Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 maart 2004

Uittreksel uit arrest nr. 175/2003 van 17 december 2003 Rolnummer 2770 In zake : de vordering tot schorsing van de wet van 22 april 2003 tot modernisering van de belasting voor aanplakking en de betalingswijzen van het zegelrecht, ingesteld Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2004200604
pub.
08/03/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 175/2003 van 17 december 2003 Rolnummer 2770 In zake : de vordering tot schorsing van de wet van 22 april 2003 tot modernisering van de belasting voor aanplakking en de betalingswijzen van het zegelrecht, ingesteld door de n.v. Imprimerie Hecht.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, M. Bossuyt, E. De Groot, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 augustus 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 augustus 2003, heeft de n.v. Imprimerie Hecht, met maatschappelijke zetel te 1070 Brussel, Barastraat 30, een vordering tot schorsing ingesteld van de wet van 22 april 2003 tot modernisering van de belasting voor aanplakking en de betalingswijzen van het zegelrecht (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 mei 2003).

Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van voormelde wettelijke bepaling. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partij vordert de schorsing van de wet van 22 april 2003 tot modernisering van de belasting voor aanplakking en de betalingswijzen van het zegelrecht (Belgisch Staatsblad van 13 mei 2003), die sommige bepalingen van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen aanvult en wijzigt.

Uit de parlementaire voorbereiding (Parl. St., Senaat, 2002-2003, nr. 2-1573/2, p. 2, en Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50 2342/001, p. 3) blijkt : - De wet komt tegemoet aan de wens « van een vereenvoudiging en in beperkte mate van een verlaging van de belasting voor aanplakking »; - « Voortaan zal de belasting voor aanplakking niet meer gevestigd worden op plakbrieven waarvan de oppervlakte kleiner is dan 15 vierkante decimeter, dus iets meer dan een A3-papier. »; - « Voor plakbrieven waarvoor wel nog belasting betaald moet worden, [worden] twee tarieven gehanteerd [...], naargelang de plakbrief groter of kleiner is dan 1 vierkante meter. »; - « De heffing van [de] belasting vindt plaats op basis van een aangifte die door de schuldenaar wordt ingediend bij het bevoegde kantoor. De betaling gebeurt door storting of overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor. Het principe van de aangifte wordt veralgemeend met uitzondering van de plakbrieven waarvan de oppervlakte kleiner is dan een vierkante meter (in dit geval kan de betaling gebeuren door middel van het aanbrengen en het onbruikbaar maken van een fiscale plakzegel op de plakbrief). »; - « Het oorspronkelijke ontwerp [van wet] hanteerde de grens van 10 vierkante decimeter om affiches vrij te stellen van belasting voor aanplakking. De Kamer heeft deze grens opgetrokken tot 15 vierkante decimeter. Bovendien heeft de Kamer ook de bepalingen aangepast over het hoofdelijk verschuldigd zijn van de belasting, met name wat betreft de drukker van de affiche. » Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vordering tot schorsing B.2.1. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, moet de ontvankelijkheid van het beroep, en met name het bestaan van het vereiste belang om het beroep in te stellen, reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing worden betrokken.

B.2.2. De verzoekende partij verantwoordt haar belang bij het beroep door middel van haar maatschappelijk doel, dat onder meer bestaat in het drukken van plakbrieven die rechtstreeks door de bestreden wet worden beoogd. De verhoging van de belasting zou het economisch voortbestaan van de verzoekende partij aanzienlijk kunnen aantasten.

De Ministerraad betwist het belang om in rechte te treden, omdat de fabrikant van plakbrieven niet is opgenomen onder de belastingschuldigen.

De grief die de verzoekende partij tegen de wet formuleert, betreft voornamelijk een verhoging van de belasting die 600 tot 800 pct. zou kunnen bedragen. Alhoewel de fabrikant van plakbrieven niet als belastingschuldige wordt beschouwd door artikel 195 van het Wetboek zoals gewijzigd bij de bestreden wet, heeft een dergelijke forse verhoging van de belasting een ongunstige weerslag op zijn situatie, vermits die de aanplakbedrijven ervan kan doen afzien dermate zwaar belaste aanplakbrieven te bestellen.

De verzoekende partij doet, in dit stadium van de rechtspleging, blijken van een belang om in rechte te treden tegen artikel 3 van de bestreden wet, dat artikel 190 van het Wetboek der zegelrechten wijzigt en het bedrag van de belasting vaststelt.

Ten aanzien van de vordering tot schorsing B.3. Naar luid van artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.4.1. Ter staving van haar vordering tot schorsing voert de verzoekende partij aan dat de toepassing van de bestreden wet haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, omdat de verhoging van de belasting onvermijdelijk ingrijpende gevolgen zal hebben voor haar voortbestaan en voor het voortbestaan van de aanplakkers die een beroep doen op haar diensten.

B.4.2. Uit de in het verzoekschrift en in de bijlagen gepreciseerde gegevens blijkt dat het door de verzoekende partij aangevoerde nadeel voornamelijk een financieel nadeel is, waarvan de ernst van dien aard is dat het, volgens de verzoekende partij, het voortbestaan van haar onderneming in gevaar zou kunnen brengen en haar ertoe zou kunnen verplichten haar activiteit te staken.

B.4.3. Noch in het verzoekschrift, noch tijdens de terechtzittingen is aangetoond dat de wijziging van de belasting, die ongetwijfeld een verhoging van de kostprijs van de plakbrieven zal meebrengen, noodzakelijkerwijze en onvermijdelijk een niet te herstellen ernstig nadeel zou inhouden voor de economische activiteiten van de verzoekende partij dat tot haar faillissement zou kunnen leiden.

B.4.4. Het risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel, vereist door artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, is niet aangetoond.

Ten aanzien van de ernst van de middelen B.5.1. Om als ernstig te worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, moet het middel ook gegrond lijken na een eerste onderzoek van de gegevens waarover het Hof beschikt in dit stadium van de procedure.

B.5.2. Te dezen, gelet op de verschillende lezing die de partijen aan de vroegere wet geven, en bijgevolg aan de draagwijdte van de bestreden wet, kan het Hof de middelen slechts onderzoeken na een grondig onderzoek dat het kader van een schorsingsprocedure te buiten gaat.

B.6. De vordering tot schorsing dient te worden verworpen.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 december 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^