Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 juni 2004

Uittreksel uit arrest nr. 62/2004 van 31 maart 2004 Rolnummer 2886 In zake : de prejudiciële vraag betreffende het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gesteld door de Ar Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
2004201675
pub.
21/06/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 62/2004 van 31 maart 2004 Rolnummer 2886 In zake : de prejudiciële vraag betreffende het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 12 januari 2004 in zake F. Parisis tegen het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 januari 2004, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Bestaat er een objectieve en redelijke verantwoording voor het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de loontrekkenden en de ambtenaren en, anderzijds, de zelfstandigen die onderworpen zijn aan het bijzondere stelsel dat geldt bij aanvang of hervatting van een beroepsbezigheid of tussen, enerzijds, de zelfstandige die niet aan dat bijzondere stelsel onderworpen is en, anderzijds, de zelfstandige die wel eraan onderworpen is, verschil in behandeling dat het gevolg is van het feit dat het bijzondere stelsel ertoe kan leiden dat de tweede categorie bijdragen moet betalen die onevenredig zijn met de inkomsten van het lopende jaar zonder dat die situatie kan worden gecompenseerd door het feit dat de bijdragen die drie jaar later verschuldigd zijn dienovereenkomstig zullen verminderen, hoewel de zelfstandige zijn beroepsbezigheid niet heeft stopgezet en nog steeds bijdrageplichtig is, en hij door de overstap van een stelsel van zelfstandige in hoofdberoep naar een stelsel van zelfstandige in bijberoep nog steeds in zijn behoeften kan voorzien ? » Op 29 januari 2004 hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort. (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over het « bijzondere stelsel » voor de berekening van de bijdragen die moeten worden betaald door de zelfstandigen voor een periode van aanvang of hervatting van een zelfstandige activiteit. Uit de motivering van het vonnis waarbij de prejudiciële vraag wordt gesteld, kan worden afgeleid dat deze betrekking heeft op artikel 11, §§ 2 en 4, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

B.2. Bij artikel 11, § 2, van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 wordt de berekeningswijze vastgesteld van de bijdragen gedurende de loopbaan, met verwijzing naar de inkomsten die de zelfstandige twee jaar vóór het betrokken jaar heeft gehad. Aangezien die berekeningswijze per definitie niet kan worden gehanteerd in geval van aanvang of hervatting van de beroepsbezigheid, geldt die bepaling niet voor de situatie die in de prejudiciële vraag wordt beoogd.

Artikel 11, § 4, van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 bepaalt : « De Koning bepaalt hoe de bijdragen worden berekend bij aanvang of hervatting van beroepsbezigheid.

Met dit doel bepaalt hij nader wat, in de zin van deze paragraaf, dient verstaan onder aanvang of hervatting van beroepsbezigheid. » Het « bijzondere stelsel » waarover de Arbeidsrechtbank het Hof een vraag stelt, is ter uitvoering van die bepaling geregeld bij het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

B.3. Het Hof vermag zich enkel uit te spreken over het verantwoorde karakter, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van een verschil in behandeling als dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven. Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een koninklijk besluit al dan niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4. De machtiging die bij artikel 11, § 4, van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 aan de Koning is gegeven, staat Hem geenszins toe af te wijken van het beginsel volgens hetwelk een verschil in behandeling dat door een norm tussen verschillende categorieën van personen wordt ingevoerd, dient te berusten op een objectieve en redelijke verantwoording die wordt beoordeeld in het licht van het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel. Met toepassing van artikel 159 van de Grondwet komt het de rechter toe de bepalingen van dat besluit die niet bestaanbaar zouden zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, niet toe te passen.

B.5. De prejudiciële vraag behoort klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is om te antwoorden op de prejudiciële vraag die de Arbeidsrechtbank te Luik heeft gesteld.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 31 maart 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^