gecompenseerd door de wet van 1 april 1879 betreffende de fabrieks- en handelsmerken, nu die wet zich ertoe beperkt bepaalde inbreuken op het merkenrecht strafbaar te stellen bij wege van klachtmisdrijf.

B.6. In zoverre artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de merkhouders uitsluit van de procedure van beslag inzake namaak, is het niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.7.1. Er dient evenwel rekening te worden gehouden met artikel 13bis van de B.M.W., naar luid waarvan de bepalingen van het nationale recht omtrent middelen van bewaring van zijn recht van toepassing zijn.

Voormeld artikel werd ingevoegd in de B.M.W. ingevolge het Protocol van 2 december 1992 houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken. Het beoogt de strijd tegen de namaak van merkproducten doeltreffender te kunnen voeren (Parl. St., Senaat, 1993-1994, nr. 1130/1, p. 2).

In het nationale recht, waarnaar artikel 13bis van de B.M.W. verwijst, is artikel 1481 van het Gerechtelijk Wetboek de cruciale bepaling en het middel bij uitstek om inbreuken op intellectuele eigendomsrechten vast te stellen en bewarend beslag te kunnen leggen op de nagemaakte merken.

Hieruit volgt dat, bij de totstandkoming van het voormelde Protocol, de Belgische overheden met middelen van bewaring van merkrechten artikel 1481 van het Gerechtelijk Wetboek op het oog hadden en niet het bewarend beslag op roerend goed, nu dit moet voldoen aan bepaalde vereisten die het ongeschikt maken om het door artikel 13bis van de B.M.W. beoogde doel te bereiken.

B.7.2. In die zin geïnterpreteerd dat het de merkhouders niet uitsluit van de procedure van beslag inzake namaak, is artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het aldus wordt geïnterpreteerd dat ook de merkhouders toegang hebben tot de procedure van beslag inzake namaak.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 24 maart 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^