gepubliceerd op 22 juni 2004
Uittreksel uit arrest nr. 43/2004 van 17 maart 2004 Rolnummers 2692 en 2693 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 37, tweede lid, 1, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. He samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. (...)
Uittreksel uit arrest nr. 43/2004 van 17 maart 2004 Rolnummers 2692 en 2693 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 37, tweede lid, 1, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij elk van de twee arresten van 14 april 2003 in zake J. Van Kerrebroeck tegen K. Creyf, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 28 april 2003, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 37 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, meer bepaald zijn tweede onderdeel, strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en het gelijkheidsbeginsel, waar het aan [de] curator die zich verzet tegen zijn afzetting de mogelijkheid ontneemt om beroep aan te tekenen tegen het kwestieuze vonnis van afzetting ? » Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2692 en 2693 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de onderstaande bepalingen van de faillissementswet van 8 augustus 1997, die luiden als volgt : «
Art. 31.De rechtbank van koophandel kan te allen tijde de rechter-commissaris vervangen door een van haar andere leden en de curators of een van hen vervangen of hun aantal vermeerderen of verminderen.
De curators van wie de vervanging wordt overwogen, worden vooraf opgeroepen en, na verslag van de rechter-commissaris, gehoord in raadkamer. Het vonnis wordt uitgesproken in openbare terechtzitting.
Het vonnis waarbij de vervanging van een curator wordt gelast, wordt door toedoen van de griffier te zijner kennis gebracht. Het wordt door toedoen van de griffier van de rechtbank van koophandel binnen vijf dagen na de dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Een afschrift wordt eveneens ter kennisgeving aan het openbaar ministerie gezonden. [...] » «
Art. 37.Tegen de vonnissen in faillissementszaken, die niet het vonnis van faillietverklaring en het vonnis tot vaststelling van de datum van staking van betaling zijn, staat beroep open overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek. Die vonnissen zijn uitvoerbaar bij voorraad.
Geen verzet of hoger beroep staat open tegen : 1. de vonnissen waarbij rechters-commissarissen of curators worden benoemd of vervangen;2. de vonnissen waarbij een uitspraak wordt gedaan over de betwistingen inzake de afgifte, aan de gefailleerde natuurlijke persoon en aan zijn gezin, van het huisraad en de voorwerpen nodig voor eigen gebruik, evenals inzake de toekenning van levensonderhoud aan de gefailleerde natuurlijke persoon en aan zijn gezin;3. de vonnissen waarbij de verkoop van goederen en koopwaren die tot het faillissement behoren, wordt toegestaan of waarbij overeenkomstig artikel 25 uitstel of afstel wordt verleend voor de verkoop van in beslag genomen voorwerpen;4. de vonnissen waarbij uitspraak wordt gedaan op het beroep tegen de beschikkingen die de rechter-commissaris heeft gegeven bij de vervulling van zijn opdracht ». B.1.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 37, tweede lid, strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, « waar het aan [de] curator die zich verzet tegen zijn afzetting de mogelijkheid ontneemt om beroep aan te tekenen tegen het kwestieuze vonnis van afzetting ».
De prejudiciële vraag behoeft nuancering, omdat de artikelen 31 en 37 niet voorzien in de « afzetting » van de curator maar wel in de mogelijkheid van zijn vervanging.
B.1.3. Uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag blijkt niet met welke categorie van personen de curator, of met welke procedure de vervanging wordt vergeleken. In de motieven van de verwijzingsbeslissing overweegt het Hof van Beroep : « Op het eerste gezicht is de afzetting van een faillissementscurator om redenen van zijn beleid en beheer van het faillissement, een maatregel die op dermate verregaande wijze invloed heeft op de persoon en medegaand ingrijpt op het professionele leven van de afgezette curator, dat een beoordeling in tweede aanleg passend voorkomt zoals dit het geval is in diverse beroepscategorieën waar een tuchtmaatregel in de regel vatbaar is voor beroep. » B.2.1. De curator is een gerechtelijk lasthebber die de bij de wet bepaalde machten uitoefent in het belang zowel van de gezamenlijke schuldeisers als van de gefailleerde. De curatoren worden gekozen uit de personen ingeschreven op een lijst opgesteld door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel. De vermelding op die lijst is voorbehouden aan advocaten ingeschreven op het tableau van de orde van een Belgische balie (artikel 27). Voor elk faillissement worden één of meer curatoren aangesteld. Aan hun opdracht komt een einde met de vereffening van het faillissement.
B.2.2. Uit de totstandkoming van de faillissementswet van 8 augustus 1997 blijkt dat de wetgever niet gewild heeft dat de curatoren een georganiseerde beroepsgroep zouden worden met een eigen beroepsinstituut en deontologie (Parl. St., Senaat, 1996-1997, nr. 1-498/11, pp. 107 en 108). In dat opzicht kan hun situatie dan ook niet worden vergeleken met die van georganiseerde beroepsgroepen.
B.3.1. Het Hof dient te onderzoeken of de vervanging van de curator kan worden beschouwd als een tuchtmaatregel of een sanctie.
De wet specificeert niet in welke gevallen de curator kan worden vervangen. De prejudiciële vraag beoogt het geval waarin de curator niet zelf verzoekt om zijn vervanging, maar wel het geval waarin hij zich tegen de vervanging verzet.
B.3.2. Met de faillissementswet van 8 augustus 1997 beoogde de wetgever een snelle en vlotte afwikkeling van de faillissementsprocedure teneinde het normale marktmechanisme zo weinig mogelijk te verstoren en teneinde de situatie van alle betrokkenen, en vooral van de schuldeisers, zo snel mogelijk uit te klaren (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 29).
B.3.3. Wanneer iemand als curator wordt aangesteld, impliceert dit dat hij zich onderwerpt aan het toezicht van de organen van het faillissement, zijnde de rechtbank van koophandel en de rechter-commissaris. De rechter-commissaris houdt toezicht op het beheer en de vereffening van het faillissement en moet de afwikkeling ervan bespoedigen (artikel 35). De curator beheert het faillissement als een goede huisvader (artikel 40) en moet bij de afwikkeling van het faillissement regelmatig verslag uitbrengen (artikel 34).
Wanneer de rechtbank van koophandel overweegt dat de curator, om welke reden ook, dient te worden vervangen, wordt hij vooraf opgeroepen en gehoord in raadkamer. De vervanging gebeurt op verslag van de rechter-commissaris, belast met het toezicht op het beheer van het faillissement, die geen deel uitmaakt van de zetel die over de vervanging beslist (artikel 35). De onmogelijkheid om tegen het vonnis van vervanging beroep aan te tekenen past volgens de wetgever in de algemene opzet van de wet zoals uiteengezet onder B.3.2 en moet beletten dat de afwikkeling van het faillissement nodeloos wordt vertraagd (Parl. St., Senaat, 1996-1997, nr. 1-498/11, p. 116).
B.3.4. De vervanging van de curator is geen tuchtmaatregel doch een interne maatregel van de rechtbank van koophandel gericht op de snelle en efficiënte afwikkeling van het faillissement. De positie van de curator moet steeds tegen die achtergrond worden gezien.
De vervanging geldt voor één welbepaald faillissement en moet worden onderscheiden van de procedure tot schrapping van de lijst van curatoren op dagvaarding door het openbaar ministerie, die tot gevolg heeft dat de betrokkene niet meer als curator kan worden aangesteld.
Tegen die schrapping kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. De vervanging belet ook niet dat de curator voor de door hem gepresteerde diensten wordt vergoed.
B.4. Uit het bovenstaande blijkt dat de curatoren niet kunnen worden beschouwd als een specifieke beroepsgroep met een eigen deontologie en dat de vervanging van de curator niet als een tuchtsanctie kan worden opgevat.
De situatie van de curator bij vervanging kan dan ook niet op pertinente wijze worden vergeleken met het tuchtrecht dat geldt voor bepaalde beroepsgroepen.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 maart 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.