gepubliceerd op 14 juli 2003
Uittreksel uit arrest nr. 31/2003 van 12 maart 2003 Rolnummer 2382 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 19 Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mar(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 31/2003 van 12 maart 2003 Rolnummer 2382 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij beslissing van 28 februari 2002 in zake L. Fort tegen de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 maart 2002, heeft de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Is artikel 157 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 [betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen] bestaanbaar met het gelijkheidsbeginsel en met het beginsel van het verbod van discriminatie, die bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden gewaarborgd, in zoverre het zonder specifieke verjaringstermijn aan de geneesheren sancties oplegt om bepaalde gedragingen te bestraffen, terwijl de strafsancties die ertoe strekken andere gedragingen te bestraffen moeten worden toegepast binnen bij de wet voorgeschreven termijnen die korter zijn dan in het gemeen recht ? » 2.« Is artikel 157 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 bestaanbaar met het gelijkheidsbeginsel en met het beginsel van het verbod van discriminatie, die bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden gewaarborgd, in zoverre het voor de geneesheren niet voorziet in een termijn voor de terugvordering van de onnodig dure of overbodige verstrekkingen, noch in terugvorderingstermijnen die verschillen naar gelang van de goede of van de kwade trouw van de zorgverlener, terwijl voor de andere zorgverleners of voor de rechthebbenden op verzorging in een verjaringstermijn is voorzien en rekening wordt gehouden met de goede of de kwade trouw teneinde voor de terugvordering een verschillende verjaringstermijn toe te passen ? » (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen B.1.1. Artikel 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalt : « Bij vaststelling van een tekortkoming inzake de bepalingen van artikel 73, vorderen de in artikel 142 bedoelde commissies, onverminderd straf- of tuchtrechtelijke vervolgingen, de uitgaven met betrekking tot de prestaties welke door de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen werden ten laste genomen, geheel of gedeeltelijk terug van de zorgverlener.
Samen met deze terugvorderingen kunnen zij de toepassing van de derdebetalersregeling voor de verstrekkingen door de betrokken zorgverlener verstrekt, verbieden.
De definitieve beslissingen van de controlecommissie en van de commissie van beroep zijn van rechtswege uitvoerbaar. De sommen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag volgend op het verstrijken van de terugbetalingstermijn vastgesteld in de beslissing.
Ingeval de schuldenaar in gebreke blijft, kan de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen worden belast met de invordering van de verschuldigde bedragen overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
De Koning bepaalt de modaliteiten van bekendmaking van de definitieve beslissingen betreffende het verbod bedoeld in het tweede lid.
De teruggevorderde bedragen worden als inkomsten van de geneeskundige verzorging geboekt. » B.1.2. Artikel 73 van de voormelde wet bepaalt : « De geneesheer en de tandheelkundige oordelen in geweten en in volle vrijheid over de aan de patiënten te verlenen verzorging. Zij zullen erover waken toegewijde en bekwame geneeskundige verzorging te verstrekken in het belang van de patiënt en rekening houdend met de door de gemeenschap ter beschikking gestelde globale middelen.
Zij zullen zich onthouden van het voorschrijven van onnodig dure onderzoeken en behandelingen, alsook van het verrichten of laten verrichten van overbodige verstrekkingen ten laste van de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
De andere zorgverleners dan deze bedoeld in het eerste lid, dienen zich eveneens te onthouden van het uitvoeren van onnodig dure of overbodige verstrekkingen ten laste van de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wanneer zij gemachtigd zijn zelf het initiatief tot deze verstrekkingen te nemen.
Het onnodig dure karakter van onderzoeken en behandelingen en het overbodig karakter van verstrekkingen dienen geëvalueerd te worden in vergelijking met de onderzoeken, behandelingen en verstrekkingen die een zorgverlener voorschrijft, verricht of laat verrichten in gelijkaardige omstandigheden. [...] » B.1.3. De wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voorziet in een systeem van tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verstrekkingen. De goede werking van dat systeem veronderstelt dat de zorgverleners, die bij de toepassing van die wet worden betrokken en in die mate hun medewerking verlenen aan een openbare dienst, geen onnodig dure of overbodige verstrekkingen voorschrijven of verrichten ten laste van de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Van de zorgverlener die de bepalingen van artikel 73 van de gecoördineerde wet niet naleeft, kunnen de uitgaven die door de verplichte verzekering ten laste zijn genomen geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Bovendien kan de zorgverlener worden uitgesloten van de derdebetalersregeling. Die sanctie vindt haar grondslag in de verstoring van de goede werking van de verplichte verzekering.
Ten aanzien van beide prejudiciële vragen B.2.1. De regeling betreffende de terugvordering van de uitgaven voor onnodig dure onderzoeken en behandelingen en voor overbodige verstrekkingen, neergelegd in artikel 157 van de voormelde wet, werd ingevoegd bij de wet van 22 december 1989. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever een controle op de misbruiken van therapeutische vrijheid heeft willen invoeren, onafhankelijk van de deontologische beoordeling. Hij heeft die controle toevertrouwd aan de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. De beoordeling van vastgestelde tekortkomingen heeft hij toevertrouwd aan de Controlecommissie en de Commissie van beroep (Parl. St. , Kamer, 1989-1990, nr. 975/1, pp. 17 tot 20).
B.2.2. Al heeft de voormelde wet, in hoofdstuk V ervan, geen specifieke verjaringstermijn bepaald voor de betwistingen betreffende artikel 73, dient redelijkerwijze te worden aangenomen dat de wetgever die betwistingen niet onverjaarbaar heeft willen maken en dat bijgevolg de termijn van het gemeen recht te dezen van toepassing is, namelijk die van artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek.
B.3. De bij artikel 157, eerste lid, bestrafte misbruiken kunnen slechts worden vastgesteld na een minutieus onderzoek van het gedrag van de voorschrijvende arts. Dat gedrag moet noodzakelijkerwijze worden beoordeeld over een voldoende lange periode en de sanctie kan bestaan in een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de uitgaven.
Wegens die specifieke redenen is het niet discriminerend te voorzien in een langere verjaringstermijn dan die welke geldt voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 170 en 171 van de voormelde wet en die termijn niet te laten variëren naar gelang van de goede of de kwade trouw van de betrokkene, zoals artikel 174, derde lid, van dezelfde wet doet.
B.4. De beide vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 12 maart 2003.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.