gepubliceerd op 23 januari 2004
Uittreksel uit arrest nr. 145/2003 van 5 november 2003 Rolnummer 2614 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. Het Arbitragehof, samengesteld wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 145/2003 van 5 november 2003 Rolnummer 2614 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.
Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter A. Arts en rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 22 januari 2003 in zake de n.v. Stratégies & Communication tegen de n.v. Banana Split, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 januari 2003, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek het artikel 6 van de Grondwet door aan appellante op hoofdberoep, Stratégies & Communication, de verplichting op te leggen tegelijkertijd hoger beroep aan te tekenen tegen het vonnis vooraleer recht te doen en het eindvonnis van de eerste rechter, daar waar dit niet het geval is voor geïntimeerde, die na heropening van de debatten incidenteel beroep zou kunnen aantekenen tegen het tussenvonnis van 8 februari 1994 van de eerste rechter ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 1054, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De gedaagde in hoger beroep kan te allen tijde incidenteel beroep instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep, zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er vóór de betekening in berust heeft. » Artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Tegen ieder vonnis alvorens recht te doen, of tegen ieder vonnis inzake bevoegdheid zelfs al is het zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd als tegen het eindvonnis. » B.2. In de interpretatie van het verwijzende rechtscollege stelt artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek een verschil in behandeling in tussen een appellant die, bij hoofdberoep, tegen een vonnis alvorens recht te doen hoger beroep dient in te stellen tegelijkertijd als tegen het eindvonnis, en een geïntimeerde die bij incidenteel beroep steeds hoger beroep zou kunnen instellen zowel tegen het eindvonnis als tegen het vonnis alvorens recht te doen, zelfs wanneer dat laatste door de appellant niet is bestreden met een hoofdberoep.
B.3. Artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek biedt de mogelijkheid om aan de rechter in hoger beroep het gehele geschil voor te leggen.
Daartoe heeft de wetgever erin voorzien dat, in geval van hoger beroep tegen een eindvonnis, het recht op hoger beroep tegen het vonnis alvorens recht te doen, zou herleven, zelfs indien de termijn van hoger beroep tegen dat vonnis (alvorens recht te doen) inmiddels zou zijn verstreken (Van Reepinghen, Ch., Verslag over de gerechtelijke hervorming, Brussel, Belgisch Staatsblad , 1964, nr. 60, p. 248;
Cass., 6 december 1974, Arr. Cass., 1975, 408).
B.4. Artikel 1055 van het Gerechtelijk Wetboek betreft alleen het hoofdberoep. Indien door de geïntimeerde incidenteel beroep wordt ingesteld, kan dat slechts betrekking hebben op de beslissing die in het hoofdberoep wordt bestreden. Daaruit vloeit voort dat de geïntimeerde het incidenteel beroep dat hij instelt, niet kan uitbreiden tot een vonnis alvorens recht te doen dat niet het voorwerp heeft uitgemaakt van het hoofdberoep, onverminderd het recht van die partij om zelf hoofdberoep in te stellen tegen dat vonnis alvorens recht te doen, indien de termijn om beide beslissingen met een hoger beroep te bestrijden, nog niet is verstreken (Cass., 20 september 2001, rolnr. C980451N, nog niet gepubliceerd maar beschikbaar op de webstek van het Hof van Cassatie).
Het in de prejudiciële vraag beschreven verschil in behandeling bestaat dus niet.
B.5. De prejudiciële vraag dient niet te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 november 2003.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, A. Arts.