Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 januari 2004

Uittreksel uit arrest nr. 165/2003 van 17 december 2003 Rolnummer 2511 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 62 tot 65 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, ingesteld door de v.z.w. Be Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2003202377
pub.
16/01/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 165/2003 van 17 december 2003 Rolnummer 2511 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 62 tot 65 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, ingesteld door de v.z.w. Belgische Vereniging van Artsensyndicaten en het Verbond der Belgische Beroepsverening en van Geneesheren-specialisten.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 augustus 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 augustus 2002, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 62 tot 65 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 februari 2002) door de v.z.w. Belgische Vereniging van Artsensyndicaten, met zetel te 1050 Brussel, Boondaalsesteenweg 6, en door het Verbond der Belgische Beroepsverening en van Geneesheren-specialisten, met zetel te 1050 Brussel, Kroonlaan 20. (...) II. In rechte (...) B.1. De ziekenhuiswet van 7 augustus 1987 definieert de zware medische apparaten als « toestellen of uitrustingen voor onderzoek of behandeling die duur zijn hetzij door hun aankoopprijs, hetzij door de bediening ervan door hoog gespecialiseerd personeel » (artikel 37).

Artikel 38 van die wet verleent de Koning de bevoegdheid « op advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling erkenning, de lijst vast [te stellen] van de toestellen en uitrustingen die, overeenkomstig de voormelde omschrijving, als zware medische apparatuur moeten worden beschouwd ».

Artikel 39 van de ziekenhuiswet, zoals gewijzigd bij artikel 62 van de bestreden wet, de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, bepaalt : « De in artikel 46 bedoelde tegemoetkoming in de financiering van de investeringskosten van zware medische apparatuur kan evenwel slechts geschieden wanneer de installatie van bedoelde apparatuur past in het kader van een programma, opgesteld door de Koning, op grond van de criteria die door Hem worden bepaald, na advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling programmatie. » Artikel 40 van de ziekenhuiswet, zoals vervangen bij artikel 63 van de bestreden wet, luidt : « Toestellen en uitrustingen die met toepassing van artikel 38 door de Koning als zware medische apparatuur zijn aangemerkt, mogen noch worden opgesteld, noch uitgebaat zonder voorafgaande toestemming van de overheid als bedoeld in de artikelen 128, 130 of 135 van de Grondwet. Die toestemming is vereist, zelfs wanneer de initiatiefnemer geen beroep doet op de tegemoetkoming bedoeld in artikel 46 en zelfs wanneer de investering plaatsvindt buiten een ziekenhuis of een medisch-sociale instelling. » Artikel 64 van de bestreden wet heft artikel 40bis van de ziekenhuiswet op, dat bepaalde : « De Koning kan, per toestel van de in artikel 38 bedoelde lijst van de zware medische apparatuur, nadere regelen bepalen inzake het aantal dat mag in gebruik genomen worden. » Artikel 41 van de ziekenhuiswet, zoals vervangen bij artikel 65 van de bestreden wet, bepaalt : « De Koning kan, per toestel vermeld in de in artikel 38 bedoelde lijst van zware medische apparatuur, nadere regelen bepalen inzake het maximum aantal dat in gebruik mag worden genomen en uitgebaat.

Hij kan, onverminderd het eerste lid, de in artikel 40 bedoelde toelating, alsmede de ingebruikneming en uitbating, onderwerpen aan de door Hem bepaalde programmatiecriteria of maximumaantal.

Hij kan de datum bepalen vanaf dewelke de uitbating verboden wordt van zware medische apparatuur die niet past in het kader van het maximum aantal toestellen, bedoeld in het eerste lid, of van de programmatie bedoeld in het tweede lid. » Ten aanzien van het onderwerp van het beroep B.2.1. De verzoekende partijen zijn van mening dat de artikelen 62 tot 65 van de bestreden wet twee discriminerende regels bevatten : enerzijds, is het, zelfs bij ontstentenis van een subsidieaanvraag, onmogelijk zware medische apparatuur op te stellen en te gebruiken; anderzijds, is het onmogelijk dat gebruik aan de patiënten aan te rekenen.

De Ministerraad meent dat die tweede regel niet voortvloeit uit de bestreden bepalingen, maar uit artikel 64 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

B.2.2. Het Hof merkt op dat de twee vermelde discriminerende regels met elkaar verbonden zijn en dat de onmogelijkheid om zware medische apparatuur zonder de voorgeschreven toelatingen op te stellen en te gebruiken, vervat is in de artikelen 63 tot 65 van de bestreden wet, die de Koning de bevoegdheid verlenen om terzake op te treden.

De door de Ministerraad aangevoerde exceptie van onontvankelijkheid wordt derhalve verworpen.

Ten aanzien van het belang om in rechte te treden B.3.1. De Ministerraad is van mening dat de verzoekende partijen geen belang hebben bij het beroep, omdat de betwiste bepalingen reeds vóór de bestreden wet bestonden (A.2.2).

B.3.2. De verzoekende partijen vertegenwoordigen artsen die aan de bestreden bepalingen onderworpen zijn. Doordat die bepalingen de installatie of de uitbating van zware medische apparatuur aan een toelating onderwerpen, raken zij hun toestand rechtstreeks. De omstandigheid dat de verzoekers, als gevolg van de vernietiging, opnieuw een kans zouden krijgen dat hun situatie in gunstigere zin wordt geregeld, volstaat opdat de verzoekers doen blijken van hun belang bij het bestrijden van die bepalingen.

De exceptie van onontvankelijkheid wegens ontstentenis van belang dient te worden verworpen.

Ten gronde B.4.1. Het middel is afgeleid uit « de schending van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met name artikel 14 ervan, en van de Grondwet, met name de artikelen 10 en 11 ervan, en van die bepalingen in samenhang gelezen met de Grondwet, met name artikel 23, 1o, ervan en het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, met name artikel 11 ervan ».

Om onder de bevoegdheden van het Hof te vallen en tegemoet te komen aan de vereisten inzake ontvankelijkheid afgeleid uit artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, moet het middel in die zin worden begrepen dat het afgeleid is uit de schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 1o, van de Grondwet.

De verzoekende partijen tonen immers niet aan in hoeverre een algemeen beginsel, een recht of een vrijheid, vervat in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 « betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen », zouden zijn geschonden.

B.4.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet blijkt dat de wetgever heeft willen « voorzien [in] een geactualiseerde en sluitende regeling » inzake zware medische apparatuur, met naleving van de programmatiecriteria die onder meer rekening houden met de algemene en bijzondere behoeften van de bevolking aan wie verzorging moet worden geboden (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50 1376/006, p. 7). Hij heeft dus beslist om niet alleen de installatie, maar ook de uitbating van zware medische apparatuur te verbieden, teneinde misbruiken te voorkomen (ibid., p. 100).

B.4.3. De wet op de ziekenhuizen bevat talrijke maatregelen die, hetzij rechtstreeks, hetzij via aan de Koning verleende machtigingen, ertoe strekken de overheidsuitgaven te beheersen en een meer rationele organisatie van de ziekenhuizen te bevorderen.

Een reglementering van de uitrusting van de ziekenhuizen met zware medische apparatuur was reeds noodzakelijk gebleken tijdens de totstandkoming van de wet van 5 januari 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976 : « Niet-renderende zware apparatuur leidt gemakkelijk tot overconsumptie ten einde de werkingskosten te drukken, maar waardoor de uitgaven van het R.I.Z.I.V. in een onredelijke verhouding stijgen. » (Parl. St., Senaat, 1975-1976, nr. 742/2, p. 116) B.5.1. De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepalingen dezelfde regels op te leggen aan hen die zware medische apparatuur opstellen en aan hen die ze uitbaten, en geen rekening ermee te houden dat geen beroep op overheidsmiddelen werd gedaan om de kostprijs van de apparatuur te dekken.

B.5.2. Het doel van de wetgever terzake bestaat niet alleen erin de overheidsuitgaven met betrekking tot de installatie van zware medische apparatuur te beperken. Het gaat ook om één van de maatregelen waarmee hij de medische overconsumptie beoogt te bestrijden. De wetgever beschikt daarbij over een ruime beoordelingsvrijheid, in het bijzonder rekening houdende met de vereisten van een optimale gezondheidszorg en het financiële evenwicht van het stelsel. Het kan dus op objectieve wijze worden verantwoord dat dezelfde programmatiecriteria worden opgelegd aan hen die zware medische apparatuur opstellen en aan hen die ze uitbaten. De wetgever heeft het de artsen overigens niet mogelijk willen maken de patiënten de niet terugbetaalde verstrekkingen aan te rekenen, om te vermijden dat die patiënten de hoge medische erelonen volledig zouden moeten betalen. De bestreden bepalingen zijn dus eveneens verantwoord ten aanzien van de zorg om met de belangen van de patiënten rekening te houden.

B.5.3. Het Hof moet voorts nagaan of de gevolgen van de bestreden maatregelen niet klaarblijkelijk onevenredig zijn met de nagestreefde doelstellingen. De wetgever moet immers ook rekening houden met de economische rechten en het recht op arbeid van de zorgverleners wanneer hij op een gebied meer dwingende maatregelen neemt. In dat opzicht dient de situatie in overweging te worden genomen van de artsen die zware medische apparatuur zouden hebben aangekocht vóór de bekendmaking van de bestreden wet en die voortaan - al ware het tijdelijk - niet meer zouden mogen uitbaten.

B.5.4. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet blijkt dat een amendement waarin werd gepreciseerd dat de Koning afwijkingen kan toekennen, werd ingetrokken nadat de Minister erop had gewezen « dat naar aanleiding van de programmatie criteria zullen worden vastgesteld. Wie bevoegd is om criteria vast te stellen, is uiteraard ook bevoegd om afwijkingen daarop toe te staan » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50 1376/006, p. 131). De Minister heeft verder opgemerkt dat « het [...] vanzelf [spreekt] dat bij de vaststelling van de criteria rekening moet worden gehouden met specifieke situaties » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50 1376/006, p. 133).

B.6. Noch de tekst van artikel 65 van de bestreden wet, noch de doelstelling die tot uiting komt in de parlementaire voorbereiding ervan, sluiten uit dat rekening wordt gehouden met de toestand van de artsen bedoeld in B.5.3. De ruime delegatie die aan de Koning is verleend, houdt niet in dat de wetgever de Koning zou hebben toegestaan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden. Het zal aan de bevoegde rechtscolleges staan na te gaan of de maatregelen ter uitvoering van de wet overeenstemmen met de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang en geen gevolgen hebben die onevenredig zijn met die doelstellingen.

B.7. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 december 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^