Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 april 2004

Uittreksel uit arrest nr. 25/2004 van 11 februari 2004 Rolnummer 2573 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 11 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, gesteld door de Raad van State. Het Arbitragehof, same wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2004201066
pub.
30/04/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 25/2004 van 11 februari 2004 Rolnummer 2573 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 11 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 111.982 van 28 oktober 2002 in zake het Waalse Gewest tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 22 november 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 11 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, in zoverre het de Minister van Economische Zaken (van de federale Regering) zou toestaan de tarifaire perimeters binnen welke de terugrit van de taxi naar zijn standplaats de klant niet wordt aangerekend, vast te stellen, uit te breiden of te wijzigen, strijdig met de regels van bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten en in het bijzonder met de artikelen 39 van de Grondwet en 6, § 1, X, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in zoverre die bepalingen aan de gewesten de bevoegdheid voorbehouden om het tariefbeleid inzake taxidiensten te regelen ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Krachtens artikel 6, § 1, X, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zijn de gewesten bevoegd voor « het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, het taxivervoer en het verhuren van auto's met chauffeur ».

B.2. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden. De bevoegdheid die inzake taxivervoer aan de gewesten is toegekend, omvat de bevoegdheid de tarieven vast te stellen die op het taxivervoer toepasselijk zijn.

B.3. Die bevoegdheid kan echter worden ingeperkt bij de uitoefening ervan indien geraakt wordt aan een aangelegenheid waarvoor de bijzondere wetgever een andere regeling heeft getroffen. Wanneer zij de op het taxivervoer toepasselijke tarieven vaststelt, moet de gewestelijke overheid dan ook rekening houden met de maatregelen die de federale overheid zou nemen bij het uitoefenen van de bevoegdheid die haar bij artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 3°, is toegekend inzake prijs- en inkomensbeleid.

B.4. Dat bevoegdheidsvoorbehoud kan evenwel niet zo ver reiken dat de gewesten de bevoegdheid wordt ontnomen om de tarieven vast te stellen van de diensten die deel uitmaken van aan hen toegewezen aangelegenheden.

B.5. Artikel 11 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, dat het voorwerp uitmaakt van de prejudiciële vraag, bepaalt : « De Minister die de Economische Zaken in zijn bevoegdheid heeft stelt de grenzen vast van de perimeter binnen dewelke de terugrit van de taxi naar zijn standplaats de klant niet aangerekend wordt.

Hij neemt deze beslissing op voorstel van de overheid die de vergunning heeft afgegeven of zo hij handelt op eigen initiatief na raadpleging van die overheid. » B.6. Er dient te worden onderzocht of de federale wetgever, door de Minister te machtigen zulke beslissingen te nemen, niet verder gaat dan vereist is bij de uitoefening van zijn bevoegdheid inzake prijsbeleid.

B.7. Tijdens de parlementaire voorbereiding van het ontwerp dat heeft geleid tot de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is de aan de federale overheid voorbehouden bevoegdheid inzake prijsbeleid beschreven met verwijzing naar twee bevoegdheden die aan de Minister van Economische Zaken waren toegekend : enerzijds, de bevoegdheid die hem wordt verleend bij de besluitwet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1971, om programaovereenkomsten af te sluiten, algemene prijsblokkeringen uit te vaardigen, sectoriële of individuele maximumprijzen op te leggen, het stelsel van prijsverhogingsaangifte te regelen, de verplichte raadpleging van de Commissie tot regeling der prijzen op te leggen en de opeisingsmacht te regelen; anderzijds, de bevoegdheid die hem wordt verleend bij de wet van 9 juli 1975 betreffende de prijzen van de in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering terugbetaalbare farmaceutische produkten en andere geneesmiddelen (Parl. St., B.Z. 1998, Senaat, nr. 516/6, p. 133).

B.8. Bij artikel 1, § 1, tweede lid, van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen is het verboden tegen hogere prijzen te verkopen dan de vastgestelde maximumprijzen, met name voor het verlenen van diensten, waarbij artikel 2, § 1, de Minister van Economische Zaken ertoe machtigt dergelijke maximumprijzen vast te stellen, hetzij voor het grondgebied van het Koninkrijk, hetzij voor sommige gedeelten ervan.

B.9. De perimeter is de lijn waarbij een zone wordt afgebakend waarbinnen de terugrit van de taxi naar zijn standplaats de klant niet wordt aangerekend.

Voor de vaststelling van die perimeter moet geen eenvormige maatregel worden genomen die van toepassing zou zijn in alle gemeenten van het land. Uit de toepassing van de betwiste bepaling door de federale overheid blijkt integendeel dat een specifieke perimeter wordt vastgesteld voor elke grote gemeente, op suggestie van die gemeente.

Het gaat dus om een essentieel element van het beleid dat de gewesten wensen te voeren in de hun toegewezen aangelegenheid van het taxivervoer.

Die vaststelling doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de federale overheid, die vrij blijft om de maximumprijzen vast te stellen die in geen enkel gewest zullen mogen worden overschreden.

B.10. Daaruit volgt dat, doordat de Minister van Economische Zaken ertoe wordt gemachtigd de grenzen af te bakenen van de perimeters waarbinnen de terugrit van de taxi naar zijn standplaats niet aan de klant mag worden aangerekend, de in het geding zijnde bepaling verder gaat dan wat met het algemene prijsbeleid wordt beoogd.

B.11. De in het geding zijnde bepaling, die dateert uit de periode vooraleer gemeenschappen en gewesten werden opgericht, waaraan een gedeelte van de wetgevende macht werd overgedragen, moet worden gelezen rekening houdend met de inmiddels tot stand gekomen staatshervorming. Sinds de inwerkingtreding van artikel 6, § 1, X, 8° van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, valt de uitvoering van die bepaling dus onder de uitvoerende macht van de gewesten.

B.12. In zoverre de prejudiciële vraag veronderstelt dat de uitvoering van de in het geding zijnde bepaling onder de bevoegdheid valt van de federale Minister van Economische Zaken, dient ze bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 11 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten schendt artikel 39 van de Grondwet en artikel 6, § 1, X, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen in zoverre het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de federale Minister van Economische Zaken ertoe machtigt de tariefperimeters waarbinnen de terugrit van een taxi naar zijn standplaats de klant niet wordt aangerekend, af te bakenen, uit te breiden of te wijzigen.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 februari 2004.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^