Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 augustus 2002

Uittreksel uit arrest nr. 96/2002 van 12 juni 2002 Rolnummer : 2109 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. Het Arbitragehof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 1(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021320
pub.
17/08/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 96/2002 van 12 juni 2002 Rolnummer : 2109 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 19 december 2000 in zake de n.v. Zeelandia tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 januari 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het inzake de straftoemeting, ook voor overtredingen die duidelijk verenigd zijn door een eenheid van opzet en verwezenlijking, voorziet in een onbeperkte samenvoeging van de boetes die voor elk van de overtredingen kan worden opgelegd, terwijl artikel 65 van het Strafwetboek voorziet in een opslorping van de lichtere boetes door de zwaarste boete, die voor één van de afzonderlijke overtredingen kan worden opgelegd ? » (...) IV. In rechte (...) De in het geding zijnde bepaling B.1.1. Artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek luidt : « Wanneer de factuur of het als zodanig geldend stuk, waarvan de uitreiking is voorgeschreven door de artikelen 53, 53octies en 54, of door de ter uitvoering ervan genomen besluiten, niet is uitgereikt of onjuiste vermeldingen bevat ten aanzien van het identificatienummer, de naam of het adres van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de geleverde goederen of verstrekte diensten, de prijs of het toebehoren ervan, wordt een geldboete opgelegd gelijk aan het dubbel van de op de handeling verschuldigde belasting, zonder dat ze minder mag bedragen dan tweeduizend frank.

Die geldboete is verschuldigd individueel door de leverancier of de dienstverrichter en door zijn medecontractant. Ze is evenwel niet verschuldigd wanneer de overtredingen als louter toevallig kunnen worden aangemerkt, inzonderheid op grond van het aantal en het belang van de handelingen waarvoor geen regelmatig stuk is uitgereikt, vergeleken met het aantal en het belang van de handelingen waarvoor wel een regelmatig stuk is uitgereikt of wanneer de leverancier of de dienstverrichter geen ernstige reden had om te twijfelen aan de niet-belastingplichtigheid van de medecontractant.

Ingeval een persoon wegens eenzelfde overtreding zowel de in § 1 als de in § 2 bepaalde geldboete oploopt, is alleen de laatste verschuldigd. » B.1.2. Artikel 84, derde lid, van het B.T.W.-Wetboek voorziet in de mogelijkheid om de in de wet bepaalde boeten te vervangen door verminderde proportionele boeten, bepaald volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld. Die schaal werd vastgesteld bij het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 en maakt het mogelijk dat de boeten waarin artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek voorziet worden verminderd tot 60 pct. van de op de handelingen verschuldigde belasting wanneer het niet uitreiken van de factuur geen verschuldigdheid van B.T.W. tot gevolg heeft en tot 100 pct. wanneer het niet uitreiken van de factuur verschuldigdheid van BTW tot gevolg heeft of wanneer de verplichte vermeldingen op de factuur ontbreken of onjuist zijn (artikel 1, 3°, en bijgevoegde tabel C).

Volgens artikel 1 van het koninklijk besluit is de vermindering evenwel niet van toepassing ten aanzien van overtredingen begaan met het oogmerk de belasting te ontduiken of de ontduiking ervan mogelijk te maken.

Ten gronde B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat het inzake straftoemeting, ook voor overtredingen die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet, voorziet in een onbeperkte samenvoeging van de boetes die voor elk van de overtredingen kan worden opgelegd, terwijl artikel 65 van het Strafwetboek voorziet in een opslorping van de lichtere boetes door de zwaarste boete, die voor één van de afzonderlijke overtredingen kan worden opgelegd.

B.2.2. De wetgever mag bijzonder zware straffen opleggen in sectoren waar de omvang en de frequentie van de fraude de belangen van de gemeenschap ernstig aantasten.

B.2.3. De factuur neemt binnen de belasting over de toegevoegde waarde een centrale plaats in, mede doordat het recht op aftrek door de belastingplichtige afhankelijk is van het bestaan van een dergelijk document. Om die reden worden aan dat document stringente eisen gesteld, waarvan de niet- naleving wordt bestraft.

B.2.4. De belasting op de toegevoegde waarde werd ingevoerd ter uitvoering van Europese richtlijnen, hetgeen gevolgen heeft voor de bestraffing van inbreuken op die wetgeving.

Wanneer een Europese regelgeving, zoals te dezen, geen specifieke bepaling betreffende de bestraffing van een overtreding bevat of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zijn de Lid-Staten blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie, krachtens artikel 5 van het E.E.G.-Verdrag (thans artikel 10 van het E.G.-Verdrag) verplicht alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren.

Daartoe dienen de Lid-Staten met name erop toe te zien dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht. Zij zijn daarbij vrij in hun keuze van de op te leggen straffen, maar deze moeten wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Verder dienen de nationale autoriteiten even energiek op te treden tegen overtredingen van het gemeenschapsrecht als wanneer het gaat om de handhaving van een overeenkomstige nationale wettelijke regeling (Hof van Justitie, 21 september 1989, Commissie van de Europese Gemeenschappen t. Helleense Republiek, Jur., 1989, pp. 2984-2985).

De Lid-Staten moeten die bevoegdheid echter uitoefenen met inachtneming van het gemeenschapsrecht en de algemene beginselen daarvan, en, bijgevolg, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Administratieve of strafrechtelijke maatregelen mogen niet verder gaan dan hetgeen strikt noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken. Aan controlemaatregelen mogen geen sancties zijn verbonden die zo onevenredig zijn aan de ernst van de overtreding dat zij tot een belemmering van de in het E.G.-Verdrag verankerde vrijheden worden (Hof van Justitie, 16 december 1992, Commissie t. Helleense Republiek, Jur., 1992, p. I-6753).

B.3.1. De in artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek bedoelde fiscale geldboeten hebben tot doel de inbreuken begaan door alle belastingplichtigen, zonder enig onderscheid, die de bij dat Wetboek opgelegde verplichtingen niet naleven, te voorkomen en te bestraffen.

Zij hebben derhalve een repressief karakter en zijn strafrechtelijk in de zin van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.

B.3.2. In tegenstelling tot de persoon die wordt gedagvaard om voor de correctionele rechtbank te verschijnen, kan de persoon die voor de rechtbank van eerste aanleg opkomt tegen de beslissing waarbij hem een fiscale geldboete wordt opgelegd, evenwel sommige wettelijke modaliteiten van individualisering van de straf, die enkel door een strafgerecht kunnen worden bevolen, niet genieten.

B.3.3. De toepassing door de burgerlijke rechter van een opslorpingsregel analoog aan die waarin artikel 65 van het Strafwetboek voorziet, zou niet verenigbaar zijn met het sanctiesysteem van artikel 70, § 2, van het BTW-Wetboek. Zij zou immers ertoe leiden dat bij systematische en herhaalde overtredingen met soms grote aantallen facturen slechts één boete met betrekking tot de hoogste factuur zou kunnen worden opgelegd. Een dergelijke maatregel zou niet het ontradende effect hebben dat de wetgever met de in het geding zijnde fiscale geldboeten moet beogen.

B.3.4. De wetgever kan, zonder het gelijkheidsbeginsel te miskennen, oordelen dat de straftoemetingsregeling van artikel 65 van het Strafwetboek niet toepasselijk is op de fiscale geldboeten waarin artikel 70, § 2, van het BTW-Wetboek voorziet.

B.4.1. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter peilt naar de omvang van de beoordelingsbevoegdheid van de burgerlijke rechter bij wie verzet is aangetekend tegen een dwangbevel inzake BTW-boeten, in vergelijking met die van de strafrechter. Nu die vraag verbonden is met de evenredigheid van de in het geding zijnde bepaling, komt het het Hof toe die te onderzoeken.

B.4.2. Het staat aan de wetgever te oordelen of het aangewezen is de administratie en de rechter te dwingen tot gestrengheid wanneer die overtredingen inzonderheid het algemeen belang schaden. Maar indien hij van oordeel is dat de administratie de mogelijkheid moet hebben om de omvang van de sanctie te moduleren, dan mag niets van wat onder de beoordeling van de administratie valt aan de controle van de rechter kunnen ontsnappen.

B.4.3. Hieruit volgt dat artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek niet onbestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de rechter bij wie een verzet tegen een dwangbevel aanhangig is, toestaat op de beslissing een fiscale geldboete op te leggen, een controle met volle rechtsmacht uit te oefenen.

Aldus kan de rechter nagaan of de beslissing van de administratie in rechte en in feite verantwoord is en of de wettelijke bepalingen en algemene beginselen die de administratie in acht moet nemen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, zijn geëerbiedigd. In voorkomend geval zal hij de boete kunnen moduleren, te dezen opheffen of verminderen binnen de in de artikelen 70, § 2, en 84, derde lid, van het B.T.W.-Wetboek aan de administratie gestelde grenzen.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Onder voorbehoud van de interpretatie uiteengezet in B.4.3, schendt artikel 70, § 2, van het B.T.W.-Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat het de burgerlijke rechter niet toestaat artikel 65 van het Strafwetboek toe te passen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 12 juni 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.

^